ECLI:NL:RBGEL:2016:6137

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 oktober 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1630
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht buiten behandeling gestelde bijstandsaanvraag door onvoldoende omschreven gegevensverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 september 2016 uitspraak gedaan over een bijstandsaanvraag die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen buiten behandeling was gesteld. Eiser had op 25 september 2015 een aanvraag voor bijstand ingediend, maar deze werd op 3 november 2015 door verweerder buiten behandeling gesteld op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder stelde dat eiser onvoldoende gegevens had aangeleverd, met name ontbraken de volledige bankafschriften. Eiser had wel enkele documenten ingediend, maar verweerder vond deze niet voldoende om de aanvraag te kunnen beoordelen.

Eiser ging in beroep tegen het besluit van verweerder en stelde dat de aanvraag niet buiten behandeling had mogen worden gesteld. Hij betoogde dat de financiële situatie op basis van de overgelegde documenten wel degelijk kon worden vastgesteld en dat hij een hersteltermijn had moeten krijgen om de ontbrekende gegevens aan te leveren. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet in redelijkheid tot het besluit had kunnen komen om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De rechtbank benadrukte dat verweerder in de herstelbrief duidelijk had moeten omschrijven welke gegevens nog ontbraken, zodat eiser in staat was om de aanvraag aan te vullen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van bestuursorganen naar aanvragers, vooral in het kader van het verstrekken van noodzakelijke gegevens voor de beoordeling van aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 16/1630

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

21 september 2016

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. L.A. Versteegh),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegente Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsaanvraag van eiser onder toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 8 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2016. Eiser en zijn gemachtigde zijn zonder bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mw. mr. E.H. Leenders.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht groot € 46,- aan hem vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 992,-.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat hierbij uit van de volgende feiten.
1.1
Eiser heeft op 25 september 2015 een bijstandsaanvraag gedaan. Hij heeft hierbij vermeld dat hij onlangs is teruggekeerd uit Curaçao en tijdelijk bij zijn moeder verblijft, dat hij één bankrekeningnummer heeft met een negatief saldo van € 0,23 en dat hij niet verzekerd is voor de Zorgverzekeringswet. Op het digitale aanvraagformulier wordt vermeld dat eiser de volgende documenten uiterlijk 5 oktober 2015 aan verweerder dient over te leggen: een geldig legitimatiebewijs, een zorgpas of polis ziektekostenverzekering, bankafschriften van de laatste zes maanden van alle rekeningen op naam van eiser, een huurcontract en een bewijs van de laatste huurbetaling.
1.2
Op 2 oktober 2015 heeft eiser een aantal documenten overgelegd, waaronder een kopie van zijn legitimatiebewijs en een bankafschrift. Op het bankafschrift is wel het rekeningnummer vermeld, maar niet de naam van de rekeninghouder en het begin- en eindsaldo. Bij brief van 22 oktober 2015 heeft verweerder eiser verzocht om uiterlijk op 30 oktober 2015 de polis van zijn zorgverzekering over te leggen, evenals bankafschriften over de periode maart 2015 tot heden, van alle rekeningen op naam van eiser, voorzien van rekeningnummer, de naam van de rekeninghouder en het begin- en eindsaldo. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat de aanvraag niet in behandeling genomen zal worden indien eiser deze gegevens niet of niet volledig aanlevert.
1.3
Op 30 oktober 2015 heeft eiser zijn zorgpas overgelegd, met aanvullende informatie over de basisverzekering voor ingezetenen van Curaçao. Hij heeft geen bankafschriften overgelegd en evenmin een polis van een zorgverzekering. Verweerder heeft daarop het primaire besluit genomen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij overwogen dat de gevraagde bankafschriften essentieel zijn om het recht op bijstand te kunnen vaststellen en dat eiser deze afschriften niet (volledig) heeft verstrekt, ook niet na daar nogmaals toe in de gelegenheid te zijn gesteld.
3. In beroep stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder de aanvraag niet buiten behandeling had mogen stellen. Hij voert hiertoe aan dat de enige grond voor deze beslissing is gelegen in het feit dat op de bankafschriften de naam van eiser ontbreekt. Volgens eiser is het onredelijk om op deze grond de aanvraag buiten behandeling te stellen, nu de financiële situatie van eiser aan de hand van de overgelegde bankafschriften wel degelijk bepaald kon worden. Ook had volgens eiser nog een hersteltermijn moeten worden geboden om eiser in de gelegenheid te stellen zijn bankpas aan verweerder te tonen en op die manier te bewijzen dat hij de rekeninghouder is.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder blijkens het bestreden besluit de aanvraag uitsluitend buiten behandeling heeft gesteld wegens het ontbreken van de gevraagde (volledige) bankafschriften. Het feit dat in de aan dit besluit ten grondslag liggende rapportage eveneens wordt verwezen naar het ontbreken van de gevraagde zorgverzekeringspolis doet daar niet aan af. Kennelijk heeft verweerder zich (naar het oordeel van de rechtbank terecht) gerealiseerd dat het ontbreken van de zorgverzekeringspolis in de onderhavige situatie geen grond kan zijn voor toepassing van artikel 4:5 van de Awb, nu eiser reeds in de aanvraag expliciet had opgemerkt niet verzekerd te zijn. In geschil is derhalve slechts of verweerder bevoegd was de aanvraag buiten behandeling te stellen wegens het ontbreken van de gevraagde bankafschriften.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder niet in redelijkheid tot dit besluit komen. Daarbij is het volgende van belang. Blijkens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet in de brief waarin een hersteltermijn wordt geboden (in dit geval de brief van 22 oktober 2015) concreet worden omschreven welke gegevens verweerder nodig heeft (zie de uitspraak van de CRvB van 30 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX6143). De reden hiervoor is dat de aanvrager daadwerkelijk in staat moet worden gesteld de aanvraag aan te vullen met de gevraagde gegevens. Niemand is er immers bij gebaat wanneer de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld van een aanvrager die in staat en bereid is de door verweerder benodigde gegevens te verschaffen, maar die niet op de hoogte is van hetgeen verweerder precies wenst te ontvangen. Wanneer in de herstelbrief de nog benodigde gegevens onvoldoende concreet worden omschreven, wordt dan ook niet voldaan aan de toepassingsvereisten van artikel 4:5 van de Awb. Deze situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank voor. Verweerder heeft in de brief van 22 oktober 2015 met betrekking tot de bankafschriften immers uitsluitend opgemerkt dat eiser een kopie diende over te leggen van de bankafschriften, voorzien van rekeningnummer, rekeninghouder en begin- en eindsaldo.
Eiser heeft op 2 oktober 2015 reeds een zogenoemde print-screen ingeleverd met een overzicht van de mutaties op het bankrekeningnummer dat hij reeds in zijn aanvraag had genoemd. Het had in die situatie voor de hand gelegen dat verweerder in de brief van 22 oktober 2015 expliciet had toegelicht waarom dit overzicht onvoldoende was en welke gegevens nog ontbraken. Het is immers niet onbegrijpelijk dat eiser nu in de veronderstelling verkeerde dat hij de gevraagde bankafschriften reeds had aangeleverd. Die onduidelijkheid zou niet zijn ontstaan als verweerder concreet zou hebben toegelicht dat het essentieel is om vast te stellen dat de rekening waarvan een overzicht was overgelegd daadwerkelijk op naam van eiser staat, zodat eiser een nieuw overzicht dient over te leggen aan de hand waarvan dit kan worden vastgesteld.
De rechtbank is derhalve niet met verweerder oneens dat het bij de gevraagde gegevens (een overzicht van de mutaties op de bankrekening van eiser, voorzien van rekeningnummer, rekeninghouder en begin- en eindsaldo) gaat om gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag en waar eiser redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen. Verweerder heeft eiser dan ook terecht verzocht deze gegevens aan te vullen alvorens tot inhoudelijke behandeling van de aanvraag wordt overgegaan. Verweerder heeft daarbij echter onvoldoende duidelijk omschreven welke gegevens nog moesten worden overgelegd. Het is in die situatie niet redelijk om eiser vervolgens tegen te werpen dat hij de gevraagde stukken niet heeft ingediend, terwijl niet kan worden uitgesloten dat de onduidelijke communicatie van verweerder ertoe heeft geleid dat eiser onvoldoende begreep wat hij nog moest indienen.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Het is naar oordeel van de rechtbank het meest efficiënt wanneer verweerder zelf eiser een nieuwe termijn verschaft om de benodigde gegevens aan te leveren en op basis hiervan beoordeelt of de aanvraag inhoudelijk in behandeling kan worden genomen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Voorts ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, - en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.W. Blok, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2016.
Griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.