ECLI:NL:RBGEL:2016:6439

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 november 2016
Publicatiedatum
28 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5872
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toelaatbaarheid van begeleiding als aangeboden voorziening onder de Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 28 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een Syrische vluchteling, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarbij zijn bijstandsuitkering met 100% werd verlaagd vanwege het niet verschijnen op afspraken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de begeleiding door mw. Moors, die aan verzoeker werd aangeboden, niet kan worden aangemerkt als een door verweerder aangeboden voorziening in de zin van de Participatiewet. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de begeleiding niet schriftelijk was aangeboden en niet in het werkplan was opgenomen, waardoor verzoeker niet of onvoldoende op de hoogte was van zijn verplichtingen. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen duidelijke noodzaak was voor de begeleiding, aangezien verzoeker zelf aangaf zijn financiële problemen te willen oplossen. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit geschorst en bepaald dat verweerder de uitkering over de maanden september en oktober 2016 zo spoedig mogelijk aan verzoeker dient te betalen. Tevens is bepaald dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/5872

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 november 2016

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,

en
[verweerder]te [woonplaats], verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekers bijstandsuitkering met ingang van 1 september 2016 tot 1 november 2016 met 100%. verlaagd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2016. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde A. Brons.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Bij besluit van 31 mei 2016 is aan verzoeker (een Syrische vluchteling) vanaf
14 april 2016 een uitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) toegekend naar de verlaagde norm van alleenstaande schoolverlater. Verweerder heeft daarbij op grond van artikel 12, eerste lid van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Oost Gelre (hierna: de Verordening) een maatregel opgelegd van 25% over de periode van
14 april 2016 tot 14 juni 2016 omdat verzoeker een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond voor de voorziening in het bestaan: verzoeker is vanwege zijn buitensporig en ongeoorloofde absentie van school gestuurd en heeft daarom geen recht meer op studiefinanciering.
3. Uit de stukken en ter zitting is het volgende gebleken. Verzoeker is tot augustus 2016 vrijgesteld van de scholingsplicht. Daarnaast zijn aan verzoeker een aantal verplichtingen opgelegd die door de klantmanager van verzoeker in het zogenoemde ‘Werkplan’ zijn opgenomen. Deze verplichtingen bestaan uit de lessen voor inburgering blijven volgen en de aanmelding bij Stichting kringloop Aktief (hierna: de kringloop) voor drie dagdelen in de week en 1 keer in de twee weken op de zaterdag. Verweerder heeft het werkplan niet bij de stukken gevoegd, nu dit niet van belang zou zijn voor de onderhavige zaak.
Volgens het bestreden besluit heeft verzoeker bij het opstellen van het werkplan geen melding gemaakt van zijn financiële situatie en dan met name de achterstand in de huurbetaling van de woning. De klantmanager heeft daarom mevrouw Moors, Individueel Traject Begeleider, ingeschakeld om de financiën van verzoeker op orde te krijgen.
Dit betreft volgens verweerder een aangeboden voorziening die moet zorgen voor stabiliteit omtrent de re-integratie van verzoeker met als einddoel: duurzame uitstroom richting reguliere arbeid of stabiliteit qua scholing.
4. Verzoeker is per email van 13 juli 2016 aangemeld voor een intakegesprek bij de kringloop op 19 juli 2016. Op 18 juli 2016 heeft verzoeker deze afspraak afgezegd vanwege een afspraak bij de Stadsbank. Verzoeker heeft op 18 juli ook gesproken met mw. Moors.
5. Vervolgens is verzoeker op 19 juli door mw. Moors via een telefonisch appbericht uitgenodigd voor een gesprek op 3 augustus om 13.00 uur op het Loopbaanplein op verweerders locatie in Winterswijk. Verzoeker heeft dezelfde dag bij app gereageerd met “Ja goed”. Op 3 augustus 2016 heeft verzoeker zonder bericht van verhindering verstek laten gaan.
6. Bij brief van dezelfde datum is verzoeker door mw. Moors schriftelijk uitgenodigd voor 10 augustus 2016 bij het Loopbaanplein. Bij brief van 10 augustus 2016 (het voornemen tot verlaging uitkering) heeft verweerder vastgesteld dat verzoeker ook toen niet is gekomen en zich ook niet heeft afgemeld.
Verzoeker heeft naar aanleiding van deze brief op het ‘formulier zienswijze niet of onvoldoende nakomen van gemaakte afspraken’ gereageerd met de mededeling (zakelijk weergegeven):
“ik heb geen geld en mijn fiets is kapot; ik ben vergeten u te appen via de telefoon”.Op 22 augustus 2016 heeft verzoeker wel met mw. Moors gesproken.
7. Op 25 augustus 2016 vond het intakegesprek bij de kringloop plaats. Vervolgens is verzoeker op 30 augustus 2016 gestart bij de kringloop.
8.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat verzoeker op
3 augustus 2016 en op 10 augustus 2016, zonder bericht van verhindering niet is verschenen op een ingepland gesprek met mw. Moors. Verweerder verwijt verzoeker dat hij geen contact met haar heeft opgenomen. Verzoeker had dit moeten doen want hierdoor is een ingepland gesprek niet doorgegaan en verzoekers traject richting betaalde arbeid en scholing werd hierdoor opgeschoven. Door verzoekers houding en gedrag is het traject om zijn financiën op orde te krijgen vertraagd. Het besluit is gebaseerd op artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h van de Pw.
Het vergeten contact op te nemen, het ontbreken van geld en het niet tijdig repareren van verzoekers fiets betekent niet dat er sprake is van verzachtende omstandigheden als bedoeld in artikel 18, sub 9 en 10 van de Pw, aldus verweerder.
9. Verzoeker stelt - kort samengevat - dat hij door een kleine overtreding disproportioneel gestraft wordt. Ten onrechte is door verweerder geen rekening gehouden met verzoekers financiële problemen.
10. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW, stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid en de periode van de verlaging van de bijstand, bedoeld in artikel 18, vijfde en zesde lid.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW, voor zover van belang, is de belanghebbende verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling.
Op grond van artikel 18, tweede lid, van de PW, voor zover van belang, verlaagt het college de bijstand overeenkomstig de verordening bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet.
Op grond van artikel 18, vierde lid, onder h, van de PW, voor zover van belang, verlaagt het college in ieder geval de bijstand bij het niet gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling.
Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt, verlaagt het college volgens artikel 18, vijfde lid, de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, vastgestelde periode van tenminste 1 maand en ten hoogste drie maanden.
Op grond van het negende lid ziet het college af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Op grond van het tiende lid stemt het college een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging op grond van artikel 10 sub b van de Verordening 100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bij een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel h van de Pw.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging bedraagt de verlaging op grond van artikel 16, derde lid van de Verordening honderd procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker op 3 augustus 2016 en op 10 augustus 2016, zonder bericht van verhindering, niet is verschenen op een ingepland gesprek met
mw. Moors. Ter zitting is namens verweerder toegelicht dat de begeleiding door haar los staat van de werkzaamheden die verzoeker ingevolge het werkplan bij de kringloop moet verrichten. Bij die werkzaamheden is de klantmanager van verzoeker betrokken, en niet
mw. Moors. De hulp die verzoeker van haar krijgt aangeboden heeft uitsluitend betrekking op het beheer van zijn financiën. De ervaring leert volgens verweerder dat mensen met een bijstandsuitkering meer moeite hebben om duurzaam uit te stromen naar betaalde arbeid zolang sprake is van (ernstige) financiële problemen. Namens verweerder is erkend dat de begeleiding door mw. Moors niet is opgenomen in het werkplan. De voorzieningenrechter heeft geen stukken (brieven of besluiten) aangetroffen waaruit blijkt dat deze begeleiding, voorafgaand aan het eerste gesprek op 18 juli 2016, expliciet aan verzoeker is aangeboden. Pas bij brief van 3 augustus 2016 is verzoeker gewezen op mogelijke sancties in dit verband.
12. Aan de orde is de vraag of de begeleiding die mw. Moors aan verzoeker geeft moet worden aangemerkt als een door verweerder aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling. Dit is immers de door verweerder gehanteerde grondslag van de afstemming.
13.1
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de begeleiding door mw. Moors in de geschetste omstandigheden niet kan worden aangemerkt als een aangeboden voorziening in de zin van artikel 9, eerste lid, en artikel 18, vierde lid, onder h van de Pw.
13.2
Daartoe is in de eerste plaats van belang dat deze begeleiding nimmer schriftelijk aan verzoeker is aangeboden en niet in het werkplan is opgenomen. Als gevolg daarvan was verzoeker, tenminste tot de brief van 3 augustus 2016, niet of onvoldoende op de hoogte van hetgeen van hem werd verwacht. Artikel 44a van de Pw verplicht verweerder om de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling en de gevolgen van niet-naleving van die verplichtingen in een plan van aanpak (het werkplan) op te nemen.
13.3
Voorts is niet duidelijk geworden of er voldoende aanleiding bestond om verzoeker deze begeleiding aan te bieden. Verzoeker heeft aangegeven dat hij eventuele financiële problemen zelf wil oplossen. Het dossier bevat geen concrete informatie over de financiële situatie van verzoeker in de periode mei-juli 2016. Of toen sprake was van huurachterstanden en zo ja in welke mate is daarom niet duidelijk.
Op 4 oktober 2016 heeft klantmanager Kahmi bericht dat verzoeker volgens mw. Wisselink vanaf 30 augustus 2016 kort gezegd naar volle tevredenheid heeft gewerkt bij de kringloop. Hieruit blijkt dat verweerder ten tijde van het bestreden besluit had kunnen weten dat eventuele financiële problemen van verzoeker hem niet hebben belemmerd om te voldoen aan de verplichtingen uit het werkplan. Dit versterkt de twijfel aan de noodzaak van financiële begeleiding.
13.4
Ten slotte is niet duidelijk geworden wat mw. Moors, afgezien van het gezamenlijk bezoek aan de stadsbank, heeft gedaan in de begeleiding van verzoeker. Verzoekers stelling dat tijdens het gesprek op 22 augustus 2016 niet over zijn financiën is gesproken, is niet weerlegd. Dit roept de vraag op wat het doel was van de gesprekken op 3 dan wel 10 augustus 2016.
14. Het voorgaande betekent naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat het tot tweemaal toe niet verschijnen op een afspraak met mw. Moors niet kan worden beschouwd als het niet gebruik maken van een door verweerder aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling. Er bestond derhalve voor verweerder geen grondslag om tot afstemming over te gaan.
15. De voorzieningenrechter verwacht dan ook dat het bestreden besluit bij het te nemen besluit op bezwaar niet in stand zal blijven. Het bestreden besluit moet dan ook worden geschorst. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot zes weken na verzending van het besluit op bezwaar.
Dit betekent dat verweerder de uitkering over de maanden september en oktober 2016 zo spoedig mogelijk na heden dient te betalen aan verzoeker.
16. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De voorzieningenrechter;
  • schorst het primaire besluit tot zes weken na verzending van de beslissing op bezwaar;
  • gelast dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht groot € 46,00 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Vermeulen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van H. de Groot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 28 november 2016.
Griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.