ECLI:NL:RBGEL:2016:6092

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
14 november 2016
Zaaknummer
295693
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid accountant voor verzuimboete wegens te late indiening aangifte IB en geslaagd beroep op vervalbeding in Algemene Voorwaarden

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit meerdere besloten vennootschappen en een natuurlijke persoon, een verklaring voor recht dat de accountant Accon AVM Accountants B.V. toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van haar werkzaamheden met betrekking tot de aangifte inkomstenbelasting en de jaarrekeningen. De rechtbank Gelderland behandelt de aansprakelijkheid van de accountant voor de verzuimboete die is opgelegd wegens de te late indiening van de aangifte inkomstenbelasting 2007 en 2008. De rechtbank oordeelt dat Accon niet tijdig de aangiften heeft ingediend en dat dit heeft geleid tot schade voor eiser sub 1. Echter, Accon beroept zich op een vervalbeding in de algemene voorwaarden, waaruit volgt dat de aanspraak van eiser sub 1 is vervallen omdat deze niet binnen de gestelde termijn bij de rechter is ingediend. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van eisers, voor zover deze betrekking hebben op de aangifte inkomstenbelasting 2007, moeten worden afgewezen op grond van het vervalbeding. Voor de aangifte inkomstenbelasting 2008 is onvoldoende bewijs geleverd dat Accon tekort is geschoten. De rechtbank wijst ook de vorderingen af die betrekking hebben op de jaarrekeningen, omdat deze niet tijdig zijn samengesteld door Accon. De rechtbank concludeert dat de aansprakelijkstelling van eiser sub 1 voor het faillissement van een van de vennootschappen niet kan worden doorgeleid naar Accon. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering over de vraag of Accon onzorgvuldig heeft gehandeld door contact op te nemen met de bank van eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/295693 / HA ZA 16-20
Vonnis van 24 augustus 2016
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 2],
gevestigd te [woonplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 3],
gevestigd te [woonplaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 4],
gevestigd te [woonplaats] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 5],
gevestigd te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. H.J. Tulp te Drachten,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ACCON AVM ACCOUNTANTS B.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Vetter te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en Accon genoemd worden. Afzonderlijk worden [eisers] aangeduid als [eiser sub 1] , [eiser sub 2] , [eiser sub 3] , [eiser sub 4] en [eiser sub 5] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 maart 2016
  • het verkort proces-verbaal van comparitie van 30 juni 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] is enig aandeelhouder en tezamen met zijn voormalige echtgenote [echtgenote] (verder: [echtgenote] ) bestuurder van [eiser sub 2] . Onder deze holding vielen begin 2009 de 100% dochters [eiser sub 3] , [eiser sub 5] (voorheen genaamd [eiser sub 1] [bedrijfsnaam] en [bedrijfsnaam] B.V. (voorheen genaamd [eiser sub 1] [bedrijfsnaam] ). [bedrijfsnaam] B.V. (verder: [bedrijfsnaam] ) is op 19 oktober 2010 failliet verklaard.
Gezamenlijk worden de vennootschappen aan de zijde van [eisers] , waaronder de gefailleerde [bedrijfsnaam] , in het vervolg ook wel aangeduid als de Groep.
2.2.
Voorheen was Meeuwsen Ten Hoopen Accountants B.V. de accountant van de Groep en haar (middellijk) bestuurders. In april 2009 is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen tussen de Groep en Accon. De opdracht behelsde het verlenen van administratieve diensten, het samenstellen van de jaarrekeningen, het verzorgen van de publicatiestukken, het verzorgen van de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders, het verzorgen van de aangifte vennootschapsbelasting voor de fiscale eenheid, het verzorgen van de salarisadministratie en het verzorgen van de aangiften inkomstenbelasting van [eiser sub 1] en [echtgenote] in privé.
De desbetreffende vennootschappen deden zelf hun eigen boekhouding en boekingen. Accon deed ook geen juridische zaken.
2.3.
In de bijlage bij de door [eiser sub 1] voor akkoord getekende opdrachtbevestiging van 17 april 2009 staat onder het kopje ‘verzorgen van uw aangifte inkomstenbelasting’ dat Accon de uitstelregeling voor het inleveren van de aangifte inkomstenbelasting verzorgt en daar staat onder het kopje ‘het verzorgen van de publicatiestukken’ dat de klant zelf voor deponering van de publicatiestukken dient zorg te dragen.
2.4.
In die voor akkoord getekende opdrachtbevestiging van 17 april 2009 zijn de algemene voorwaarden van Accon van toepassing verklaard op de dienstverlening.
Artikel 12.8 van deze algemene voorwaarden luidt:
Iedere aanspraak jegens opdrachtnemer vervalt na verloop van 1 (één) jaar nadat de melding van de aanspraak is geschied, althans had behoren te geschieden, tenzij deze inmiddels bij de bevoegde rechter aanhangig is gemaakt.
2.5.
De contactpersoon binnen Accon was de accountmanager [contactpersoon] (verder: [contactpersoon] ). [contactpersoon] was voorheen, tot en met oktober 2008, werkzaam geweest bij ABN AMRO Bank, waar hij de account beheerde van de Groep.
2.6.
Accon is in mei 2009 begonnen met haar werkzaamheden. De jaarrekeningen over 2008 van de verschillende vennootschappen van de Groep zijn door Accon op 17 juni 2009 aangeboden aan de desbetreffende directies. De jaarrekeningen 2007 zijn niet door Accon maar door de voorgaande accountant samengesteld.
2.7.
Bij schrijven van 31 januari 2011 heeft [eiser sub 1] Accon verzocht om de publicatiestukken over de jaren 2007, 2008 en 2009 te deponeren. Accon heeft dat diezelfde dag nog gedaan. Voor de publicatiestukken over 2007 en 2008 was dat te laat. Voor de publicatiestukken over 2009 was dat op tijd.
2.8.
In een e-mailbericht van 14 september 2009 te 10.40 uur mailt de heer [medewerker Accon] (verder: [medewerker Accon] ), werkzaam bij Accon, aan mevrouw [financieel administratief medewerker Accon] (verder: [financieel administratief medewerker Accon] ), financieel-administratief medewerker van [eisers] , dat aanmaningen voor het doen van de aangifte inkomstenbelasting 2007 van de [gedaagde sub 1 en echtgenote] aan Accon waren doorgestuurd, maar dat de gegevens die Accon nodig heeft voor de aangiften niet bij Accon aanwezig zijn. [medewerker Accon] schrijft dat Accon zo spoedig mogelijk de stukken voor de aangifte 2007 wil ontvangen, zodat die aangifte door Accon kan worden ingediend, en [medewerker Accon] bericht daarbij dat door Accon bij de Belastingdienst een verzoek is ingediend voor uitstel van het indienen van de aangifte.
[financieel administratief medewerker Accon] mailt terug dat zij haar best zal doen om de benodigde stukken aan te leveren, maar dat zij de volledigheid daarvan niet kan garanderen. In het e-mailbericht van 14 september 2009 te 11.26 uur geeft [medewerker Accon] aan [financieel administratief medewerker Accon] een overzicht van de stukken, die Accon in zijn algemeenheid altijd opvraagt voor de aangifte. Het betreft een lijst van 14 items zoals jaaropgaven van de inkomsten uit arbeid, de WOZ-waarde, hypotheeklasten, box-3 bezittingen en buitengewone lasten. De stukken staan omschreven en betreffen het belastingjaar 2008.
2.9.
Bij brief van 15 september 2009 heeft Accon bij de Belastingdienst ten behoeve van [eiser sub 1] en [echtgenote] verzocht om nader uitstel met 2 maanden voor het indienen van de aangifte Inkomstenbelasting 2007. Als toelichting geeft Accon dat de [gedaagde sub 1 en echtgenote] van adviseur zijn gewijzigd en dat nu uit de aanmaning van de Belastingdienst bleek dat de vorige adviseur de aangifte niet heeft ingediend en dat deze nu alsnog door Accon moet worden opgesteld. Het gevraagde uitstel is niet verleend.
2.10.
Op 29 september 2009 zijn de opgevraagde stukken door [eisers] opgestuurd aan Accon.
2.11.
Bij brieven van 4 februari 2010 heeft de Belastingdienst aan [eiser sub 1] en [echtgenote] bericht dat aan hen over 2007 ambtshalve aanslagen zijn opgelegd, gebaseerd op een geschat inkomen, met daarbij een verzuimboete. Bij [eiser sub 1] ging het om een boete van € 113,00.
2.12.
Bij e-mailbericht van 24 maart 2010 heeft een andere medewerker van Accon aan [eisers] aangekondigd dat Accon bezwaar zal maken tegen de ambtshalve aanslag en in het kader daarvan enkele nadere vragen gesteld. Bij e-mailbericht van 6 april 2010 heeft [eisers] toestemming gegeven om de alsnog opgestelde aangiften Inkomstenbelasting 2007 van de [gedaagde sub 1 en echtgenote] in te dienen. Vervolgens heeft Accon op 9 april 2010 bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve aanslag van [eiser sub 1] en daarna alsnog een aangifte ingediend, leidend tot een terug te ontvangen bedrag van € 674,00 in plaats van het volgens de ambtshalve aanslag te betalen bedrag van € 1.534,00. Dit heeft bij [eiser sub 1] geleid tot een nadere aanslag met een correctie ten opzichte van de ambtshalve aanslag, die in lijn lag met de aangifte. Een bezwaarschift voor [echtgenote] is niet overgelegd. Volgens [eisers] zaten er fouten in de aangifte voor [echtgenote] . Die aangifte is niet ingediend.
2.13.
De aangiften Inkomstenbelasting over 2008 zijn, na herinneringen van de Belastingdienst, door Accon ingediend op 9 september 2010. Dit was enkele dagen na het verstrijken van de in de aanmaning van 24 augustus 2010 gegeven uiterste termijn van vóór 7 september 2010. De aanslagen zijn vastgesteld op basis van die aangiften. Hierbij zijn geen verzuimboetes opgelegd. Bij [eiser sub 1] is een nihilaanslag opgelegd.
2.14.
[eisers] heeft de nota’s van Accon niet op tijd betaald. Op 17 november 2009 hebben partijen ter zake een betalingsregeling getroffen. In een telefoongesprek en in een e-mailbericht van 9 februari 2010 liet [financieel administratief medewerker Accon] aan [contactpersoon] weten dat [eisers] wachtte op een betaling uit Zuid-Afrika in verband met de verkoop van een paard, waarna de volgende termijn zou worden voldaan. Op 10 februari 2010 heeft [contactpersoon] telefonisch contact opgenomen met de bank van [eisers] , ABN AMRO Bank, en vragen gesteld over bankzaken (wat precies gevraagd is, staat niet vast). [contactpersoon] heeft op zijn vraag of vragen geen antwoord gekregen van degene die hij aan de telefoon had, zijnde mevrouw [bankmedewerker] van ABN AMRO Bank te Emmeloord. De Groep was bij de bank ondergebracht bij de afdeling Bijzonder Beheer (verscherpt toezicht) in Amsterdam.
2.15.
Bij brief van 26 maart 2010 heeft [eiser sub 1] bij Accon een klacht ingediend tegen de geleverde dienstverlening. Het betreft (i) nalatigheid in omgang met stukken, in het bijzonder inzake de aangifte 2007, (ii) declaratiegedrag en (iii) gedrag van relatiebeheerder, in het bijzonder de poging van [contactpersoon] om informatie in te winnen bij de Bank inzake de liquiditeit en de bankzaken van [eisers]
2.16.
Bij aangetekend schrijven van 16 april 2010 heeft de ABN AMRO Bank, afdeling Financial Recovery het aan de Groep verstrekte krediet in rekening-courant met onmiddellijke ingang opgezegd. In deze brief wordt gerefereerd aan een gesprek op 9 april 2010 met [eiser sub 1] en aan de mededeling dat een kandidaat koper van het bedrijf en onroerende zaken, waarvan eerder sprake was, heeft afgezien van de aankoop en wordt aangevoerd dat de door [eiser sub 1] verwachte afbouw van de vordering niet is gerealiseerd, maar is toegenomen en dat op de rekening bij de Bank geen betalingsverkeer van enige omvang is waargenomen, alsmede dat de Bank van [eiser sub 1] heeft vernomen dat onlangs een paard tegen contante betaling is verkocht, waarmee crediteuren zijn betaald. In de brief wordt [eisers] gesommeerd om de schuld integraal af te lossen en worden nadere eisen gesteld om rechtsmaatregelen te voorkomen.
2.17.
Onderdeel van de kredietrelatie tussen ABN AMRO Bank en [eisers] was een renteruil contract (renteswap) tussen ABN AMRO Bank en [eiser sub 3] die ten tijde van de opzegging van de relatie een negatieve waarde had, die door [eiser sub 3] afgerekend moest worden bij voortijdige beëindiging van de relatie. ABN AMRO Bank heeft ter zake € 245.557,00 aan [eiser sub 3] in rekening gebracht.
2.18.
Na de beëindiging van de kredietrelatie met de Groep is [bedrijfsnaam] in staat van faillissement verklaard. De curator in dat faillissement heeft [eiser sub 1] bij schrijven van 19 april 2012 op grond van artikel 2:248 lid 2 BW aansprakelijk gesteld voor het tekort in dat faillissement. Mede redengevend voor deze aansprakelijkstelling was, volgens die brief, dat de jaarrekening 2006 te laat was gedeponeerd en de jaarrekeningen 2007, 2008 en 2009 in het geheel niet. Op 21 februari 2013 is tussen de curator en [eiser sub 1] een regeling tot stand gekomen, waarbij is overeengekomen dat door [eiser sub 1] een bedrag van € 10.000,00 voldaan moest worden, in ruil waarvoor de curator geen verdere stappen tegen [eiser sub 1] zou ondernemen. [eiser sub 1] heeft dit bedrag betaald aan de curator.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, samengevat:
I verklaring voor recht dat Accon toerekenbaar tekort is geschoten jegens [eiser sub 1] , althans [eisers] , bij de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot het opstellen en indienen van de aangifte Inkomstenbelasting 2007 en/of 2008;
II verklaring voor recht dat dat Accon toerekenbaar tekort is geschoten jegens [eiser sub 1] , althans [eisers] , bij de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot het opstellen en deponeren van de jaarrekening c.q. jaarstukken over 2007 en/of 2008 en/of 2009;
III veroordeling van Accon tot vergoeding van de schade ad € 2.208,00 en de schade ad € 5.260,81, die [eiser sub 1] , althans [eisers] , hebben geleden ten gevolge van de tekortkoming sub I, althans tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans wettelijke rente, vanaf de datum waarop die schade is ontstaan, althans een andere datum;
IV veroordeling van Accon tot betaling aan [eisers] van € 245.557,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans wettelijke rente, vanaf 30 april 2010, althans een nadere datum;
V veroordeling van Accon tot vergoeding van de schade ad € 10.000,00 die [eiser sub 1] , althans [eisers] , heeft geleden ten gevolge van de tekortkoming sub II, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans wettelijke rente, vanaf de datum waarop die schade is ontstaan, althans een andere datum;
VI veroordeling van Accon tot betaling aan [eisers] van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 4.165,00, althans € 3.030,13, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het vonnis;
VII veroordeling van Accon in de integrale kosten van dit geding, op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, subsidiair conform het liquidatietarief, met de (integrale) nakosten en wettelijke rente.
3.2.
[eisers] legt aan deze vorderingen ten grondslag dat Accon toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de tussen [eisers] en Accon bestaande overeenkomst tot het verrichten van diensten, dan wel omdat Accon onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers] door het:
- niet tijdig opstellen en indienen van de aangiften Inkomstenbelasting 2007 en 2008 van [eiser sub 1] en [echtgenote] ;
- maken van fouten in de aangifte Inkomstenbelasting 2007 van [eiser sub 1] en [echtgenote] ;
- niet tijdig samenstellen van de jaarrekening 2008 en het verzorgen van de jaarstukken 2008 (bestaande uit de jaarrekening en een accountantsverslag) van [eiser sub 2] , [eiser sub 3] , [eiser sub 4] en [eiser sub 5] ;
- niet tijdig deponeren van de jaarstukken 2007 en 2008 van [bedrijfsnaam] , met als gevolg dat in het faillissement van die vennootschap een hoofdelijke aansprakelijkstelling van de (middellijk) bestuurders, [eiser sub 1] en [echtgenote] , kon volgen en schade werd geleden door [eiser sub 1] ;
- onzorgvuldig en onrechtmatig handelen van [contactpersoon] met als gevolg een kredietopzegging van alle door ABN AMRO Bank aan [eisers] verstrekte kredieten.
3.3.
Accon voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

[eiser sub 4]

4.1.
Accon heeft als preliminair verweer aangevoerd dat de eiseres sub 4, [eiser sub 4] , niet bestaat. Accon vermoedt dat dit dezelfde vennootschap is als [eiser sub 5] , die immers volgens [eisers] voorheen de naam [eiser sub 1] [bedrijfsnaam] droeg. [eisers] heeft ter comparitie toegegeven dat het dezelfde entiteit is en dat [eiser sub 4] kan afvallen als afzonderlijke eiseres.
Schade [echtgenote]
4.2.
Van de geldvordering sub III betreft het gedeelte, groot € 5.260,81, gestelde belastingschade van [echtgenote] . [eisers] stelt dat [echtgenote] ten gevolge van fouten van Accon in de aangifte over het jaar 2007 € 5.260,81 teveel aan inkomstenbelasting moest betalen, en mogelijk ook nog andere schade heeft geleden.
4.3.
Accon heeft hiertegenover in haar conclusie van antwoord preliminair als verweer aangevoerd dat [echtgenote] geen eiseres is in dit geding en dat [eiser sub 1] en [echtgenote] al enige jaren zijn gescheiden. [eisers] heeft dit ter comparitie erkend. Zij stelt dat [eiser sub 1] altijd de financiën heeft geregeld en dat [eiser sub 1] met toestemming van [echtgenote] haar persoonlijke schade meeneemt in deze procedure. Daarbij heeft [eisers] een tussen [echtgenote] en [eiser sub 1] opgemaakte overeenkomst van lastgeving en volmachtverlening d.d. 15 juni 2016 overgelegd, waarin staat dat [echtgenote] op 28 december 2015 mondeling aan [eiser sub 1] last en volmacht heeft gegeven om voor haar rekening en naar zijn keuze al dan niet in naam van [echtgenote] de vordering binnen het kader van de op te starten procedure te incasseren.
4.4.
De rechtbank oordeelt dat dit niet genoeg is om in deze procedure op te komen voor de gestelde schade van [echtgenote] . Het betreft immers geen schade van [eisers] en [eisers] kan daarvan dan ook niet op eigen naam vergoeding vorderen, terwijl de overgelegde overeenkomst niet kan worden aangemerkt als een rechtsgeldige overdracht (ter incasso) overeenkomstig artikel 3:94 BW en in elk geval van enige cessie geen mededeling is gedaan aan Accon bij of voorafgaand aan de dagvaarding. De rechtbank wijst erop dat Accon gerechtvaardigd belang heeft bij haar verweer, omdat zij bij toewijzing van eventuele schadevergoeding aan [eisers] recht en belang heeft bij definitieve kwijting jegens [echtgenote] , terwijl de tussen [echtgenote] en [eiser sub 1] opgemaakte bevestiging van een mondeling gesloten overeenkomst hieromtrent niets vermeldt en Accon ook geen partij is bij deze overeenkomst, noch een derde als bedoeld in artikel 6:253 BW. Sterker: de overeenkomst bevat de clausule dat deze door elk van partijen, dit wil zeggen door [echtgenote] en [eiser sub 1] , kan worden opgezegd indien voortzetting niet langer van de opzeggende partij kan worden gevergd en Accon staat daarbuiten en kan geen nakoming eisen.
4.5.
Ten aanzien van de gestelde schade van [echtgenote] is [eisers] niet ontvankelijk in haar vorderingen.
Inhoudelijk beoordelingskader
4.6.
Voor de beoordeling van de vraag of Accon in het kader van de uitvoering van haar opdracht is tekortgeschoten in haar contractuele verplichtingen, geldt als maatstaf dat Accon als accountant jegens haar opdrachtgevers dient te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht.
Of en in hoeverre Accon hierin is tekortgeschoten, zal de rechtbank hieronder per onderdeel behandelen.
Aangifte Inkomstenbelasting 2007 [eiser sub 1]
4.7.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat de samenstelling van de aangifte Inkomstenbelasting over het jaar 2007 van meet af aan tot de opdracht van Accon heeft behoord. In de opdrachtbevestiging van 17 april 2009 wordt daarvan geen melding gemaakt en in beginsel behoorde dit tot het samenstel van de fiscale werkzaamheden met betrekking tot dat jaar, die nog uitgevoerd waren of zijn door de voorgaande accountant, die wel de jaarrekeningen 2007 heeft samengesteld.
4.8.
Voorts was de termijn voor het indienen van deze aangifte Inkomstenbelasting al lang verstreken. Dat had immers volgens de algemeen geldende regels gedaan moeten zijn vóór 1 april 2008, terwijl gesteld noch gebleken is dat daarvoor een uitstel was verleend dat nog liep toen Accon de werkzaamheden van de voorgaande accountant overnam. Dit betekent dat hoe dan ook niet aan Accon kan worden toegerekend dat de termijn voor de indiening was verstreken en dat, indien en voor zover de gevorderde verklaring voor recht sub I hierop ziet, deze vordering moet worden afgewezen.
4.9.
Het een en ander laat onverlet dat uit de stukken, in het bijzonder uit de bij de feiten aangehaalde e-mail van 14 september 2009, volgt dat Accon tijdens de uitvoering van de haar opgedragen werkzaamheden op zich heeft genomen om ook alsnog de privé IB-aangifte over 2007 te verzorgen. Gezien het feit dat op dat moment de termijn voor indiening al lang was verstreken en er meerdere aanmaningen lagen van de Belastingdienst, was dit een taak, die Accon op grond van de hier geldende maatstaf met grote voortvarendheid moest uitvoeren om te voorkomen dat een ambtshalve aanslag en een verzuimboete zouden worden opgelegd, hetgeen op dat moment in de lijn der verwachtingen lag. Accon heeft dan wel met bekwame spoed bij de Belastingdienst om nader uitstel gevraagd, maar ter comparitie is duidelijk geworden dat Accon wist of moest begrijpen dat dit verzoek kansloos was. Bovendien vroeg Accon in de desbetreffende brief van 15 september 2009 om een (nader) uitstel met twee maanden en Accon heeft niet binnen deze twee maanden alsnog de aangifte ingediend, terwijl zij niet heeft weersproken dat [financieel administratief medewerker Accon] de in de mail van 14 september 2009 opgevraagde stukken op 29 september 2009 heeft opgestuurd. Het moge zo zijn dat Accon nog nadere vragen had, maar die had zij dan meteen na ontvangst van die stukken moeten stellen, zodat zij meteen of zeer spoedig daarna de reeds laattijdige aangifte had kunnen opmaken en indienen. Met die vragen had Accon in deze omstandigheden niet, zoals zij heeft gedaan, mogen wachten tot na het verstrijken van de termijn van de twee maanden die zij zelf blijkbaar voldoende vond om een deugdelijke aangifte op te maken.
4.10.
Vervolgens heeft de Inspecteur op of omstreeks 4 februari 2010, dus geruime tijd na het verstrijken van het door Accon gevraagde maar geweigerde uitstel, de ambtshalve aanslag met een verzuimboete opgelegd en dat zou, naar mag worden aangenomen, niet zijn gebeurd indien Accon de aangifte voordien alsnog had ingediend. In zoverre is dus wel sprake van een toerekenbare tekortkoming van Accon, die haar aansprakelijk maakt voor de schade die [eiser sub 1] daardoor heeft geleden.
4.11.
Accon heeft in haar conclusie van antwoord een beroep gedaan op schending van de klachtplicht van artikel 6:89 BW, maar dit verweer heeft zij ten aanzien van de aangifte Inkomstenbelasting 2007 ter comparitie laten varen. De brief van 26 maart 2010 van [eiser sub 1] bevat immers een duidelijke klacht over de te late indiening van de aangifte Inkomstenbelasting 2007. [eiser sub 1] schrijft dat het gaat om een grove nalatigheid en [eiser sub 1] stelt Accon daarbij aansprakelijk voor enige verzuimboete en/of andere boete opgelegd door de Belastingdienst.
4.12.
Accon heeft daarnaast echter nog een beroep gedaan op de vervaltermijn van artikel 12.8 van haar Algemene Voorwaarden en dit verweer slaagt wel. Op grond van dit beding had [eiser sub 1] na zijn klacht van 26 maart 2010 op straffe van verval zijn aanspraak binnen een jaar bij de rechter aanhangig moeten maken en dat heeft [eiser sub 1] niet gedaan. De dagvaarding is pas op 30 december 2015 uitgebracht. Het recht om een rechtsvordering in te stellen vanwege de verder verlate indiening van de aangifte 2007 was toen reeds vervallen op grond van dat beding.
4.13.
[eisers] stelt dat het desbetreffende beding vernietigbaar is, omdat de Algemene Voorwaarden niet aan haar ter hand zouden zijn gesteld en zij daarom geen redelijke mogelijkheid heeft gehad om van de inhoud van die voorwaarden kennis te nemen. Dit is echter in tegenspraak met de op blad 2 van de opdrachtbevestiging van 17 april 2009 voorkomende zin: ‘Bijgesloten ontvangt u een exemplaar van onze algemene voorwaarden, zoals deze van toepassing zijn op onze dienstverlening’, welke opdrachtbevestiging daaronder door [eiser sub 1] voor akkoord is getekend. De Algemene Voorwaarden worden ook van toepassing verklaard in een voetnoot op de eerste pagina van de opdrachtbevestiging en daar staat nog vermeld dat zij te raadplegen zijn op de website van Accon www.acconavm.nl, alsmede dat zij zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel onder vermelding van het nummer.
4.14.
Tegenover deze bevestiging van de ontvangst door ondertekening van de opdrachtbevestiging en deze verwijzing naar de andere vindplaatsen had [eisers] meer moeten stellen om, bij bewijs daarvan, aan te kunnen nemen dat zij desondanks geen redelijke mogelijkheid heeft gehad om kennis te nemen van de inhoud van de Algemene Voorwaarden. [eiser sub 1] heeft zijn beroep op vernietigbaarheid op grond van artikel 6:233 onder b BW onvoldoende onderbouwd. Aan bewijslevering komt de rechtbank niet toe.
4.15.
Voorts stelt [eisers] dat het beding vernietigbaar is omdat dit als onredelijk bezwarend moet worden geduid op grond van artikel 6:236 onder k BW. Hierin kan [eisers] niet worden gevolgd. Accon beroept zich niet op een beding in haar Algemene Voorwaarden waarbij [eiser sub 1] beknot wordt in zijn recht om bewijs te leveren. De verklaring dat [eiser sub 1] de Algemene Voorwaarden heeft ontvangen staat niet in die Algemene Voorwaarden, maar in de opdrachtbevestiging die daaronder door [eiser sub 1] voor akkoord is getekend.
4.16.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat [eisers] , afgezien van de al dan niet gehandhaafde verzuimboete ten bedrage van € 113,00 (dit is niet duidelijk), onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat [eiser sub 1] ten gevolge van de vertraagde indiening van de aangifte relevante schade heeft geleden.
4.17.
Voor zover [eisers] met de sub I gevorderde verklaring voor recht het oog heeft op fouten of onzorgvuldigheden in de door Accon alsnog opgemaakte en ingediende IB aangifte 2007, wordt dit verworpen omdat [eisers] dit onvoldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd.
4.18.
De ‘fouten’ die [eisers] noemt in haar dagvaarding onder randnummers 18, 19, 21 en 22, hebben, blijkens de omschrijving daarvan, allemaal betrekking op de aangifte van [echtgenote] en niet op die van [eiser sub 1] . [echtgenote] is geen partij in dit geding.
Onder randnummer 23 gaat het wel over de belastingplicht van [eiser sub 1] , maar het betreft een, volgens [eisers] , onjuiste heffingsgrondslag in de ambtshalve aanslag, die juist op basis van de door Accon ingediende aangifte is gecorrigeerd in de definitieve aanslag, waarin, zo begrijpt de rechtbank, aan alle bezwaren van [eiser sub 1] tegemoet is gekomen en op grond waarvan hij in plaats van een te betalen bedrag van € 1.534,00 een bedrag van € 674,00 terugkreeg. Dit heeft [eisers] ter comparitie toegegeven.
4.19.
De vordering sub I, voor zover betrekking hebben op de aangifte Inkomstenbelasting 2007, en die onder III tot vergoeding van € 2.208,00 (zijnde € 674,00 + € 1.534,00), althans schade op te maken bij staat, moeten worden afgewezen.
Aangifte Inkomstenbelasting 2008 [eiser sub 1]
4.20.
Het opstellen en indienen van de aangifte Inkomstenbelasting over 2008 behoorde in elk geval wel van meet af aan tot de opdracht van Accon, ook al was [eiser sub 1] ook hiermee reeds te laat toen de overeenkomst van opdracht werd gesloten. Accon heeft die aangifte 2008 ook opgemaakt en [eisers] heeft niet concreet gesteld dat en welke fouten Accon hierin heeft gemaakt of dat Accon inhoudelijk anderszins is tekortgeschoten.
4.21.
De aangifte is wel enkele dagen te laat ingediend, immers pas op 9 september 2010, terwijl [eiser sub 1] door de Belastingdienst bij schrijven van 24 augustus 2010 was aangemaand om die aangifte vóór 7 september 2010 in te dienen en [eisers] deze aanmaning aan Accon had doorgestuurd.
4.22.
De rechtbank kan op basis van de stukken en de stellingen van partijen niet vaststellen of op dit punt sprake was van een tekortkoming van Accon. Accon stelt dat [eiser sub 1] niet doorkwam met de relevante gegevens, maar [eisers] stelt, zo begrijpt de rechtbank, dat Accon niet aangaf welke stukken nog ontbraken. Accon stelt verder dat meespeelde dat intussen de relatie min of meer beëindigd was omdat [eisers] een klacht had ingediend en Accon lijkt hierbij een beroep te doen op een opschortingsrecht, maar dit is verder niet uitgewerkt en [eisers] is hierop niet ingegaan.
4.23.
Wat hiervan verder zij, gesteld noch gebleken is dat de enigszins verlate indiening van deze aangifte 2008 tot enige schade heeft geleid. In het bijzonder is niet gesteld of gebleken dat ter zake een verzuimboete is opgelegd en ter comparitie heeft [eisers] desgevraagd toegegeven dat dit ook niet aannemelijk lijkt bij deze geringe termijnoverschrijding. Omtrent eventuele andere schade is niets gesteld.
4.24.
Voorts heeft Accon op dit onderdeel zich wel met recht beroepen op schending van de klachtplicht van artikel 6:89 BW. Na de desbetreffende herinneringen van [eisers] en het doorsturen van de aanmaning van de Belastingdienst van 24 augustus 2010 heeft Accon op 9 september 2010 aan [eiser sub 1] geschreven dat zij de aangifte had samengesteld en heeft zij hem verzocht om deze te controleren en te accorderen. [eiser sub 1] wist toen dus op grond van de door hem ontvangen en doorgestuurde aanmaning dat dit te laat was. [eiser sub 1] had toen binnen bekwame tijd moeten klagen en van een duidelijke en tijdige klacht is niet gebleken. In de brief van [eisers] van 18 januari 2011 wordt over de verlate indiening van de aangifte 2008 niet geklaagd en in de brief van haar advocaat van 23 juli 2013 gebeurt dit slechts in algemene termen. In zijn brief van 2 september 2014, waarin hij reageert op het beroep van Accon op artikel 6:89 BW, schrijft deze advocaat dat over de te late indiening van de aangifte 2008 reeds was geklaagd in de eerdere klacht van 16 april 2010, maar dit valt daarin niet te lezen.
Accon is benadeeld door de late uiting van deze klacht, omdat, zoals zij onweersproken heeft gesteld, de personen die destijds werkzaam waren voor [eisers] al vele jaren niet meer bij haar in dienst zijn en dus niet eenvoudig benaderd kunnen worden ten behoeve van de factfinding en het leveren van bewijs inzake de hierboven in het midden gelaten reden voor de vertraging. Het betreft [contactpersoon] en de heer [medewerker Accon 2] .
4.25.
De slotsom is dat de vorderingen sub I en III ook moeten worden afgewezen voor zover zij betrekking hebben op de aangifte Inkomstenbelasting 2008.
Samenstelling jaarrekening en verzorgen deponering jaarstukken 2007 en 2008
4.26.
Met de jaarrekeningen van 2006 had Accon niets van doen en ook de jaarrekeningen 2007 zijn niet samengesteld door Accon, maar door haar voorganger Ten Hoopen Accountants B.V. Het feit dat deze jaarrekeningen niet tijdig bij de Kamer van Koophandel zijn gedeponeerd, kan [eisers] niet aan Accon toerekenen. De termijn van artikel 3:394 lid 3 BW was immers, ook voor de jaarrekeningen 2007, reeds verstreken toen Accon in april 2009 door [eisers] werd ingeschakeld.
4.27.
Voorts beroept Accon zich met recht op de bepaling in de (bijlage bij de) opdrachtbevestiging, waar staat dat [eisers] zelf voor de deponering van de publicatiestukken moeten zorgen, terwijl gesteld noch gebleken is dat [eisers] Accon vóór 31 januari 2011, toen de termijn van artikel 2:394 lid 3 BW al jaren was verstreken, afzonderlijk opdracht of machtiging heeft gegeven om de desbetreffende publicatierapporten te deponeren.
4.28.
De rechtbank wijst erop dat Accon de jaarrekeningen ook niet eigenmachtig kan deponeren, voordat de directies en de aandeelhoudersvergaderingen de door Accon of haar voorganger samengestelde jaarrekeningen intern hebben voorgelegd en vastgesteld, hetgeen overigens volgens de desbetreffende productie van [eisers] (onderdeel van productie 16) ten aanzien van [bedrijfsnaam] reeds was gedaan op 22 januari 2009, dus voordat Accon werd ingeschakeld en nog op tijd om binnen de termijn van artikel 3:394 lid 3 BW te kunnen deponeren.
4.29.
De jaarrekeningen 2008 zijn wel door Accon samengesteld. Deze jaarrekeningen zijn blijkens de bij conclusie van antwoord overgelegde en door [eisers] ter comparitie niet bestreden jaarrapporten met aanbiedingsbrieven door Accon op 17 juni 2009 aan de onderscheiden directies toegestuurd ter ondertekening en voorlegging aan de desbetreffende vergaderingen van aandeelhouders. Dit was op tijd, ervan uitgaande dat, mede gelet op het feit dat Accon pas op 17 april 2009 opdracht had gekregen, de vijfmaanden termijn van artikel 2:210 lid 1 BW was verlengd, hetgeen Accon in redelijkheid mocht aannemen. In elk geval was dit ruimschoots op tijd om voor het verstrijken van de termijn van artikel 2:394 lid 3 BW te deponeren.
4.30.
Wanneer de jaarrekeningen 2008 zijn vastgesteld, blijkt uit de overgelegde stukken alleen ten aanzien van [bedrijfsnaam] . [eisers] heeft bij haar dagvaarding onder productie 16 een (verkorte) balans per 31 december 2008 overgelegd, waarop staat vermeld dat deze is vastgesteld in de algemene vergadering van aandeelhouders d.d. 21 januari 2010. Dit was dus op tijd om nog te kunnen deponeren vóór het verstrijken van de termijn van artikel 2:394 lid 3 BW. Daar had [eisers] zelf voor moeten zorg dragen.
4.31.
De verwijten van [eisers] aan het adres van Accon zijn derhalve ongegrond en het komt de rechtbank voor dat de curator in het faillissement van [bedrijfsnaam] zich vergist in zijn brief van 19 april 2012, waarin hij schrijft dat de jaarrekeningen 2007, 2008 en 2009 in het geheel niet zijn gedeponeerd. Dat was toen al geruime tijd geleden gedaan, te weten op 31 januari 2011 op grond van de uitdrukkelijke machtiging van [eisers] aan Accon van diezelfde datum.
4.32.
De aansprakelijkstelling van [eiser sub 1] voor het tekort in het faillissement van [bedrijfsnaam] kan derhalve door [eiser sub 1] niet worden doorgeleid naar Accon op grond van aan Accon toerekenbare tekortkomingen, nog daargelaten dat niet duidelijk is of de door [eiser sub 1] aan de curator betaalde afkoopsom ten bedrage van € 10.000,00 uitsluitend betrekking had op de aansprakelijkstelling wegens schending van de publicatieplicht. Er was immers ook sprake van rekening-courantverhoudingen met de failliet, die volgens mededelingen ter comparitie in die schikking waren begrepen.
4.33.
De slotsom is dat ook de vorderingen sub II en V moeten worden afgewezen.
De beëindiging van de kredietrelatie door ABN AMRO Bank
4.34.
Thans resteert nog de in de vordering sub IV aan de orde gestelde kwestie van het telefoontje van [contactpersoon] met de bank van [eisers] , de beëindiging van de kredietrelatie en de daarmee verband houdende schade van [eiser sub 3] en/of een of meer van de andere eisers.
4.35.
Wat betreft dat telefoontje op 10 februari 2010 stelt de rechtbank voorop dat een accountant zich niet eigenmachtig tot de bank van zijn cliënt behoort te wenden om daar informatie in te winnen over de liquiditeitspositie en de geldstromen van die cliënt. Indien een accountant dat zonder machtiging of toestemming van zijn cliënt doet, zal dit in beginsel als onzorgvuldig handelen moeten worden aangemerkt en handelt de accountant niet zoals het een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot betaamt. Accon stelt echter bij wijze van bevrijdend verweer dat [financieel administratief medewerker Accon] [contactpersoon] juist had verzocht om contact te leggen met de ABN AMRO Bank, waar [contactpersoon] in het verleden had gewerkt, en om daar te vragen waar het geld bleef dat uit Zuid-Afrika moest komen. Dit wordt betwist door [eisers] en de rechtbank zal Accon de gelegenheid geven om dit te bewijzen.
4.36.
Indien Accon slaagt in dit bewijs, valt Accon ter zake niets te verwijten. [eisers] lijkt te willen betogen dat [financieel administratief medewerker Accon] niet bevoegd was om namens haar een dergelijk verzoek te doen aan [contactpersoon] , maar dit wordt door de rechtbank verworpen. Blijkens de overgelegde correspondentie bekleedde [financieel administratief medewerker Accon] binnen [eisers] een spilfunctie op administratief en financieel gebied en was zij voor Accon een van de eerst aangewezen contactpersonen.
4.37.
Indien Accon niet slaagt in dat bewijs, betekent dit nog niet dat de desbetreffende vordering sub IV kan worden toegewezen. In de eerste plaats zal daarvoor moeten komen vast te staan dat er een oorzakelijk verband was tussen dat telefoontje en de latere opzegging van de kredietrelatie door ABN AMRO Bank. In de overgelegde opzeggingsbrief van 16 april 2010 wordt met geen woord gerept van dat telefoontje, maar worden voor die opzegging heel andere en al langer spelende redenen opgegeven. Op dit punt ligt op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast bij [eisers] De rechtbank zal haar te bewijzen opdragen dat er een oorzakelijk verband was tussen het telefoontje van [contactpersoon] en de opzegging van de kredietrelatie.
4.38.
Indien [eisers] slaagt in dit bewijs, komt nog ter beoordeling te staan welke schade daaraan kan worden toegerekend, hoe het op dit punt zit met de klachtplicht, het vervalbeding en de verjaring, alsmede met de eigen schuld en/of voordeelverrekening, waarop Accon zich beroept. Hierop kunnen partijen nader ingaan in hun conclusies na al dan niet gehouden getuigenverhoor.
Vervolg
4.39.
De rechtbank zal beide partijen nu toelaten tot bewijslevering en houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt Accon op te bewijzen dat [financieel administratief medewerker Accon] [contactpersoon] heeft verzocht om contact te leggen met ABN AMRO Bank en om daar te vragen waar het geld bleef, dat voor [eisers] uit Zuid-Afrika moest komen,
5.2.
draagt [eisers] op te bewijzen dat er een oorzakelijk verband was tussen dat telefoontje en de latere opzegging van de kredietrelatie door ABN AMRO Bank,
5.3.
bepaalt dat, voor zover partijen dit bewijs door middel van getuigen willen leveren, de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van mr. N.W. Huijgen in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op door de rechtbank vast te stellen data en tijdstippen, waarbij eerst de getuigenverhoren aan de zijde van Accon zullen worden gehouden en daarna, zo mogelijk op dezelfde dag, de getuigenverhoren aan de zijde van [eisers] ,
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
7 september 2016voor het opgeven door beide partijen van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de donderdagen in de maanden oktober tot en met december 2016, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald,
5.5.
verwijst voor het geval beide partijen op die roldatum hebben medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata hebben opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of,
maar alleen indien partijen of een van hen daarom op de onder 5.4 bedoelde roldatum hebben of heeft verzocht,naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan beide zijden, waarbij partijen desgewenst ook het bewijs schriftelijk kunnen leveren,
5.6.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.7.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2016.