ECLI:NL:RBGEL:2016:6868

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
290636
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over aansprakelijkheid en onderhoudskosten van geleverde tankinstallaties voor aardgas met benoeming van deskundige

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen Fuwell Energy Group B.V. en Geveke Werktuigbouw B.V. en Condair B.V. over de aansprakelijkheid voor storingen in geleverde tankinstallaties voor aardgas. Fuwell, eiseres in conventie, vordert schadevergoeding van Geveke en Condair, terwijl deze laatste zich verzet tegen de vordering. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis gewezen waarin de procedure is uiteengezet en deskundigen zijn benoemd om de technische aspecten van de installaties te onderzoeken. Fuwell heeft haar eis verminderd van € 888.549,56 naar € 253.505,70, wat door de rechtbank is toegestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat Condair niet betrokken was bij de levering van de installaties en dat Fuwell onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar vordering tegen Condair. De rechtbank heeft de vorderingen van Fuwell tegen Condair afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. Voor Geveke is een deskundige benoemd om de technische vragen te beantwoorden, waaronder de aard en omvang van de storingen, de kwaliteit van de installaties en de invloed van onderhoud op de storingen. De rechtbank heeft de kosten van de deskundige vastgesteld op € 61.400,00, en Fuwell is verantwoordelijk voor het voorschot op deze kosten. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling na het deskundigenbericht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/290636 / HA ZA 15-563
Vonnis van 23 november 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FUWELL ENERGY GROUP B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. D.S. Teitler te Nijmegen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GEVEKE WERKTUIGBOUW B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. B.-J. van Emmerik te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONDAIR B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Fuwell, Geveke en Condair genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 februari 2016
  • de akte na tussenvonnis – uitlaten deskundige van Fuwell
  • de akte houdende uitlaten te benoemen deskundige(n) en te stellen vragen van Geveke
  • de akte na partijberaad ex 2.11 procesreglement van Fuwell
  • de antwoordakte van Geveke
  • de conclusie van antwoord van Condair
  • de akte van wijziging van eis van Fuwell
  • de antwoordakte na eiswijziging van Condair
  • de antwoordakte van Geveke.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie
in de zaak van Fuwell tegen Geveke en Condair
2.1.
Fuwell heeft bij akte van wijziging van eis haar eis gewijzigd in die zin dat de gevorderde schadevergoeding is verminderd van € 888.549,56 naar € 253.505,70.
2.2.
In artikel 129 Rv is bepaald dat zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de eiser te allen tijde zijn eis kan verminderen. Gelet daarop zal de verzochte eisvermindering worden toegestaan.
verder in de zaak van Fuwell tegen Condair
2.3.
In het tussenvonnis van 3 februari 2016 (hierna: het tussenvonnis) is met betrekking tot Condair het volgende overwogen:
Condair is in deze procedure niet verschenen. Omdat het door Fuwell gevorderde de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal die vordering tegen Condair worden toegewezen. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 140 lid 2 Rv wordt de beslissing aangehouden totdat in deze zaak een eindvonnis wordt gewezen. Desgewenst kan Condair voordien nog het verstek zuiveren op de voet van artikel 142 Rv.
2.4.
Op 18 mei 2016 heeft mr. De Jong Schouwenburg zich gesteld als advocaat van Condair. Daarmee is het tegen Condair verleende verstek gezuiverd. Condair heeft op
29 juni 2016 een conclusie van antwoord genomen. Het meest verstrekkende verweer van Condair betreft het verweer dat zij door Fuwell ten onrechte is betrokken in de onderhavige procedure, aangezien geen sprake is van enige materiële of formele rechtsbetrekking tussen Fuwell en Condair. Volgens Condair heeft Geveke op 3 april 2014 een deel van haar onderneming afgesplitst. Dat deel, Geveke Technical Solutions, is overgegaan op Condair. Geveke Technical Solutions is echter op geen enkele wijze betrokken geweest bij de in 2008 geleverde installaties aan Fuwell. De (gestelde) verplichtingen aan de zijde van Geveke die uit de overeenkomsten met Fuwell voortvloeien, kunnen derhalve niet zijn overgegaan op Condair. Zij is dan ook op generlei wijze verantwoordelijk voor de nakoming van deze verbintenissen, aldus Condair.
2.5.
Dit verweer van Condair treft doel. Fuwell verwijst in haar dagvaarding enkel naar een uittreksel uit het handelsregister (productie 3). Daaruit blijkt slechts dat op 3 april 2014 een deel van Geveke is afgesplitst en dat de verkrijgende rechtspersoon Condair is. Fuwell stelt dat vanwege deze afsplitsing zowel Geveke als Condair in het onderhavige geding is betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank is dat gelet op de door Condair geponeerde stellingen, zoals hiervoor weergegeven, onvoldoende. Het had op de weg van Fuwell gelegen om concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat Geveke Technical Solutions op enige wijze betrokken is geweest bij de aan Fuwell geleverde installaties. Dit heeft zij nagelaten. Ook blijkt nergens uit dat Fuwell heeft kennisgenomen van de door Geveke in het handelsregister opgenomen splitsingsakte. De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat Fuwell in haar later genomen akte van wijziging van eis op geen enkele wijze is ingegaan op de stellingen van Condair in haar conclusie van antwoord.
2.6.
Bij het voorgaande komt bovendien dat Fuwell naar het oordeel van de rechtbank niet in haar processuele belangen is geschaad, nu Geveke bij conclusie van antwoord ook zelf heeft aangegeven dat het deel van de onderneming van Geveke dat verantwoordelijk was voor de verkoop, levering en plaatsing van de hier aan de orde zijnde installaties, na de splitsing bij Geveke is gebleven.
2.7.
De slotsom is dat de vorderingen van Fuwell, voor zover gericht tegen Condair, zullen worden afgewezen.
2.8.
Fuwell zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Condair worden veroordeeld.
2.9.
Condair stelt in dit verband dat Fuwell haar op 25 september 2014 in het geding heeft betrokken, terwijl reeds zeven maanden daarvoor de splitsing op wettelijk voorgeschreven wijze openbaar is gemaakt. Aldus wist Fuwell, althans had zij moeten weten, dat Condair niets met de geleverde installaties te maken had. Volgens Condair maakt Fuwell dan ook misbruik van haar processuele bevoegdheid en heeft zij in strijd gehandeld met artikel 3:13 BW. Fuwell dient de hierdoor door Condair geleden schade te vergoeden. Deze schade bestaat volgens Condair uit het griffierecht ad € 3.864,00 en de werkelijke advocaatkosten ad € 10.000,00.
2.10.
De rechtbank overweegt dat slechts in zeer bijzonder gevallen plaats is voor vergoeding van de reële, daadwerkelijk gemaakte proceskosten. Een daarop toegespitste vordering is alleen toewijsbaar indien sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is sprake indien het instellen van de hoofdvordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (zie HR 29 juni 2007, NJ 2007, 353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht door het aanspannen van een procedure past evenwel terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede wordt gewaarborgd door artikel 6 EVRM.
2.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is van misbruik van procesrecht geen sprake. Bij brief van 11 september 2014, voorafgaand aan het aanhangig maken van deze zaak, heeft de advocaat van Fuwell onder meer het volgende aan Geveke en Condair bericht:
Inmiddels bereikte cliënte het bericht van de juridische (af-)splitsing van Geveke naar Condair B.V. Beide vennootschappen zijn aansprakelijk tot nakoming van de verbintenissen van de gesplitste rechtspersoon. Aangezien cliënte niet bekend is of genoemde verplichtingen zijn overgegaan op de verkrijgende rechtspersoon en aangezien voorts afzonderlijke verplichtingen, alsook het geheel van verplichtingen een ondeelbare verbintenis is, stelt cliënte hierbij zowel Geveke als Condair B.V. voor de nakoming van genoemde verplichtingen hoofdelijk aansprakelijk.
Vanwege het voorgaande, verzoek – en zo nodig sommeer – ik u beiden om cliënte te informeren over de wijze waarop u de op u rustende verplichtingen zult nakomen. Indien u zich op het standpunt stelt dat de genoemde verplichtingen als gevolg van de juridische splitsing niet op u rusten, ontvang ik graag documentatie waaruit zulks blijkt. Indien u niet binnen één week na dagtekening van deze brief gehoor geeft aan het bovenstaande, heb ik instructie om u onverwijld in rechte te betrekken.
2.12.
Gesteld noch gebleken is dat Geveke en/of Condair tijdig inhoudelijk op deze brief hebben gereageerd. Daarmee bleef Fuwell in het ongewisse. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat niet kan worden geoordeeld dat Fuwell op voorhand had moeten begrijpen dat haar vordering jegens Condair geen kans van slagen had.
2.13.
De slotsom is dat de vordering van Condair tot veroordeling van Fuwell in de werkelijke advocaatkosten zal worden afgewezen. De kosten aan de zijde van Condair worden op de gebruikelijke, forfaitaire wijze begroot, en wel op € 3.864,00 aan griffierecht en op € 3.211,00 (1 punt x tarief € 3.211,00) aan salaris advocaat, derhalve op € 7.075,00 in totaal.
verder in de zaak van Fuwell tegen Geveke
2.14.
In rechtsoverweging 4.19 van het tussenvonnis is het volgende overwogen:
De zaak zal nu eerst naar de rol worden verwezen teneinde de partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het aantal en de persoon van de te benoemen deskundige(n), alsmede de te stellen vragen. Aan partijen wordt in overweging gegeven te trachten om ten aanzien van de persoon van de deskundige(n) met een eenparig voorstel te komen. Als eisende partij zal Fuwell op de voet van artikel 195 Rv worden belast met de betaling van het voorschot. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
2.15.
De rechtbank stelt vast dat partijen er niet in zijn geslaagd om ten aanzien van de persoon van de deskundige(n) met een eenparig voorstel te komen. Fuwell heeft de rechtbank primair verzocht om een deskundige voor te dragen uit eigen bestand. Subsidiair heeft Fuwell een drietal suggesties gedaan voor een partij die in de ogen van Fuwell de opdracht zou kunnen uitvoeren. Meer subsidiair heeft zij voorgesteld dat zowel namens haar als namens Geveke een deskundige wordt aangewezen, welke deskundigen gezamenlijk worden belast met de benoeming van een onafhankelijke derde deskundige. Geveke daarentegen heeft een tweetal andere personen voorgesteld die volgens haar bij uitstek zijn geschikt om een onderzoek naar de installaties uit te voeren. Zij heeft de rechtbank verzocht een van deze personen te benoemen als deskundige. Geveke heeft uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen de drie door Fuwell voorgestelde personen/partijen, vanwege onvoldoende deskundigheid en/of onvoldoende onpartijdigheid. Als alternatief kan Geveke zich wel verenigen met het meer subsidiaire voorstel van Fuwell.
2.16.
Met inachtneming van het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om ambtshalve zelf een deskundige te benoemen met expertise op het gebied van – kort gezegd – cng-installaties, in de ruimste zin van het woord. De rechtbank heeft ir. J. de Ruiter te Zevenhuizen bereid gevonden als deskundige in deze zaak op te treden. De deskundige is tot aan zijn pensionering in oktober 2016 werkzaam geweest bij een grote multinational in de vakgroep Operationeel Management, die als doel had het bereiken van productie/operationele excellentie voor olieraffinaderijen en petrochemische, gasverwerkings- en exploratie-installaties. De deskundige voerde zijn werkzaamheden uit in Nederland, Kenia, Maleisië, Singapore, Tsjechië, Rusland en Qatar. Deze werkzaamheden bestonden kort gezegd uit het ondersteunen en/of uitvoeren van (duurzame) proces-optimalisaties met als doel de veiligheid en/of de betrouwbaarheid en/of kosten te verbeteren, het onderzoeken van incidenten met als doel herhaling hiervan te voorkomen en het adviseren voor en/of het uitvoeren van het in bedrijf stellen (eerste start-up) van nieuwe installaties/grote modificaties en/of het herstarten van een installatie na een (grote) onderhoudsstop.
De deskundige heeft verklaard vrij te staan ten opzichte van partijen.
2.17.
De deskundige heeft reeds een begroting van zijn kosten opgegeven aan de rechtbank. Die zijn als volgt gespecificeerd:
  • bestudering dossier en opstellen werkplan 40 uur
  • bespreking werkplan met partijen 20 uur
  • concept rapport 40 uur
  • verwerking commentaar partijen in eindrapport 40 uur
  • beantwoording vragen rechtbank:
  • onderzoek ter plaatse (4 locaties) 80 uur
  • verwerking van de bevindingen (4 locaties) 80 uur
  • onderzoek ter plaatse kantoren partijen 40 uur
-
onvoorzien 40 uur
Totaal aantal uren 380 uur
Geleverde uren 380 x € 150,00 per uur = € 57.000,00
Reis- en verblijfkosten 20 dagen x € 220,00 per dag = € 4.400,00
Totale kosten € 61.400,00
2.18.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen om desgewenst binnen twee weken na dit vonnis schriftelijk bij de rechtbank bezwaar te maken tegen deze begroting. Indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige reeds nu voor alsdan vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag van € 61.400,00. Indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke rechterlijke beslissing.
2.19.
In het tussenvonnis is in rechtsoverweging 4.19 reeds overwogen dat Fuwell als eisende partij op de voet van artikel 195 Rv zal worden belast met de betaling van het voorschot. De rechtbank blijft daarbij. In hetgeen Fuwell met betrekking tot de betaling van het voorschot in haar akte na tussenvonnis – uitlaten deskundige heeft gesteld ziet de rechtbank geen aanleiding thans anders te oordelen. Het voorschot zal daarom door Fuwell moeten worden betaald.
2.20.
In het tussenvonnis zijn in rechtsoverweging 4.18 aan de deskundige voor te leggen vragen a tot en met g geformuleerd. Fuwell heeft in haar akte na tussenvonnis – uitlaten deskundige opmerkingen gemaakt bij de vragen a, b, c en f. Geveke heeft in haar akte houdende uitlaten te benoemen deskundige(n) en te stellen vragen opmerkingen gemaakt bij de vragen a tot en met f. Ook heeft zij enkele aanvullende vragen geformuleerd.
2.21.
Fuwell wijst op het feit dat de deskundige door de rechtbank ook wordt geacht in te gaan op stellingen met betrekking tot het al dan niet uitvoeren van onderhoud. De stellingen daaromtrent worden aangevoerd door Geveke in het kader van het eigen schuldverweer. De bewijslast van deze stellingen rust op Geveke. Volgens Fuwell heeft dit als nadelig effect dat het vinden van een geschikte deskundige wordt bemoeilijkt (er wordt aanvullende expertise verwacht), er worden kosten gemaakt voor beantwoording van vragen die procedureel gezien nog niet aan de orde zijn en Fuwell dient kosten te dragen voor het leveren van bewijs van een stelling die door Geveke wordt ingenomen. Fuwell verzoekt de rechtbank dan ook om vragen met betrekking tot onderhoudskosten (vooralsnog) buiten beschouwing te laten in de aan de deskundige te stellen vragen. Zij wijst in dit verband met name op de vragen b en f.
2.22.
De rechtbank gaat hieraan voorbij, reeds omdat uit hetgeen in het tussenvonnis in de rechtsoverwegingen 4.10, 4.14 en 4.15 is overwogen volgt dat de vraag of Fuwell (geen/onvoldoende) onderhoud heeft verricht aan de installaties van invloed kan zijn op het antwoord op de vraag of tekortkomingen toerekenbaar zijn en een wezenlijk onderdeel vormt van het debat tussen partijen en dus van belang is bij het onderzoek van de deskundige.
2.23.
Met betrekking tot vraag a merkt Fuwell op dat de vraag óf er sprake is geweest van een storing mogelijk niet slechts is te beantwoorden aan de hand van productie 22 bij dagvaarding. Fuwell biedt zo nodig aan om het bestaan van de in productie 22 genoemde storingen te onderbouwen met nadere bewijsmiddelen, waaronder de volledige administratie van Fuwell. Bij de beantwoording van vraag a dient de deskundige zich volgens Fuwell dan ook niet te beperken tot bestudering van productie 22. Zij stelt de volgende formulering voor: “
Kunt u nagaan of er in de in productie 22 genoemde gevallen een storing heeft plaatsgevonden en kunt u per geconstateerde storing aangeven wat daarvan de aard en omvang is?”
2.24.
De rechtbank gaat niet over tot herformulering van vraag a. Aan de deskundige wordt overgelaten te bepalen of, en zo ja welke andere stukken hij voor zijn onderzoek nodig heeft. Hij kan deze desgewenst bij partijen opvragen. Overigens dienen de rechtbank, partijen en de deskundige wel te beschikken over een leesbare versie van productie 22 bij dagvaarding. Fuwell wordt dan ook verzocht deze alsnog in het geding te brengen.
2.25.
Ten slotte stelt Fuwell met betrekking tot vraag c dat partijen zijn overeengekomen dat de installaties van Geveke niet zouden onderdoen voor de Schwelm-installaties. De door de deskundige te hanteren norm dient volgens Fuwell dan ook nader te worden geconcretiseerd. Zij stelt de volgende formulering voor: “
Heeft de kwaliteit van de installatie geleid tot meer storingen dan normaal van een dergelijke installatie mag worden verwacht, en/of in vergelijking tot een installatie van Schwelm?”
2.26.
De rechtbank is van oordeel dat Geveke in haar antwoordakte terecht erop heeft gewezen dat Fuwell met haar stelling dat partijen zijn overeengekomen dat de installaties van Geveke niet zouden onderdoen voor de Schwelm-installaties een nieuwe stelling heeft ingenomen die bovendien op geen enkele wijze nader is onderbouwd. Reeds hierom gaat de rechtbank niet over tot aanpassing/herformulering van vraag c.
2.27.
Geveke stelt met betrekking tot vraag a dat onduidelijk is wat wordt bedoeld met ‘een storing in de installatie’; gaat het om een storing in het aardgastankstation of enkel om een storing in de door Geveke geleverde vulinstallatie van het merk CompAir?
2.28.
De rechtbank overweegt dat met ‘een storing in de installatie’ wordt bedoeld een storing in de door Geveke geleverde installatie. Daar draait het in deze zaak om. Dit kan in feite ook worden afgeleid uit rechtsoverweging 2.3 van het tussenvonnis waarin is opgenomen dat de “cng-installaties” van fabrikant CompAir (in de stukken ook wel aangeduid als tankinstallaties, vulinstallaties of vulstations) in het tussenvonnis verder ‘de installaties’ worden genoemd. De vragen a en b overlappen elkaar ook niet. Bij vraag a gaat het erom óf sprake is geweest van een storing in de door Geveke geleverde installatie, terwijl vraag b ziet op de vraag of, indien inderdaad sprake is geweest van een storing, de oorzaak van die storing is gelegen in de door Geveke geleverde installatie en of en zo ja in hoeverre onvoldoende onderhoud op de storing van invloed is geweest. Het kan immers zo zijn dat er een storing is opgetreden in de door Geveke geleverde installatie door een van buiten die installatie komende oorzaak. Met deze verduidelijking behoeft vraag a geen aanpassing of herformulering.
2.29.
De rechtbank ziet voorts geen aanleiding vraag b aan te passen of te herformuleren. Anders dan Geveke meent, is deze vraag voldoende duidelijk. Vraag b sluit ook niet uit dat er meer oorzaken zijn aan te wijzen, zoals Geveke lijkt te suggereren. Indien de deskundige tot het oordeel komt dat er verschillende oorzaken zijn voor een geconstateerde storing, kan en dient hij dit in zijn rapport te vermelden.
2.30.
Met betrekking tot vraag c merkt Geveke naar het oordeel van de rechtbank terecht op dat voor de vraag of sprake is van een tekortkoming aan de zijde van Geveke die de ontbinding rechtvaardigt, relevant kan zijn het antwoord op de vraag in hoeverre de kwaliteit van de door Geveke geleverde installatie (eventueel) afwijkt van hetgeen normaal van een dergelijke installatie zou mogen worden verwacht. Bovendien kan de vraag naar de invloed van onvoldoende onderhoud aan de installatie bij de beantwoording van deze subvraag van belang zijn. In zoverre zal de rechtbank deze vraag dan ook aanvullen. Vraag c komt dan als volgt te luiden:
Heeft de kwaliteit van de installatie geleid tot meer storingen dan normaal van een dergelijke installatie zou mogen worden verwacht?
Zo ja, op welke onderdelen en in hoeverre voldoet de kwaliteit niet aan hetgeen van een dergelijke installatie zou mogen worden verwacht?
In hoeverre heeft onvoldoende onderhoud aan de installatie bij de beantwoording van deze vragen een rol gespeeld?
2.31.
Geveke verzoekt vraag d als volgt te herformuleren: “
Verbruiken de door Geveke geleverde vulinstallaties van het merk CompAir meer stroom dan dat door Geveke is geoffreerd bij offerte van 23 juli 2008 (namelijk 36 Kwh per 125 m3)? Zo ja, hoeveel meer?”
2.32.
De rechtbank gaat aan dit verzoek voorbij. Uit rechtsoverweging 4.11 van het tussenvonnis volgt reeds dat Fuwell heeft gesteld dat de op 8 oktober 2008 bestelde installaties 36 Kwh zouden verbruiken bij een capaciteit van 125 m3, maar dat de installaties in de praktijk heel veel meer energie blijken te gebruiken. Hierbij wijst de rechtbank er nog op dat in de opdrachtbevestiging van 8 oktober 2008 van Fuwell wordt verwezen naar de offerte van 23 juli 2008 van Geveke.
2.33.
Met betrekking tot vraag e stelt Geveke naar het oordeel van de rechtbank terecht dat het van belang is te onderzoeken hoeveel gas eventueel is gelekt. Dit kan immers relevant zijn voor de vraag of sprake is van een tekortkoming aan de zijde van Geveke die de ontbinding rechtvaardigt. De rechtbank ziet geen aanleiding deze vraag nog verder te concretiseren. Vraag e komt dan ook als volgt te luiden:
Lekken de installaties gas en zo ja, hoeveel m3 gas is gelekt en wat is daarvan de oorzaak?
2.34.
De opmerking van Geveke met betrekking tot vraag f geeft de rechtbank geen aanleiding deze vraag aan te passen of te herformuleren.
2.35.
Geveke heeft ten slotte nog enkele aanvullende vragen geformuleerd om aan de deskundige voor te leggen. Deze acht zij met name relevant voor het vaststellen van een eventuele gebruiksvergoeding. Hoewel Geveke aangeeft het om proceseconomische redenen opportuun te vinden dit punt meteen in het onderzoek te betrekken, zal de rechtbank daarin niet meegaan. Uit de rechtsoverwegingen 4.16 en 4.17 van het tussenvonnis volgt dat ten aanzien van een aantal daarin genoemde punten de beslissing zal worden aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht. Een van die punten betreft de eventuele gebruiksvergoeding en de hoogte daarvan. Uiteraard staat het de partijen vrij de deskundige tijdens het onderzoek te wijzen op aspecten die zij van belang achten, mits deze vallen binnen het bereik van de vragen die de rechtbank aan de deskundige zal stellen.
2.36.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.37.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
2.38.
De rechtbank ziet geen aanleiding om tussentijds hoger beroep van dit vonnis toe te staan.
2.39.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
in reconventie
2.40.
Zoals in het tussenvonnis reeds is overwogen, is voor de beoordeling van de vorderingen in reconventie de beslissing op het gevorderde in conventie, en dus de uitkomst van het deskundigenbericht, mede van belang. De beslissing in reconventie zal daarom (opnieuw) worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
in de zaak van Fuwell tegen Condair
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt Fuwell in de proceskosten, aan de zijde van Condair tot op heden begroot op € 7.075,00,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak van Fuwell tegen Geveke
3.4.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
a. a) Kunt u aan de hand van productie 22 bij dagvaarding telkens aangeven of er sprake is geweest van een storing in de installatie en zo ja, wat daarvan de aard en de omvang is geweest?
b) Kunt u per geconstateerde storing aangeven:
of de oorzaak is gelegen in de door Geveke geleverde installatie;
of en zo ja in hoeverre onvoldoende onderhoud op de storing van invloed is geweest?
c) Heeft de kwaliteit van de installatie geleid tot meer storingen dan normaal van een dergelijke installatie zou mogen worden verwacht?
Zo ja, op welke onderdelen en in hoeverre voldoet de kwaliteit niet aan hetgeen van een dergelijke installatie zou mogen worden verwacht?
In hoeverre heeft onvoldoende onderhoud aan de installatie bij de beantwoording van deze vragen een rol gespeeld?
d) Verbruiken de installaties meer stroom dan dat is geoffreerd? Zo ja, hoeveel meer?
e) Lekken de installaties gas en zo ja, hoeveel m3 gas is gelekt en wat is daarvan de oorzaak?
f) Is die oorzaak te wijten aan een gebrek in de installatie en/of aan onvoldoende onderhoud? Als er sprake is van een gebrek in de installatie, heeft onvoldoende onderhoud dan ook nog een rol gespeeld, zo ja in hoeverre?
g) Wat acht u verder nog van belang voor de beoordeling van deze zaak?
3.5.
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
ir. J. de Ruiter
Fijanerf 4
2761 DR Zevenhuizen
0180-631264 / 06-20318496
deruiterjohan@zonnet.nl,
3.6.
bepaalt dat de griffier een kopie van het tussenvonnis van 3 februari 2016 en het onderhavige vonnis aan de deskundige zal toezenden,
3.7.
bepaalt dat Fuwell binnen twee weken na datum van dit vonnis (kopieën van) de overige processtukken aan de rechtbank Gelderland, Team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem, civiele roladministratie, postbus 9030, 6800 EM Arnhem zal doen toekomen,
3.8.
bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot op de kosten van deskundige het volgende:
  • partijen kunnen desgewenst
  • indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige reeds nu voor alsdan vastgesteld op voornoemd bedrag,
  • indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke rechterlijke beslissing,
3.9.
bepaalt dat Fuwell het voorschot op de kosten van de deskundige dient over te maken binnen twee weken na de datum van de nota die het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal toesturen,
3.10.
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen,
3.11.
bepaalt dat de deskundige binnen twee weken nadat hij bericht heeft gekregen dat het voorschot is gedeponeerd met de partijen een afspraak moet hebben gemaakt voor een datum en tijdstip waarop het onderzoek zal plaatsvinden en die datum aan de rechtbank moet hebben doorgegeven, tenzij een dergelijke afspraak vanwege de aard van het onderzoek naar het oordeel van de deskundige niet nodig is,
3.12.
bepaalt dat indien een partij of de deskundige de aldus afgesproken datum voor het onderzoek wil wijzigen, die partij of de deskundige daartoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek moet doen aan de griffie van de rechtbank, met afschrift aan de andere betrokkenen,
3.13.
bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de voorzitter, mr. M.A.M. Vaessen,
3.14.
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht moet doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
3.15.
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk en ondertekend conceptrapport zal inleveren ter griffie van deze rechtbank voor
29 maart 2017, waarna schriftelijk nadere instructies van de rechtbank zullen volgen over de indiening van het definitieve rapport en de declaratie van de deskundige,
3.16.
verwijst de zaak naar de rolzitting van vier weken na de datum waarop het definitieve rapport ter griffie is ingeleverd voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van Fuwell of voor bepaling datum vonnis,
3.17.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
3.18.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M Vaessen, mr. F.M.Th. Quaadvliet en mr. J.M. Graat en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2016.
Coll.: MvG