ECLI:NL:RBGEL:2016:6129

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5739
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning geitenhouderij in strijd met bestemmingsplan

Op 15 november 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, bewoners uit de directe omgeving van een perceel in Lingewaard, hebben bezwaar gemaakt tegen een omgevingsvergunning die op 1 augustus 2016 door het college van burgemeester en wethouders is verleend aan een derde-partij voor het uitbreiden van een geitenhouderij. De vergunning betreft de bouw van een geitenstal en zes sleufsilo's op een perceel dat kadastraal bekend is als sectie E, nr. 559. De verzoekers vrezen overlast door milieuhinder als gevolg van het bouwplan en hebben de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 20 oktober 2016 zijn de verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde, verschenen, evenals de vertegenwoordiger van de gemeente en de derde-partij. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het bestreden besluit in strijd is met het bestemmingsplan, aangezien het bouwplan deels buiten het bouwvlak wordt gerealiseerd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning niet voldoet aan de eisen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat de ruimtelijke onderbouwing niet op alle punten juist is.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening ingewilligd, het bestreden besluit geschorst en verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/5739

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker 1] [verzoeker 2] , [verzoeker 3] [verzoeker 4] , [verzoeker 5] [verzoeker 6] , [verzoeker 7] en [verzoeker 8], te [woonplaats 1] / [woonplaats 2] , verzoekers
(gemachtigde: mr. B. Oudenaarden),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijf], gevestigd te [woonplaats 1] .
(gemachtigde: mr. J.T.A.M. van Mierlo)

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2016 (het bestreden besluit), gepubliceerd op 10 augustus 2016, heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de geitenhouderij door het bouwen van een geitenstal en 6 sleufsilo’s (hierna: het bouwplan) op het perceel [adres] te [woonplaats 1] , kadastraal bekend gemeente te [woonplaats 1] , sectie E, nr. 559 (hierna: het perceel).
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld
.Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2016. [verzoeker 1] [verzoeker 4] , [naam 1] en [naam 2] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en mr. J. Hulshof. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.A.R. Bolhuis-de Boer. Derde-partij is verschenen bij [de heer 1] en [de heer 2] , bijgestaan door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekers wonen in de directe omgeving van het perceel en vrezen ten gevolge van het bouwplan overlast door verschillende vormen van milieuhinder.
3. De omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van bouwwerken (artikel 2.1, eerste lid, onder a, Wet algemenen bepalingen omgevingsrecht (Wabo)) en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, Wabo).
Ingevolge artikel 12, eerste lid, onder a, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
4. Op het perceel is het bestemmingsplan “Buitengebied Lingewaard” (hierna: het bestemmingsplan) van kracht. Blijkens de plankaart rust op het perceel de bestemming “Agrarisch met waarden – Oeverwallen” met binnen het bouwvlak de functieaanduiding ‘Intensieve veehouderij’.
Ingevolge artikel 6.1.2, lid b, van de planregels zijn op deze locatie uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ agrarische bedrijfsgebouwen toegestaan.
Ingevolge artikel 6.7.1 van de planregels zijn burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen voor wat betreft het vergroten van de oppervlakte van het bouwvlak van agrarische bedrijven, hierbij moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan: (…)
5. De omgevingsvergunning is aangevraagd omdat het bouwplan deels buiten het bouwvlak wordt gerealiseerd. Vast staat en niet in geschil is dat het bouwplan door de overschrijding van het bouwvlak in strijd is met het bestemmingsplan.
6. Op 26 februari 2015 is door [naam adviesbedrijf]. ten behoeve het bouwplan een ruimtelijke onderbouwing ex artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3, genaamd “ [adres] te [woonplaats 1] ” (hierna: de ruimtelijke onderbouwing) opgesteld.
7. Verzoekers betogen – kort samengevat – onder meer dat het bestreden besluit in strijd is met de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de verordening), in werking getreden op 17 oktober 2014.
7.1
Ingevolge artikel 2.5.4.2 van de verordening kan in bestemmingsplannen die betrekking hebben op één of meer verwevingsgebieden een agrarisch bedrijf ten behoeve van de niet-grondgebonden veehouderijtak een agrarisch bouwperceel worden toegekend van ten hoogste 1.0 (1,0) hectare.
Ingevolge artikel 1.1.1, onder 1, sub c, wordt in deze verordening en de daarop rustende bepalingen (mede) verstaan onder:
1. Bestemmingsplan: een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, onderdeel a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken ten behoeve van een project van lokaal ruimtelijk belang, tenzij uit de betreffende bepaling uitdrukkelijk anders volgt;
In artikel 2.5.1.1 van de Verordening is, voor zover hier van belang, het volgende bepalend:
(…)
11. Niet-grondgebonden veehouderijtak: onderdeel van een agrarisch bedrijf dat beschikt over onvoldoende cultuurgrond om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 procent van het benodigde voer te voorzien.
(…)
15. Verwevingsgebied: een gebied waarbinnen meerdere functies in verweven vorm voorkomen en waarin uitbreiding en hervestiging van niet-grondgebonden veehouderijbedrijven onder voorwaarden is toegestaan maar nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderijbedrijven is verboden (…).
(…).
7.2
Niet in geschil is dat de gronden van de geitenhouderij van de derde-partij in de verordening zijn aangemerkt als verwevingsgebied. Voorts dient de voorzieningenrechter er in deze procedure vanuit te gaan dat het bedrijf van de derde-partij een agrarisch bedrijf is ten behoeve van de niet-grondgebonden veehouderijtak omdat dit bedrijf op kaart 2 van de verordening is gelegen binnen het besluitvak ‘Verwevingsgebied – Niet-grondgebonden veehouderij’ en ook bij de ruimtelijke onderbouwing daarvan uit is gegaan (zie bladzijde 11). Bovendien is de ter zitting door de derde-partij ingenomen stelling dat het zou gaan om een grondgebonden veehouderijbedrijf in de zin van de verordening niet met gegevens en documenten gestaafd.
7.3
Ingevolge artikel 8.2.1, eerste lid, van de verordening wordt het tijdstip waarop een bestemmingsplan in elk geval in overeenstemming met deze verordening moet zijn vastgesteld, gesteld op de eerste dag nadat twee jaar na inwerkingtreding van deze verordening is verstreken.
Ingevolge artikel 8.2.1, tweede lid, van de verordening wordt in afwijking van het bepaalde in artikel 1.1.1, onder 1, onder bestemmingsplan in het eerste lid alleen mede een beheersverordening verstaan.
Ingevolge artikel 8.2.2, eerste lid, van de verordening is het bepaalde in Hoofdstuk 2 Ruimte van deze verordening (waaronder artikel 2.5.4.2 valt) niet van toepassing op ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening reeds bestaande rechten.
Ingevolge artikel 8.2.2, tweede lid, van de verordening wordt onder bestaande rechten verstaan:
a. een bestemmingsplan als bedoeld in deze verordening, inclusief de daarin opgenomen ontheffings-, wijzigings- en uitwerkingsmogelijkheden, voorzover dat plan onherroepelijk is, danwel voorzover een ontwerp van dat plan ter inzage is gelegd voor het tijdstip inwerkingtreding van deze verordening en daarop door Gedeputeerde Staten geen zienswijze is ingediend;
b. een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold voor inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voorzover dat besluit onherroepelijk is, danwel voorzover een ontwerp van dat besluit ter inzage is gelegd voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening en daarop door Gedeputeerde Staten geen zienswijze is ingediend;
c. een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, inclusief de daarin opgenomen vrijstellings-, wijzigings- en uitwerkingsmogelijkheden, voorzover dat plan door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd; of
d. een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover Gedeputeerde Staten ten behoeve daarvan een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in voornoemd wetsartikel hebben verleend.
7.4
Vast staat dat de regeling van bestaande rechten in dit geval niet verder strekt dan dat het bestaande bouwvlak volgens het bestemmingsplan (ongeveer 1,5 hectare) blijft toegestaan. Uitgangspunt van artikel 2.5.4.2 is dat niet meer dan 1,0 hectare agrarisch bouwperceel kan worden toegekend aan een agrarisch bedrijf ten behoeve van de niet-
grondgebonden veehouderijtak. Vast staat en niet in geschil is dat de geitenhouderij – die reeds binnen het bouwblok een oppervlakte heeft van 1,5 hectare – met gebruikmaking van de omgevingsvergunning (het bestreden besluit) een oppervlakte krijgt van 2,0 hectare. De voorzieningenrechter is gelet hierop van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 2.5.4.2 van de verordening.
8. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met de verordening. Dat betekent ook dat de ruimtelijke onderbouwing welke aan het bestreden besluit ten grondslag ligt op een belangrijk punt niet voor juist kan worden gehouden, namelijk voor zover daarbij is geconcludeerd dat het project past binnen het provinciale beleidskader (zie bladzijde 40 van de ruimtelijke onderbouwing). De overige geschilpunten tussen partijen behoeven thans geen verdere bespreking.
9 Het verzoek om voorlopige voorziening komt derhalve voor inwilliging in aanmerking.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit;
  • gelast dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht groot € 168 aan hun vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers ten bedrage van € 992.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Penning, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van W.C. Knoester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.