ECLI:NL:RBGEL:2016:5835

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
2 november 2016
Zaaknummer
05/740160-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. [voorzitter]
  • mr. [rechter 3]
  • mr. [rechter 2]
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontucht met minderjarige kinderen

Op 1 november 2016 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 45-jarige man uit Nieuweschans, die werd beschuldigd van ontucht met zes minderjarige kinderen, waaronder twee van zijn eigen kinderen. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de man in de periode van augustus 2015 tot en met 26 januari 2016 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met deze kinderen, en ook met een minderjarige in 2003. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn status als first offender, niet als een incident kan worden beschouwd, gezien zijn eerdere daden in 2003. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de verdachte het vertrouwen van de minderjarige kinderen ernstig heeft beschaamd en dat de gevolgen van zijn daden voor de ontwikkeling van deze kinderen ernstig kunnen zijn. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €750,- toegewezen aan een benadeelde partij, die door de verdachte is aangedaan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740160-16
Datum uitspraak : 01 november 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte 1]
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] , wonende te [adres 1] .
raadsman: mr. G. [initialen 8] Gerrits, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van de maand juli 2014 tot en met 26 januari 2016 te Arnhem, in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind(eren) [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , en/of [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] , door (telkens) zijn, verdachtes, hand in de onderbroek van dat/die kind(eren) te brengen en/of (vervolgens) (op en/of in hun onderbroek) te wrijven over en/of betasten van zijn/hun geslachtsdeel en/of de kruisstreek;
2.
hij - als degene waarbij nagenoemde minderjarige bleef slapen/logeren - op of omstreeks 26 januari 2016 te Arnhem, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] , door (telkens) zijn, verdachtes, hand tussen de benen van die [slachtoffer 4] te brengen en/of (vervolgens) te wrijven over en/of betasten van het geslachtsdeel van die [slachtoffer 5] ;
3.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van de maand september 2015 tot en met 26 januari 2016 te Arnhem, - als degene waarbij nagenoemde minderjarige(n) bleef/bleven slapen/logeren - ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum 5] , en/of [slachtoffer 7] , geboren op [geboortedatum 6] en/of [slachtoffer 8] , geboren op [geboortedatum 6] , door (telkens) (op en/of in zijn/hun onderbroek) te wrijven over en/of betasten van zijn/hun geslachtsdeel en/of de kruisstreek;
4.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 28 februari 1997 tot en met 31 december 2006 te Arnhem en/of Winschoten, in elk geval in Nederland, (telkens) - als degene waarbij ondergenoemde minderjarige bleef slapen/logeren - ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 9] , geboren op [geboortedatum 7] , immers heeft hij (telkens) het geslachtdeel van die [slachtoffer 10] aangeraakt/betast en/of vastgepakt en/of in zijn, verdachtes, mond genomen en/of in het bijzijn van die [slachtoffer 10] gemasturbeerd.
2a. Verweren
De verdediging heeft opgemerkt dat de gang van zaken voorafgaand aan de gedane aangiften mogelijk afbreuk heeft gedaan aan de betrouwbaarheid van de verklaringen die zijn afgelegd door [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 3] en al hun kinderen. . Hiertoe heeft de verdediging, kort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat [aangever 3] van Veilig Thuis het advies heeft gekregen om, als zij contact op zou nemen met de zedenpolitie, geen contact moet opnemen met [aangever 1] en [aangever 2] . [aangever 3] heeft echter, tegen het advies van Veilig Thuis in, voordat het intakegesprek bij de zedenpolitie plaatsvond, een gesprek gehad met [aangever 1] en [aangever 2] . Naar aanleiding van dat gesprek hebben [aangever 1] en [aangever 2] het één en ander met de kinderen gedeeld en besproken. Volgens de verdediging heeft deze gang van zaken ervoor gezorgd dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verklaringen gekleurd zijn door informatie die onderling is besproken en uitgewisseld.
De rechtbank vat het verweer van de verdediging in die zin op dat de afgelegde verklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn om te gebruiken voor het bewijs.
Ten aanzien van een bewezenverklaring betreffende de door verdachte ter zitting erkende feiten wordt door de verdediging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft van een groot aantal feiten aangegeven dat deze zijn gegaan zoals door de kinderen is verklaard. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze kinderen dus hebben verteld wat er werkelijk is gebeurd. In dit opzicht zijn deze verklaringen dan ook betrouwbaar. Verdachte heeft de ontucht met betrekking tot [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] ontkend.
De verdediging heeft ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer 11] aangevoerd dat deze op zichzelf staat en aan betrouwbaarheid te wensen over laat. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat de aangifte van [slachtoffer 12] onvoldoende betrouwbare steun vindt in enig ander bewijsmiddel.
De rechtbank acht, anders dan de verdediging, de verklaringen van [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] wel betrouwbaar. [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] hebben in hun verklaringen hetgeen gebeurd is niet erger gemaakt. [slachtoffer 11] heeft verklaard dat verdachte nergens anders aan heeft gezeten dan aan zijn piemel en dat hij niets bij verdachte heeft moeten doen. Ook heeft hij verklaard dat verdachte zijn piemel nauwelijks aanraakte. [slachtoffer 12] heeft verklaard dat verdachte niet gevraagd heeft hem aan te raken. Bovendien heeft [slachtoffer 12] specifiek verklaard over een gebeurtenis die plaatsvond toen hij ziek was en alleen op een kamer sliep hetgeen, voor zover het de context van die gebeurtenis betreft, overeenkomt met hetgeen verdachte daarover verklaart.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van aangeefsters [aangever 1] en [aangever 4] en van alle kinderen, inclusief die van [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] wel betrouwbaar en bruikbaar als bewijs.
2b. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1
Ten aanzien van [voornaam 1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [initialen 1] [aangever 1] , p. 55-61;
- het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de verklaring van getuige [slachtoffer 18] , p. 89-92;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 oktober 2016.
Ten aanzien van [slachtoffer 13]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
[slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] , is een minderjarig kind van verdachte. [slachtoffer 13] heeft op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van de maand augustus 2015 tot en met 26 januari 2016 in Arnhem bij verdachte geslapen. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn minderjarige [voornaam 2] [aangever 4] , in de periode van juli 2014 tot en met 26 januari 2016. Ten aanzien van de periode heeft de officier van justitie gesteld dat uit het dossier volgt dat het plegen van ontucht niet plaatsvond toen verdachte nog in [adres 2] woonde. Uit de GBA is gebleken dat verdachte begin juli 2014 verhuisd is vanuit [adres 2] naar de woning waar de ontucht heeft plaatsgevonden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het plegen van ontucht met [slachtoffer 11] . De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 13] op zichzelf staat en aan betrouwbaarheid nogal te wensen over laat. Naar het oordeel van de verdediging moet ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat [slachtoffer 13] heeft gemeend te moeten tonen dat hij – mogelijk in tegenstelling tot zijn broers – wel durfde te zeggen dat verdachte aan ‘hun piemels’ had gezeten. Bij het doorvragen van verbalisanten op detailniveau kon [slachtoffer 13] telkens geen antwoord geven. De verdediging heeft het opvallend genoemd dat [slachtoffer 13] eerst zegt dat het gebeurde toen hij sliep en pas later toen hij wakker was. Daarnaast is er volgens de verdediging onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 13] . Ten overstaan van [aangever 2] heeft [slachtoffer 13] enkel gezegd dat verdachte hem knuffelde en dat hij dat niet erg vond. Hij heeft tegen haar kennelijk niet gezegd dat er sprake was van ontuchtige handelingen. Bovendien heeft verdachte met klem bestreden ontuchtige handelingen bij [slachtoffer 13] te hebben gepleegd, terwijl verdachte er geen belang bij heeft om in zijn verklaring onderscheid te maken tussen de slachtoffers.
Beoordeling door de rechtbank
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 11] in .
De rechtbank overweegt ter beantwoording van deze vraag het volgende.
- [slachtoffer 13] heeft verklaard dat als hij bij zijn vader sliep, hij, zijn vader, aan zijn piemel zat, onder de onderbroek. Zijn vader aaide daarbij aan de bovenkant van en kriebelde met zijn hand bij de piemel van [slachtoffer 13] . [3]
- [aangever 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 13] vertelde dat papa weleens aan zijn piemel heeft gezeten. Hij dacht dat het gewoon was maar dat hij wel bang was. Zij vroeg aan [slachtoffer 13] of het over zijn broek heen was of in zijn broek. [slachtoffer 13] ging het voor doen en liet haar zien dat hij met zijn hand wel zijn onderbroek in ging en tegen de rand van zijn piemel aankwam. [slachtoffer 13] vertelde dat hij geschrokken was dat het was gebeurd. Hij vroeg wel wanneer hij papa weer kon zien en of hij dan wel een gewone knuffel mocht geven. [4] Verder heeft [aangever 1] verklaard dat verdachte tegen haar heeft verteld dat hij “de jongens” betast heeft. Dat gebeurde bij het naar bed brengen. Ook vertelde verdachte haar dat de jongens niet op hun eigen kamers slapen, maar dat hij met alle jongens op zolder slaapt. Op de opmerking van [aangever 1] tegen verdachte dat hij weg had moeten gaan als hij dat gevoel kreeg, heeft verdachte geantwoord dat hij dat niet kon. [5]
Verdachte heeft het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 13] ontkend. De rechtbank is op basis van de verklaring van [aangever 1] van oordeel dat er voldoende steunbewijs aanwezig is voor de verklaring van [slachtoffer 13] . Verdachte heeft immers ten overstaan van [aangever 1] verklaard dat hij de “jongens” heeft betast heeft, terwijl hij voldoende gelegenheid heeft gehad om te ontkennen dat hij [slachtoffer 13] heeft betast. Daarbij komt ook dat verdachte zonder uitzondering gesproken heeft over ‘de jongens’. Bovendien past de verklaring van [slachtoffer 13] in de verklaring die de andere kinderen hebben afgelegd over de wijze waarop en de context waarin verdachte hen heeft betast.
Ten aanzien van de periode
Voor wat betreft de tenlastegelegde periode overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft verklaard de ontuchtige handelingen zijn begonnen in augustus 2015 en door zijn gegaan tot en met 26 januari 2016 De rechtbank heeft in het dossier geen bewijsmiddel aangetroffen waaruit volgt dat de ontuchtige handelingen al voor augustus 2015 zouden hebben plaatsgevonden. De enkele omstandigheid dat als begindatum het moment van verhuizen moet worden genomen omdat verdacht heeft ontkend dat het in zijn woning in [adres 2] gebeurde en omdat de kinderen verklaren dat de ontucht in de ‘nieuwe’ woning van verdachte heeft plaatsgevonden, zoals de officier van justitie stelt, acht de rechtbank onvoldoende. De rechtbank zal daarom de periode inkorten en de periode vaststellen vanaf de maand augustus 2015 tot en met 26 januari 2016.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [initialen 2] [aangever 3] , p. 137-144;
- het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de verklaring van getuige [initialen 3] [slachtoffer 5] , p. 156 – 159;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 oktober 2016.
Feit 3
Ten aanzien van [slachtoffer 14]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [initialen 4] [aangever 2] , p. 107-112;
- het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1]
, p. 115-118;
-de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 oktober 2016.
Ten aanzien van [slachtoffer 15]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [initialen 5] [aangever 2] , p. 107-112;
- het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 2]
, p. 123-127;
-de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 oktober 2016.
Ten aanzien van [slachtoffer 12]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
De minderjarige [slachtoffer 7] , geboren op [geboortedatum 6] , bleef op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van de maand september 2015 tot en met 26 januari 2016 in Arnhem bij verdachte slapen/logeren. [slachtoffer 16] werd aan de zorg en waakzaamheid van verdachte toevertrouwd. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 12] in de periode van de maand september 2015 tot en met 26 januari 2016.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het plegen van ontucht met [slachtoffer 12] . Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat de aangifte van [slachtoffer 16] onvoldoende, althans onvoldoende betrouwbaar, steun vindt in enig ander bewijsmiddel. Verdachte heeft niet verklaard ontuchtige handelingen te hebben gepleegd met [slachtoffer 16] , terwijl hij er geen belang bij heeft om in zijn verklaring onderscheid te maken tussen de verschillende slachtoffers. Volgens de verdediging is het opvallend dat [slachtoffer 16] in eerste instantie heeft verklaard dat ‘het boven zijn ding wrijven’ gebeurde op het moment dat verdachte geknield naast zijn bed zat en dat het wrijven over de pyjama heen zou hebben plaatsgevonden. Later in het verhoor ging het plotseling over het slapen op zolder, waarbij [slachtoffer 16] heeft verteld dat verdachte hem toen ook over de piemel zou hebben gewreven.
Beoordeling door de rechtbank
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 12] in de tenlastegelegde periode.
De rechtbank overweegt ter beantwoording van deze vraag het volgende.
- [slachtoffer 16] heeft verklaard dat [verdachte 2] , verdachte, over zijn pyjama heen over zijn piemel heeft gekriebeld en gewreven. Daarbij wreef [verdachte 2] over zijn hele piemel, van boven naar beneden. [7]
- [aangever 2] heeft aangifte gedaan namens [slachtoffer 16] en verklaard dat [slachtoffer 16] vertelde dat verdachte hem wel knuffelde en hem streelde over zijn piemel. [slachtoffer 16] gaf aan dat hij dat niet erg vond. [8]
- [aangever 1] heeft verklaard dat verdachte tegen haar heeft verteld dat hij “de jongens” betast heeft. Dat gebeurde bij het naar bed brengen. Ook vertelde verdachte haar dat de jongens niet op hun eigen kamers slapen, maar dat hij met alle jongens op zolder slaapt. Op de opmerking van [aangever 1] tegen verdachte dat hij weg had moeten gaan als hij dat gevoel kreeg, heeft verdachte geantwoord dat hij dat niet kon. [9]
Verdachte heeft het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 16] ontkend. De rechtbank is op basis van de verklaring van [aangever 1] van oordeel dat er voldoende steunbewijs aanwezig is voor de verklaring van [slachtoffer 16] . Verdachte heeft immers ten overstaan van [aangever 1] verklaard dat hij de jongens betast heeft. Daarbij heeft verdachte voldoende gelegenheid gehad om te ontkennen dat hij [slachtoffer 16] betast heeft. Verdachte heeft echter zonder uitzondering gesproken over ‘de jongens’. Bovendien past de verklaring van [slachtoffer 16] in de verklaring die de andere kinderen hebben afgelegd over de wijze waarop en de context waarin verdachte hen heeft betast.
Feit 4
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [initialen 6] [slachtoffer 10] , p. 165-170;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 oktober 2016.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
één of meerderetijdstip
(pen
)gelegen in
of omstreeksde periode van de maand augustus 2015 tot en met 26 januari 2016 te Arnhem,
in elk geval in Nederland,ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind
(eren
)[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , en
/of[slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] , door (telkens) zijn, verdachtes, hand in de onderbroek van
dat/die kind
(eren
)te brengen en/of
(vervolgens
) (op en/of in hun onderbroek
)te wrijven over en/of betasten van
zijn/hun geslachtsdeel en/of de kruisstreek;
2.
hij - als degene waarbij nagenoemde minderjarige bleef slapen/logeren -
op ofomstreeks 26 januari 2016 te Arnhem, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en
/ofwaakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] , door (telkens) zijn, verdachtes, hand tussen de benen van die [slachtoffer 4] te brengen en
/of(vervolgens) te wrijven over en
/ofbetasten van het geslachtsdeel van die [slachtoffer 5] ;
3.
hij op
één of meerderetijdstip
(pen
)gelegen in
of omstreeksde periode van de maand september 2015 tot en met 26 januari 2016 te Arnhem, - als degene waarbij nagenoemde minderjarige
(n
) bleef/bleven slapen/logeren - ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum 5] , en
/of[slachtoffer 7] , geboren op [geboortedatum 6] en
/of[slachtoffer 8] , geboren op [geboortedatum 6] , door (telkens)
(op
en/of in zijn/hun onderbroek
)te wrijven over en/of betasten van
zijn/hun geslachtsdeel en/of de kruisstreek;
4.
hij op
één ofmeerdere tijdstip(pen) gelegen in
of omstreeksde periode van de maand januari 2003 tot en met de maand juli 2003 te Arnhem en
/ofWinschoten, in elk geval in Nederland, (telkens) - als degene waarbij ondergenoemde minderjarige bleef slapen/logeren - ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en
/ofwaakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 9] , geboren op [geboortedatum 7] , immers heeft hij (telkens) het geslachtdeel van die [slachtoffer 10] aangeraakt/betast en
/ofvastgepakt en
/ofin zijn, verdachtes, mond genomen
en/of in het bijzijn van die [slachtoffer 10] gemasturbeerd;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 telkens:
Ontucht plegen met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandelverplichting, contactverbod, locatieverbod en een andere voorwaarde het gedrag van verdachte betreffende, inhoudende dat verdachte zich niet in situaties zal bevinden waarin hij alleen is met minderjarigen en dat hij zich niet zal ophouden nabij kinderrijke plekken, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte het meest gebaat is bij behandeling. Verdachte heeft als first offender al 46 dagen in detentie doorgebracht. Vervolgens duurt de schorsing met diverse vrijheidsbeperkende voorwaarden al 144 dagen. Daarmee is volgens de verdediging voldoende sprake van vergelding. Om die reden is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de duur van het voorarrest ongewenst , aangezien de hulpverlening die verdachte inmiddels ontvangt in dat geval gestaakt zal moeten worden en volledig opnieuw opgestart zal moeten worden bij zijn invrijheidstelling. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat van voldoende vergelding nog geen sprake is geweest, dan is een werkstraf passend.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 6 september 2016;
- een reclasseringsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 19 mei 2016;
- een reclasseringsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 7 juli 2016;
- een voortgangsverslag van Reclassering Nederland gedateerd 17 oktober 2016.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte is weliswaar first offender, maar het bewezenverklaarde is niet als een incident te beschouwen. In 2003 heeft verdachte reeds gedurende een periode van ongeveer een half jaar ontucht gepleegd met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige jongen. Dit betreft een jongen die thuis in een instabiele onveilige situatie is opgegroeid en af en toe, om uit die omgeving te zijn, bij verdachte en zijn ex-vrouw verbleef. In plaats van deze jongen voor korte tijd een veilig onderkomen te verschaffen, heeft verdachte deze jongen misbruikt door ontucht met hem te plegen. Verdachte heeft toen geen hulp gezocht, maar het geheel in de doofpot gestopt. Vervolgens hebben verdachte en zijn ex-vrouw zelf kinderen gekregen, drie zoons. Na zijn scheiding bleven de zoons van verdachte bij hem over de vloer komen. Zij bleven ook slapen/logeren, evenals de drie zoons van de partner van zijn ex-vrouw. Verdachte wist, gezien het gebeuren in 2003, van zijn gevoelens voor minderjarige jongens en toch kroop hij meermalen bij deze jongens in bed als zij bij hem thuis bleven slapen. Vervolgens hebben de ontuchtige handelingen zoals bewezen verklaard gedurende een langere periode plaatsgevonden. De strafbare handelingen zijn zelfs een vriendje van de jongens, dat maar één nachtje bij verdachte thuis heeft doorgebracht, niet bespaard gebleven. Wederom, nadat de ontuchtige handelingen weer begonnen (augustus 2015) heeft verdachte er niet voor gekozen hulp te zoeken. Pas nu, ter terechtzitting, neemt hij zijn verantwoordelijkheid voor de bewezenverklaarde feiten
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan,, evenals het feit dat hij niet alleen ten opzichte van zijn eigen kinderen, maar ook ten opzichte van de kinderen van de partner van zijn ex-vrouw een vaderrol vervulde Verdachte heeft het vertrouwen van al deze minderjarige kinderen in ernstige mate beschaamd.
Daarbij komt ook dat het plegen van ontuchtige handelen met minderjarigen ernstige gevolgen kan hebben voor de verdere ontwikkeling van deze kinderen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte al deze gevolgen terzijde geschoven ten behoeve van zijn eigen seksuele lustgevoelens.
Gelet op het bovenstaande, de ernst van de feiten en de impact van de feiten op de slachtoffers, is een straf, conform de eis van de officier van justitie passend en geboden. Verdachte staat open voor behandeling. Gelet daarop zal de rechtbank aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf de door de reclassering genoemde (en door de officier van justitie gevorderde) bijzondere voorwaarden koppelen.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [initialen 7] [slachtoffer 5] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 750,-
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [initialen 8] [slachtoffer 5] tot betaling van het bedrag van € 750,- toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dient te worden afgewezen. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat [aangever 3] de vordering als benadeelde partij heeft ondertekend, terwijl [initialen 8] [slachtoffer 5] de benadeelde partij is. De vordering is derhalve niet door de benadeelde partij zelf ondertekend. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de vermeende schade op geen enkele wijze is onderbouwd. [aangever 3] heeft namelijk verklaard dat [slachtoffer 17] twee dagen van de wap is geweest en dat het vervolgens weer goed zou gaan met [slachtoffer 17] . Deze situatie komt niet overeen met hetgeen in de vordering als onderbouwing wordt aangevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij [initialen 8] [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum 4] , is minderjarig en de vordering is namens de benadeelde partij door zijn wettelijk vertegenwoordiger ingediend.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezen verklaarde handelen tot het gevorderde bedrag schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering komt de rechtbank niet onredelijk voor en is, gelet op hetgeen de benadeelde partij is aangedaan, in voldoende mate onderbouwd en voor toewijzing vatbaar.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij(en). De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 26 januari 2016.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 24c, 27, 36f, 57, 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
10 (tien) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op 3 (drie) jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarde(n) dat de veroordeelde:
- zich binnen 3 (drie) dagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij de Reclassering Nederland en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de hieronder genoemde personen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht:
- [slachtoffer 23] , geboren op [geboortedatum 8] te [geboorteplaats 2] ;
- [slachtoffer 19] , geboren [geboortedatum 9] te [geboorteplaats 3] ;
- [slachtoffer 20] , geboren [geboortedatum 10] te [geboorteplaats 4] ;
- [slachtoffer 21] , geboren [geboortedatum 11] te [geboorteplaats 5] ;
- [slachtoffer 15] , geboren [geboortedatum 12] te [geboorteplaats 6] ;
- [slachtoffer 12] , geboren [geboortedatum 12] te [geboorteplaats 7] ;
- [slachtoffer 14] , geboren [geboortedatum 13] te [geboorteplaats 8] ;
- [slachtoffer 22] , geboren [geboortedatum 14] te [geboorteplaats 9] ;
- zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden binnen vijf kilometer rondom de woonadressen van de slachtoffers, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De adressen betreffen op dit moment:
- [adres 3] ;
- [adres 4] ;
- [adres 5] .
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van AFPN, forensisch psychiatrische polikliniek te Groningen, of een soortgelijke door de reclassering aan te wijzen instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven en mee zal werken aan het onderzoeksaanbod van AFPN;
- zich gedurende de proeftijd niet in situaties zal bevinden of begeven, waarin hij alleen is met minderjarigen. Tevens zal hij zich gedurende de proeftijd niet nabij kinderrijke plekken ophouden.
- Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [initialen 8] [slachtoffer 5] .
veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 2 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [initialen 8] [slachtoffer 5], van een bedrag van
€ 750,- (zevenhonderdenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. [voorzitter] (voorzitter), mr. [rechter 3] en mr. [rechter 2] , rechters, in tegenwoordigheid van [griffier 1] en [griffier 2] , griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 01 november 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Eenheid Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Thematische Opsporing, Team Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016204878 z, gesloten op 02 mei 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [initialen 1] [aangever 1] , p. 55-56; het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de verklaring van getuige [slachtoffer 11] , p. 93.
3.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de verklaring van getuige [slachtoffer 11] , p. 93-96.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [initialen 1] [aangever 1] , p. 59.
5.Proces-verbaal informatief gesprek zeden, inhoudende het gesprek met [initialen 1] [aangever 1] , p. 51.
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 oktober 2016; het proces-verbaal van aangifte van [initialen 9] [aangever 2] , p. 107-110; het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de verklaring van getuige [slachtoffer 12] , p. 119-122.
7.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de verklaring van getuige [slachtoffer 12] , p. 119-122.
8.Proces-verbaal van aangifte van [initialen 10] [aangever 2] , p. 110.
9.Proces-verbaal informatief gesprek zeden, inhoudende het gesprek met [initialen 1] [aangever 1] , p. 51.