ECLI:NL:RBGEL:2016:6132

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 oktober 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1583 TUS
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd op 6 oktober 2016, wordt de zaak behandeld van een eiseres die een WGA-uitkering ontvangt en verzoekt om omvorming naar een IVA-uitkering. De rechtbank oordeelt dat de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om de aanvraag voor de IVA-uitkering te weigeren onvoldoende gemotiveerd is. De eiseres, die lijdt aan de ziekte van Crohn, heeft eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze is geweigerd op basis van een inschatting van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts onvoldoende heeft onderbouwd dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres niet duurzaam is. De rechtbank verwijst naar de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, die hoge eisen stelt aan de motivering van de verwachting van verbetering van de belastbaarheid na het eerste jaar. De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om binnen zes weken het gebrek in de motivering te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 16/1583

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] eiseres

(gemachtigde: mr. M.O. Wattilete),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) die eiseres ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontving om te zetten in een inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA-uitkering).
Bij besluit van 24 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. M. Diekema.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Eiseres is op 25-jarige leeftijd gediagnosticeerd met de ziekte van Crohn. Bij besluit van 26 juni 2012 heeft verweerder geweigerd haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij op dat moment op basis van medisch en arbeidsdeskundig onderzoek minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Nadat eiseres enkele maanden later had verzocht om een herkeuring heeft verweerder bij besluit van 7 januari 2013 opnieuw geweigerd haar een WIA-uitkering toe te kennen.
1.2
Eiseres heeft zich met ingang van 7 oktober 2013 opnieuw ziekgemeld. Bij besluit van 11 november 2014 heeft verweerder haar met ingang van de datum van ziekmelding een WGA-uitkering toegekend. Eiseres heeft op 24 juni 2015 verzocht om herkeuring en toekenning van een IVA-uitkering. Verweerder heeft daarop een herkeuring verricht en het primaire besluit genomen.
2. Verweerder heeft de weigering van de IVA-uitkering gebaseerd op de vaststelling dat eiseres weliswaar volledig arbeidsongeschikt is, maar dat deze volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Hieraan ligt een medisch onderzoek ten grondslag, dat is vastgelegd in de rapporten van de verzekeringsarts M.M. Schuckman van 9 november 2015 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep J.K. van Essen van 12 februari 2016.
Schuckman heeft informatie opgevraagd bij MDL-arts Witteman en psycholoog De Mare. In bezwaar heeft eiseres een aantal (aanvullende) medische stukken overgelegd, te weten een brief van Witteman van 21 december 2015, van De Mare van 3 december 2015, van huisarts Vincent van 17 december 2015 en van diëtist Scholten van 26 november 2015, alsmede een medicatieoverzicht met betrekking tot de periode van 1 november 2009 tot en met 25 november 2015. Van Essen heeft deze informatie meegewogen in zijn beoordeling.
Van Essen heeft vooropgesteld dat niet ter discussie staat dat eiseres op het moment van zijn beoordeling geen arbeidsmogelijkheden heeft, maar dat de vraag uitsluitend is of de huidige beperkingen een duurzaam karakter hebben. Hij heeft voorts vooropgesteld dat bij de beantwoording van deze vraag het stappenplan van het beoordelingskader ‘Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen’ van het Uwv (hierna: het beoordelingskader) gevolgd moet worden. Dit stappenplan luidt als volgt:
- Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
- Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
- Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.
Van Essen heeft met betrekking tot stap 1 overwogen dat Witteman blijkens zijn brief van 21 december 2015 richting eiseres heeft opgemerkt dat een en ander zeker nog ten goede kan keren. Volgens Van Essen is er dan ook geen sprake van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden, waarbij hij er nog op heeft gewezen dat de medicamenteuze therapie kan worden uitgebreid met diverse middelen en dat chirurgische interventie eveneens tot de mogelijkheden behoort. Met betrekking tot stap 2 heeft Van Essen overwogen dat hij weliswaar verbetering verwacht maar dat niet precies kan worden aangegeven of dit al in het eerste jaar zal gaan plaatsvinden, zodat moet worden uitgegaan van optie 2.b. Met betrekking tot stap 3 heeft Van Essen tenslotte overwogen dat hij, gelet op de informatie van Witteman, concludeert dat er een redelijke tot goede verwachting is dat de belastbaarheid kan verbeteren.
3. In beroep stelt eiseres zich op het standpunt dat zij wel degelijk duurzaam arbeidsongeschikt is. Zij geeft hiertoe een uitgebreide beschrijving van haar ziektegeschiedenis. Zij wijst er in dat kader op dat zij reeds lange tijd ziek is en grote beperkingen ervaart, alsmede dat behandeling tot op heden geen (blijvend) resultaat heeft gehad. Voorts voert eiseres aan dat zowel de huisarts als de psycholoog geen verbetering (meer) verwachten. Ook wijst zij erop dat Witteman weliswaar de opmerking maakt waar Van Essen zich op beroept, maar dat een medische onderbouwing voor deze opmerking ontbreekt en dat er eigenlijk alleen maar de hoop wordt uitgesproken dat het in de toekomst wellicht beter zal gaan.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Ten aanzien van de vraag of eiseres al dan niet duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, stelt de rechtbank voorop dat er blijkens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) hoge eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat er na het eerste jaar nog verbetering te verwachten is (stap 3.a). De enkele stelling dat er nog behandelmogelijkheden zijn, is daarvoor bepaald onvoldoende (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896). De inschatting van de kans op herstel dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden, die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende onderbouwd dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres niet duurzaam is. Daarbij is het volgende van belang. Eiseres lijdt al geruime tijd aan een aantal ernstige aandoeningen, waaronder in het bijzonder de ziekte van Crohn. Ondanks langdurige behandeling met een groot aantal verschillende medicijnen zijn haar klachten in ernst en frequentie niet afgenomen. Eiseres is niet in staat de medicatie af te bouwen zonder dat dit direct consequenties heeft voor haar gezondheid. De huisarts en de psycholoog zijn van oordeel dat de medische situatie naar verwachting niet meer zal verbeteren en dat eiseres moet leren leven met deze klachten. De MDL-arts ziet weliswaar ernstige klachten, maar is van oordeel dat de medische situatie zeker nog kan verbeteren.
Van Essen schat in dat er een redelijke tot goede verwachting bestaat dat de belastbaarheid kan verbeteren. Deze inschatting baseert hij op de stelling van de MDL-arts en voorts op het feit dat er nog medicamenteuze therapie en eventueel chirurgische interventie mogelijk is. Deze motivering voldoet niet aan de hoge eisen die blijkens de onder 4.1 genoemde jurisprudentie in deze situatie worden gesteld aan het oordeel dat verbetering van de belastbaarheid nog te verwachten is. Zoals hiervoor reeds werd overwogen is de enkele stelling dat er nog sprake is van behandelmogelijkheden, al kan hieruit wel worden afgeleid dat er geen sprake is van een situatie zonder behandelmogelijkheden, onvoldoende om te kunnen stellen dat de medische situatie naar verwachting nog zal verbeteren. Van Essen kon dan ook niet volstaan met het noemen van een aantal behandelmogelijkheden. In plaats daarvan had Van Essen met betrekking tot deze (algemene) behandelmogelijkheden moeten motiveren welk concreet resultaat er in de situatie van eiseres van deze behandelmogelijkheden mocht worden verwacht. Hij had daarbij ook moeten betrekken dat eerdere (langdurige) behandelingen geen resultaat hebben gehad en dat een deel van de behandelaren van eiseres meent dat verdere behandeling geen (curatief) resultaat zal hebben. Ook het oordeel van de MDL-arts, hoewel deze eiseres al geruime tijd behandelt, is onvoldoende om de conclusie van Van Essen te dragen. Nu de MDL-arts zijn oordeel in het geheel niet onderbouwt, kon Van Essen dit immers niet zomaar ten grondslag leggen aan zijn eigen inschatting. Hij had de MDL-arts in ieder geval moeten vragen om een nadere motivering van diens oordeel. Daarbij is van belang dat ook de MDL-arts in dat geval zal moeten kunnen motiveren op basis van welke behandelmogelijkheden, met welke mogelijke (concrete) resultaten, hij in de situatie van eiseres nog een redelijke tot goede kans op verbetering aanwezig acht.
5. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank heeft geen aanleiding om nu reeds aan te nemen dat verweerder niet in staat zal zijn een adequate motivering te geven voor het standpunt dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres niet duurzaam is. De rechtbank zal verweerder derhalve in de gelegenheid stellen het gebrek te herstellen. Verweerder dient hiertoe, indien het standpunt met betrekking tot de duurzaamheid wordt gehandhaafd, met inachtneming van hetgeen onder 4.2 is overwogen een toereikende motivering te verschaffen voor dit standpunt. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak.
6. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twee weken na de verzending van deze tussenuitspraak. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.W. Blok, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.