ECLI:NL:RBGEL:2016:5702

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
05/254933-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. [voorzitter]
  • mr. [rechter 1]
  • mr. [rechter 2]
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met vrijspraak van medeverdachte

De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 17 oktober 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 38-jarige man uit Bemmel, die is veroordeeld voor drie mishandelingen, waaronder één mishandeling die meermalen is gepleegd. Hij is veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. Zijn medeverdachte, een 37-jarige man uit Gendt, is veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 voor mishandeling. Een 29-jarige vrouw uit Arnhem is vrijgesproken van mishandeling. De rechtbank oordeelde dat openlijke geweldpleging niet bewezen was.

De zaak vond zijn oorsprong in een gevecht dat op 23 november 2013 plaatsvond in een café in Doornenburg. De 38-jarige man uit Bemmel heeft tijdens dit incident drie verschillende personen mishandeld door hen te slaan, te schoppen en een wurggreep aan te leggen. Zijn beroep op noodweer werd door de rechtbank verworpen. De 37-jarige man uit Gendt werd veroordeeld voor de mishandeling van een persoon en moet ook een schadevergoeding aan de slachtoffers betalen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het ten laste gelegde feit is vrijgesproken.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook het gelijkheidsbeginsel besproken, waarbij de verdediging aanvoerde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden omdat een andere betrokken persoon niet werd vervolgd. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van een schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat de verdachte geen aangifte had gedaan tegen de aangeefster. De rechtbank heeft uiteindelijk de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/254933-14
Datum uitspraak : 17 oktober 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres]
raadsvrouw: mr. S. Grilk, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 oktober 2015 (PR), 11 juli 2016 (PR) en 3 oktober 2016 (MK).

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 23 november 2013 te [plaats 1] , gemeente [plaats 2]
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2] ), (met kracht)
bij dier haren heeft vastgepakt en/of aan dier haren heeft getrokken
waarbij/waardoor die [slachtoffer 4] ten val is gekomen, waardoor deze letsel heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2a. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van strijd met het strafvorderlijk gelijkheids-beginsel nu verdachte wel wordt vervolgd voor mishandeling en aangeefster [slachtoffer 1] , zonder nadere uitleg, hiervoor niet wordt vervolgd. De officier van justitie dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van het ten laste gelegde, aldus de raadsvrouw.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat geen sprake is van gelijke gevallen, met name omdat verdachte uiteindelijk toch geen aangifte heeft gedaan tegen mevrouw [slachtoffer 3] .
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt allereerst dat de discretionaire bevoegdheid van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan, kan worden beperkt door de werking van de beginselen van een goede procesorde, het gelijkheidsbeginsel daaronder begrepen. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is eerst sprake bij afwijking van een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal vergelijkbare gevallen.
Voorts neemt de rechtbank in overweging dat onder de aangevoerde schending van het gelijkheidsbeginsel ook kan worden verstaan een schending van het verbod van willekeur. Het criterium dat de rechtbank hiervoor dient aan te leggen is de vraag of het instellen of voortzetten van een vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, om de reden dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van een afwijking van een bestendig patroon van vervolgingsbeslissingen in vergelijkbare zaken. Dat geldt temeer nu aangeefster [slachtoffer 3] door het doen van aangifte wel heeft laten blijken een optreden door politie en justitie te willen, terwijl verdachte geen daartoe strekkende aangifte heeft gedaan. De enkele omstandigheid dat een persoon, die hetzelfde zou hebben gehandeld als de verdachte en niet is vervolgd, terwijl in het geval van de verdachte wel tot strafvervolging is overgegaan, brengt naar het oordeel van de rechtbank voorts ook niet mee dat de vervolging van verdachte onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben vrijspraak bepleit nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte en aangeefster hebben omtrent de oorzaak en de aanloop van een onderling handgemeen op 23 november 2013 uiteenlopende verklaringen afgelegd, terwijl getuigen enkel hebben gezien dat verdachte en aangeefster op de grond lagen, elkaar vasthadden en dat het aangeefster was die bovenop verdachte lag. Gelet op deze feiten en omstandigheden, heeft de rechtbank, evenals de officier van justitie en de verdediging niet de overtuiging gekregen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling.
Verdachte zal dan ook geheel worden vrijgesproken.
3. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van
de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het ten laste gelegde feit. Gevorderd worden bedragen van respectievelijk € 818,05, € 850,00 en € 845,00.
Het standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie en de verdediging hebben verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vordering.
Beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer 2] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De benadeelde partijen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] zullen eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard nu de door hen gevorderde schade geen verband houdt met het tenlastegelegde feit, waar overigens verdachte van wordt vrijgesproken.

4.De beslissing

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit
Verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6]
niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door mr. [voorzitter] (voorzitter), mr. [rechter 1] en mr. [rechter 2] , rechters, in tegenwoordigheid van mr. [griffier] , griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 oktober 2016.