Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van
[verzoeker] , te [woonplaats] verzoeker
[verzoekster]te [woonplaats] verzoekster
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 8 december 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, die sinds 7 december 1998 bijstand ontvangen, hebben bezwaar gemaakt tegen de intrekking van hun bijstand door het dagelijks bestuur van Werkzaak Rivierenland. De intrekking vond plaats op basis van een besluit van 30 september 2016, waarbij werd gesteld dat verzoekers geen rechthebbenden zijn op grond van de Participatiewet (PW) en dat zij de inlichtingenplicht hebben geschonden door bijstand te ontvangen onder valse namen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers hun namen officieel hebben veranderd door een Turks vonnis en dat zij, ondanks het verlies van hun Nederlanderschap, op grond van het Besluit gelijkstelling vreemdelingen Participatiewet, IOAW en IOAZ, nog steeds tot de personenkring van de PW behoren. De voorzieningenrechter oordeelt dat de primaire beëindigingsgrond van verweerder geen stand houdt, omdat verzoekers tijdig beroep hebben ingesteld tegen de intrekking van hun verblijfsvergunning. Dit betekent dat zij rechtmatig verblijf hebben en gelijkgesteld worden met Nederlanders.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de subsidiaire beëindigingsgrond, die betrekking heeft op de schending van de inlichtingenverplichting, ook niet standhoudt. Verzoekers zijn onder hun nieuwe namen bekend bij verweerder en er zijn geen aanwijzingen dat zij geen recht op bijstand zouden hebben. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het primaire besluit geschorst tot zes weken na verzending van de beslissing op bezwaar, en verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekers.