ECLI:NL:RBGEL:2016:6557

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
5 december 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3844
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Jue
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor reclame-uitingen in strijd met welstandsnota

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 december 2016 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning die was verleend voor het plaatsen van reclame-uitingen. Eiseres, die zich verzet tegen de vergunning, stelt dat het bouwplan in strijd is met de welstandsnota. De rechtbank behandelt het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van verweerder, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard. De rechtbank constateert dat de reclame aan de gevel van het bedrijfsgebouw uit twee zelfstandige delen bestaat, wat in strijd is met de welstandsnota die maximaal één reclame-uiting per gevel toestaat. De rechtbank oordeelt dat de vergunning niet voldoet aan de criteria van de welstandsnota, en dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het welstandsadvies is overgenomen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het griffierecht worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering bij het verlenen van omgevingsvergunningen, vooral in het kader van de welstandscriteria.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/3844

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

en

[verweerder], verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende], te [woonplaats].

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend.
Bij besluit van 25 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2016. Eiseres is verschenen, vergezeld door R. Bouwman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, J. Stijf en A. Oostwoud. Namens de derde-partij is verschenen C.B. van den Brink.

Overwegingen

1. Verweerder heeft een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het plaatsen van twee reclame-uitingen op het perceel [adres] te [woonplaats] (hierna: het perceel). Één reclame-uiting wordt gesitueerd in de tuin aan de voorzijde van het perceel en de ander aan de gevel van het bedrijfsgebouw. De reclame aan de gevel bestaat uit twee onderdelen, welke onderling verbonden zijn met een buizenframe (zie onderstaande uitsnede uit de bouwtekening).
De reclame aan de linkerzijde heeft een breedte van 6,5 meter en een hoogte van 1,5 meter. De reclame aan de rechterzijde, boven de deur, heeft een breedte van 1 meter en een hoogte van 5,5 meter.
Eiseres is woonachtig aan de overzijde van het perceel. Eiseres heeft zicht op de reclame en ondervindt overlast van de roze kleur van de reclame-uiting in samenhang met de verlichting die daarop schijnt. Het perceel is gelegen aan de rand van het bedrijventerrein.
2. Verweerder heeft advies gevraagd aan de welstandscommissie. In het welstandsadvies van 1 september 2015 heeft de welstandscommissie het volgende overwogen:
“(…).
Uitgangspunt is een relatief terughoudende uitvoering met behoud van de individuele uitstraling van de gewenste bedrijfsreclame. Besproken is de mogelijkheid om de constructie van het element op de gevel als één geheel uit te voeren in een donkere kleur, met daartussen twee uitingen op zeildoek. Ook is gesproken over het element in de voortuin om deze lager uit te voeren.
Het plan is hierop aangepast en ondanks dat de maatvoering van het element op de gevel niet exact aansluit op de genoemde maatvoering is, gezien de totale maat van de gevel, de reclame voldoende ondergeschikt. Ook het element in de voortuin is in de voorgestelde uitvoering voldoende ondergeschikt aanwezig.
In de aanvraag zijn echter meerdere verlichtingsarmaturen aangegeven, volledig boven het linkerdeel van de gevelreclame, onder het doek boven de entree en ook op het element in de tuin. In de welstandsnota staat onder de reclamecriteria voor bedrijventerreinen aangegeven dat lichtbakken aan de rand van een bedrijventerrein vermeden dienen te worden.
Ten aanzien van dit voorstel kan vanuit de welstandsnota niet anders dan negatief geadviseerd worden over de aangevraagde verlichting. De reclame is in strijd met redelijke eisen van welstand, tenzij alle verlichtingsarmaturen op de reclame-elementen achterwege worden gelaten.”
Op 8 september 2015 heeft de welstandscommissie vervolgens, nadat de derde-partij het bouwplan heeft aangepast door de lichtarmaturen te verwijderen, aangegeven dat de reclame voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Naar aanleiding van een negatief advies van de bezwaarschriftencommissie heeft verweerder een aanvullend advies gevraagd aan de welstandscommissie.
Op 23 februari 2016 heeft de welstandscommissie het volgende overwogen:
“(…).
Uitgangspunt van de beoordeling is de welstandsnota van de gemeente [woonplaats] met daarin verschillende uitgangspunten. Enerzijds is er een exacte hoogtemaat aangegeven van 75 cm voor één enkele reclame. Anderzijds is er sprake van een soepele toetsing waarbij in principe alleen gekeken dient te worden of een bouwplan de relatie met de omgeving niet verstoort. Voor een adequate beoordeling is daarom een afweging gemaakt tussen beide uitgangspunten.
Gezien de maat van het gebouw in combinatie met de afstand tot de openbare weg is de reclame voldoende ondergeschikt en heeft het toch een herkenbare functionele uitstraling voor het bedrijf. Daarbij is door de uitvoering van de reclame in een L-vormig frame, met een verticaal accent bij de entree, sprake van één uiting op de gevel. De reclame in de voortuin heeft ook een voldoende ondergeschikt karakter.
Resumerend is vanuit de opzet van het welstandsbeleid geen aanleiding om negatief te adviseren over deze reclame.”
3. Eiseres betoogt dat de reclame aan de gevel aan te merken is als twee-reclame-uitingen en niet als één reclame-uiting, hetgeen in strijd is met de welstandsnota. Volgens eiseres zijn voorts de afmetingen, de kleurstelling en verlichting in strijd met de welstandsnota.
4. In paragraaf 5.12.3 van de Welstandsnota [woonplaats] is voor reclame het volgende opgenomen:
  • Reclame bij voorkeur integreren in de architectuur en tot het hoogst noodzakelijke beperken.
  • Maximaal één reclame-uiting per bedrijfsgevel.
  • Reclame-uitingen aan de voorgevel zijn behandeld als zelfstandig element, passend in de vormgeving (maat, schaal en structuur) van de betreffende gevel.
  • Aan de randen van bedrijventerreinen worden lichtbakken vermeden.
  • Reclame vlak aan de gevel niet breder dan 60% van de gevelbreedte en niet hoger dan 0,75 m.
  • Reclame haaks op de gevel niet groter dan 1,5 m².
5. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 21 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2496) volgt dat verweerder, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van verweerder in strijd is met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
6. De rechtbank overweegt dat het aantal reclame-uitingen en de afmetingen daarvan als objectieve normen in paragraaf 5.12.3 van de welstandsnota zijn opgenomen. Deze criteria lenen zich daardoor niet enkel voor beoordeling door een deskundige, zoals verweerder heeft betoogd. Een deskundig tegenadvies is voor deze aspecten niet noodzakelijk.
7. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat de reclame aan de gevel van het bedrijfsgebouw uit twee reclame-uitingen, zodat het bouwwerk op dit punt in strijd is met de welstandsnota. De rechtbank overweegt, in navolging van de bezwaarschriftencommissie, dat het enkele feit dat één omlijsting c.q. frame is aangebracht rondom de reclame niets afdoet aan het feit dat de reclame bestaat uit twee zelfstandige delen, welke van elkaar zijn gescheiden.
De rechtbank overweegt voorts dat voor reclame vlak aan de gevel in paragraaf 5.12.3 van de welstandsnota een maximale hoogte is opgenomen van 0,75 meter. Deze afmeting wordt zowel door de reclame aan de linkerzijde als de reclame aan de rechterzijde overschreden, zodat ook op dit punt sprake is van strijd met de welstandsnota.
Dat verweerder en de welstandscommissie van oordeel zijn dat de reclame voor wat betreft de maatvoering voldoende ondergeschikt is gelet op de geveloppervlakte van het bedrijfsgebouw maakt het voorgaande niet anders. Uit de welstandsnota blijkt niet dat de maatvoeringseisen voor reclame opzij kunnen worden gezet indien de reclame qua afmetingen passend is op de gevel, ook niet in gebieden waarvoor een soepele welstandstoets geldt.
De beroepsgrond slaagt.
8. Verweerder heeft met betrekking tot de verlichting van de reclame volstaan met een verwijzing naar het welstandsadvies van 8 september 2016. Uit dit welstandsadvies vloeit voort dat door het verwijderen van de lichtarmaturen uit de aanvraag geen sprake is van een lichtbak, en dat het bouwplan daarom voldoet aan welstandsnota.
8.1.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling vloeit voort dat het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting behoeft. Dit is anders indien een belanghebbende gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
Eiseres heeft in de bezwaarfase gronden aangevoerd tegen de lichtbakken, welke als criteria in de welstandsnota zijn opgenomen. Ook de bezwaarschriftencommissie heeft hieromtrent in haar advies opgemerkt dat geen lichtbakken om de reclame-uitingen zijn aangebracht, maar dat wel licht te zien is om de reclame heen. Daarbij werd door de bezwaarschriftencommissie tevens de vraag gesteld of de loskoppeling van de reclame-uiting en de verlichting een gewenste situatie is, nu bezwaarde heeft aangegeven last te ondervinden van het licht.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder gelet op de bezwaren van eiseres en het advies van de bezwaarschriftencommissie niet volstaan met een enkele verwijzing naar het welstandsadvies. Verweerder had in het bestreden besluit in moeten gaan op de al dan niet aanwezige strijdigheid met dit criterium uit de welstandsnota. Daartoe bestond mede aanleiding aangezien los van het bouwwerk (vergunningvrij) lampen kunnen worden aangebracht om de reclame te beschijnen, en uit de stukken ook blijkt dat de reclame – al dan niet indirect – wordt beschenen.
Ook indien verweerder zich op het standpunt stelt dat geen sprake is van een lichtbak dan zou uit de strekking van de welstandsnota, welke is gelegen in het tegengaan van de negatieve uitstraling die dergelijke verlichte reclame heeft op de omgeving, voort kunnen vloeien dat het noodzakelijk wordt geacht om voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden gericht op het tegengaan van directe verlichting van de reclame.
Nu verweerder heeft nagelaten om in te gaan op deze punten is het bestreden besluit in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel, zodat de beroepsgrond slaagt.
9. Met betrekking tot de kleurstelling van de reclame-uitingen overweegt de rechtbank dat hierover in de welstandsnota geen regels zijn opgenomen. De welstandscommissie heeft geen kanttekeningen geplaatst bij de kleurstelling, zodat verweerder zich op dit punt heeft kunnen baseren op het welstandadvies. Eiseres heeft ook geen deskundig tegenadvies overgelegd waaruit blijkt dat de kleurstelling in strijd zou zijn met redelijke eisen van welstand.
De beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is gegrond, wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank ziet geen mogelijkheden om het geschil finaal te beslechten, zodat wordt volstaan met de vernietiging van het bestreden besluit. Verweerder dient binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres.
11. Nu het beroep gegrond is veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 20 voor gemaakte reiskosten.
Voorts bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 168 vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 20;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Jue, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.