ECLI:NL:RBGEL:2016:638

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 februari 2016
Publicatiedatum
8 februari 2016
Zaaknummer
05/820093-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het veroorzaken van letsel bij een verkeersongeval en ontslag van alle rechtsvervolging aangaande het veroorzaken van gevaar op de weg

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 5 februari 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het veroorzaken van letsel bij een verkeersongeval. De verdachte, geboren in 1992 en woonachtig in [woonplaats], was betrokken bij een aanrijding op 21 augustus 2014 te Voorthuizen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet schuldig was aan het primair ten laste gelegde feit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van de aanrijding stil had gestaan voor de haaientanden en zowel naar links als naar rechts had gekeken voordat hij de Apeldoornsestraat opreed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien de omstandigheden, niet had hoeven verwachten dat er een op hoge snelheid inhalende motorrijder zou zijn. De getuigenverklaringen ondersteunden de stelling van de verdachte dat hij voorzichtig had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit. Wel werd vastgesteld dat het subsidiair ten laste gelegde feit, gevaarlijk rijgedrag, bewezen was verklaard, maar de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/820093-15
Datum uitspraak : 5 februari 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats] .
Raadsman: mr. C.C.J.M. Weijers, advocaat te Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 januari 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2014 te Voorthuizen, gemeente Barneveld, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Tolnegenweg, gaande in de
richting van de kruising van deze weg en de Apeldoornsestraat,
aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte
terwijl voor voormelde kruising een in zijn verdachtes rijrichting gekeerd
bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990,
inhoudende: "Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg" in de, gezien zijn verdachtes rijrichting, rechter berm van die
Tolnegenweg was geplaatst en/of
direct voor die kruising op het wegdek van die Tolnegenweg haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en/of
terwijl hij verdachte gezien zijn, verdachtes rijrichting, vanaf de linker
zijde een aantal auto's over die kruisende weg, de Apeldoornsestraat had zien
naderen niet of in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met de
mogelijkheid, dat zich inhalend verkeer op die kruisende weg bevond en/of
die kruising naar links gaand is opgereden op het moment dat de bestuurder
van een ander motorrijtuig (motorfiets) doende was één of meer voor hem (de
motorrijder) uit op die Apeldoornsestraat langzamer rijdende andere
motorrijtuigen in te halen en/of
in strijd met bord B6 van bijlage 1 van voormeld reglement en/of het gestelde
in artikel 80 van voormeld reglement, geen voorrang heeft verleend aan die op
die kruisende weg rijdende, toen dicht genaderd zijnde bestuurder van dat
andere motorrijtuig (motorfiets)en/of
in aanrijding is gekomen met dat op die kruisende weg rijdende toen dicht
genaderd zijnde andere motorrijtuig (motorfiets) en/of de bestuurder van dat
andere motorrijtuig (motorfiets) en/of ten gevolge waarvan of waarbij
laatstgenoemde bestuurder ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]
) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening
van de normale bezigheden is ontstaan en/of
welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte geen
voorrang heeft verleend;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 21 augustus 2014 te Voorthuizen, gemeente Barneveld, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de
weg, de Tolnegenweg, gaande in de richting van de kruising van deze weg en de
weg, de Apeldoornsestraat,
terwijl voor voormelde kruising een in zijn verdachtes rijrichting gekeerd
bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990,
inhoudende: "Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg" in de, gezien zijn verdachtes rijrichting, rechter berm van die
Tolnegenweg was geplaatst en/of
direct voor die kruising op het wegdek van die Tolnegenweg haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en/of
die kruising naar links gaand is opgereden op het moment dat de bestuurder
van een ander motorrijtuig (motorfiets) doende was één of meer voor hem (de
motorrijder) uit op die Apeldoornsestraat langzamer rijdende andere
motorrijtuigen in te halen en/of
in strijd met bord B6 van bijlage 1 van voormeld reglement en/of het gestelde
in artikel 80 van voormeld reglement, geen voorrang heeft verleend aan die op
die kruisende weg rijdende, toen dicht genaderd zijnde bestuurder van dat
andere motorrijtuig (motorfiets)en/of
in aanrijding is gekomen met dat op die kruisende weg rijdende toen dicht
genaderd zijnde andere motorrijtuig (motorfiets) en/of de bestuurder van dat
andere motorrijtuig (motorfiets)
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit en gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken en verzocht bij eventuele strafoplegging rekening te houden met de medeschuld van het slachtoffer.
Beoordeling door de rechtbank
De verdachte heeft op 21 augustus 2014 omstreeks 16:15 uur als bestuurder van een personenauto gereden over de Tolnegenweg te Voorthuizen. Aangekomen bij de kruising met de Apeldoornseweg is hij linksaf die Apeldoornsestraat ingeslagen. Deze weg betreft een voorrangsweg, hetgeen wordt aangegeven door middel van een zichtbaar bord B6 van de Bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, alsmede door op het wegdek van de Tolnegenweg aangebrachte haaientanden conform artikel 80 van voormeld reglement. Nadat de verdachte de Apeldoornsestraat is ingeslagen is hij in botsing gekomen met het slachtoffer, die over de linkerrijstrook verschillende auto’s inhaalde op zijn motor. De verdachte en het slachtoffer hebben hier beide letsel aan overgehouden.
De verdachte heeft verklaard dat hij voordat hij de Apeldoornsestraat is ingeslagen, stil heeft gestaan voor de haaientanden en naar links en naar rechts heeft gekeken.
Dat verdachte heeft stil gestaan wordt ondersteund door de verklaringen van verschillende getuigen. Getuige [getuige 1] verklaart dat de zwarte personenauto waarin de verdachte reed optrok om de Apeldoornsestraat in te slaan en [getuige 3] verklaart te hebben gezien dat de auto waarin de verdachte reed stopte voor de kruising. [getuige 3] verklaart daarnaast ook dat hij het idee had dat gelet op de lage snelheid waarmee werd gereden door de auto’s op de Apeldoornsestraat, de verdachte daar voor door zou kunnen rijden.
De verdachte heeft verklaard dat hij de motorrijder niet heeft gezien. De raadsman heeft aangevoerd dat alle schuld ontbreekt.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet (hierna: WVW) hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake indien van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid kan worden gesproken. De verdachte heeft zich, na stil te zijn gaan staan voor de haaientanden en zowel links als rechts te hebben gekeken, binnen de grenzen van de ter plaatse toegestane snelheid de voorrangsweg op begeven. Hij had gezien dat vanaf de linkerkant op de Apeldoornsestraat auto’s naderden, waarvan de voorste auto rechtsaf wilde slaan, de Tolnegenweg in. Deze auto en de daarachter rijdende auto’s minderden derhalve vaart. De verdachte maakte toen de inschatting daarvoor langs de Apeldoornsestraat in te kunnen slaan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte deze inschatting in de gegeven situatie ook mocht maken.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte rekening had moeten houden met inhalend verkeer.
Uit de verkeersongevallenanalyse volgt dat het slachtoffer minimaal 83 kilometer per uur en maximaal 121 kilometer per uur heeft gereden. Dit wordt ondersteund door de verklaringen van de volgende getuigen.
Allereerst is getuige [getuige 1] gehoord. Zij reed over de Apeldoornsestraat en wilde rechtsaf de Tolnegenweg in. Ze verklaart dat ze heeft gezien dat de motorrijder auto’s achter haar aan het inhalen was. Zij verklaart vervolgens dat op het moment dat verdachte de Apeldoornsestraat wil opdraaien, zij ingehaald werd door de motorrijder. Ten slotte verklaart zij dat zij de snelheid van de motorrijder inschat op 100 tot 120 kilometer per uur.
Daarnaast is getuige [getuige 2] gehoord. Hij verklaart als passagier in een auto te zitten terwijl zij over de Apeldoornsestraat reden. Hij verklaart dat achter hen een motorrijder reed en dat hij het gevoel had dat hij bij hen in de kofferbak zat. Hij verklaart vervolgens dat de motorrijder in etappes inhaalde en dat hij daarbij plat op de motor lag. Ten slotte verklaart hij dat de motorrijder vol gas gaf toen hij hen inhaalde en veel snelheid maakte.
Ten slotte is getuige [getuige 3] gehoord. Hij verklaart dat hij over de Apeldoornsestraat reed en dat de afslaande auto, waarin, gelet op voorgaande verklaring, getuige [getuige 1] zat, vaart minderde en dat de snelheid daardoor op ongeveer 45 tot 50 kilometer per uur lag. Hij verklaart over de snelheid van de motorrijder dat deze zeker boven 80 kilometer per uur moet hebben gelegen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank niet van oordeel dat de verdachte met deze specifieke situatie rekening had moeten houden, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat de snelheid van het slachtoffer hoger was dan toegestaan en het slachtoffer zich liggend op zijn motor bevond, waardoor hij niet zichtbaar is geweest voor de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden en gelet op de combinatie van factoren, de verdachte geen schuld treft in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het primair aan hem tenlastegelegde feit.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gevaarlijk rijgedrag in de zin van artikel 5 WVW. Ten aanzien van dit subsidiair aan de verdachte ten laste gelegde is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 januari 2016;
  • het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 maart 2015, p. 26-27;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 21 augustus 2015, p. 14-15;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 11 november 2014, p. 16-17;
  • proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 59.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks21 augustus 2014 te Voorthuizen, gemeente Barneveld, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de
weg, de Tolnegenweg, gaande in de richting van de kruising van deze weg en de
weg, de Apeldoornsestraat,
terwijl voor voormelde kruising een in zijn verdachtes rijrichting gekeerd
bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990,
inhoudende: "Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg" in de, gezien zijn verdachtes rijrichting, rechter berm van die
Tolnegenweg was geplaatst en
/of
direct voor die kruising op het wegdek van die Tolnegenweg haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en
/of
die kruising naar links gaand is opgereden op het moment dat de bestuurder
van een ander motorrijtuig (motorfiets) doende was één of meer voor hem (de
motorrijder) uit op die Apeldoornsestraat langzamer rijdende andere
motorrijtuigen in te halen en
/of
in strijd met bord B6 van bijlage 1 van voormeld reglement en/of het gestelde
in artikel 80 van voormeld reglement, geen voorrang heeft verleend aan die op
die kruisende weg rijdende, toen dicht genaderd zijnde bestuurder van dat
andere motorrijtuig (motorfiets)en
/of
in aanrijding is gekomen met dat op die kruisende weg rijdende toen dicht
genaderd zijnde andere motorrijtuig (motorfiets) en
/ofde bestuurder van dat
andere motorrijtuig (motorfiets)
door welke gedraging
(en)van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en
/ofhet verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde feit een strafrechtelijk relevant verwijt kan worden gemaakt.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij voor het kruispunt van de Apeldoornsestraat en de Tolnegenweg heeft stilgestaan, hetgeen wordt ondersteund door getuigen. Verdachte heeft naar eigen zeggen zowel naar links als rechts gekeken voordat hij wilde optrekken om de Apeldoornsestraat op te rijden. Kijkend naar rechts heeft hij geen andere verkeersdeelnemer(s) waargenomen. Kijkend naar links heeft hij waargenomen dat op afstand personenauto’s de kruising naderden op aangepaste snelheid, omdat de voorste personenauto af wilde slaan. Deze handelswijze laat zien dat verdachte voorzichtigheid heeft betracht en als een correct verkeersdeelnemer heeft gehandeld.
De verdachte verklaart niet te hebben waargenomen dat de voorste personenauto door een ander voertuig werd ingehaald. Mede gelet op de getuigenverklaring van [getuige 2] is aannemelijk dat het slachtoffer op zijn motorfiets niet zichtbaar is geweest voor verdachte. [getuige 2] verklaart namelijk dat de motorrijder in platliggende houding zijn motor bestuurde. Daarnaast wordt door de getuigen die op de Apeldoornsestraat reden verklaard dat zij op aangepaste snelheid reden omdat de voorste auto, bestuurd door getuige [getuige 1] , af wilde slaan richting Tolnegenweg. Getuige [getuige 3] verklaart dat hij het idee had dat de verdachte daar voor de Apeldoornsestraat op zou kunnen rijden. In de gegeven situatie had verdachte, vanwege de combinatie van genoemde factoren, niet hoeven verwachten dat zich naast de naderende auto’s een op hoge snelheid inhalende motorrijder zou bevinden. De rechtbank volgt de verdachte in zijn verklaringen. Er zijn geen aanwijzingen die tot een andere vaststelling zouden moeten leiden en dus valt naar het oordeel van de rechtbank verdachte geen enkel verwijt te maken zodat alle schuld aan de overtreding afwezig is en hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.De beslissing

De rechtbank:
 Spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart
verdachte niet strafbaaren
ontslaatverdachte voor het
subsidiair ten laste gelegdevan alle
rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.F. Prisse, (voorzitter), mr. W.A. Holland en mr. A.M. van Gorp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Diebels, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 februari 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in: