ECLI:NL:RBGEL:2016:7110

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 december 2016
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
5398402
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding met toekenning van transitievergoeding en billijke vergoeding

In deze zaak verzoekt de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder g BW. De kantonrechter oordeelt dat er sprake is van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding, die in hoge mate is veroorzaakt door het handelen van de werkgever. De werknemer, die sinds 1 november 2012 in dienst was als Bedrijfsleider Sloopwerken en Infra, heeft een beoordelingsgesprek gehad dat leidde tot een escalatie van de situatie. De kantonrechter concludeert dat de werkgever te snel gericht is geweest op beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar dat de rol van de werknemer hierin niet volledig afwezig is. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 1 februari 2017. De kantonrechter kent de werknemer een transitievergoeding van € 7.408,63 toe en een billijke vergoeding van € 50.000,00, omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De kantonrechter benadrukt dat de billijke vergoeding bedoeld is om de werknemer te compenseren voor de gevolgen van het ontslag en om te voorkomen dat de werkgever zonder financiële consequenties een verstoorde arbeidsrelatie kan veroorzaken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 5398402 \ HA VERZ 16-304 en 5506438 \ HA VERZ 16-343 \ 475 \ 28195
uitspraak van 12 december 2016
beschikking
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker] Exploitatiemaatschappij B.V.
gevestigd te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. E. Boerma
en
[voornaam verweerder] [verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. A.J.M. van Haaren
Partijen worden hierna [verzoeker] en [verzoeker] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 27 september 2016, ingekomen ter griffie op 28 september 2016;
- het verweerschrift van 9 november 2016;
- de brief van de gemachtigde van [verzoeker] d.d. 14 november 2016 met bijlage;
- de mondelinge behandeling van 16 november 2016 mede inhoudende de pleitnotitie van de gemachtigde van [verzoeker] .

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op 20 april 1978, treedt op 1 november 2012 in dienst van [verzoeker] en is laatstelijk werkzaam als Bedrijfsleider Sloopwerken en Infra tegen een salaris van € 4.947,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en een vaste bonus van 4% van zijn jaarsalaris. [verzoeker] is lid van het Management Team (MT) van [verzoeker] .
2.2.
Op donderdag 25 augustus 2016 vindt het beoordelingsgesprek van [verzoeker] plaats met zijn leidinggevende […] ( [voornaam verzoeker] ) [verzoeker] (Algemeen Directeur) in aanwezigheid van L. [HR-functionaris] (HR-functionaris).
2.3.
[…] [verzoeker] en [verzoeker] hebben op vrijdag 26 augustus 2016 een regulier werkoverleg.
2.4.
[…] [verzoeker] belt zaterdagavond 27 augustus 2016 met [verzoeker] . De aanleiding voor […] [verzoeker] is de gang van zaken tijdens het beoordelingsgesprek op 25 augustus 2016.
2.5.
In het beoordelingsformulier d.d. 31 augustus 2016 heeft [verzoeker] het beoordelingsgesprek van 25 augustus 2016 schriftelijk vastgelegd, waarin als laatste opmerking het volgende is opgenomen.
Nadere vastlegging beoordelingsgesprek 2016 in afzonderlijke bijlage:
Gezien de discussie en het verloop van het gesprek heeft [voornaam verzoeker] [verzoeker] besloten enkele zaken formeel nader vast te leggen in bijgevoegde bijlage. Deze bijlage maakt integraal onderdeel uit van het beoordelingsformulier 2016.
2.6.
In de bijlage bij het beoordelingsformulier d.d. 31 augustus 2016 staat het volgende.
Nadere verslaglegging van verloop gesprek/besproken zaken:
1. De insteek van het gesprek was een beoordelingsgesprek door [voornaam verzoeker] [verzoeker] als leidinggevende en […] [HR-functionaris] als HR Functionaris. De structuur voor dit gesprek is de vastgestelde beoordelingsprocedure binnen [verzoeker] Exploitatiemaatschappij B.V. Echter het gesprek kreeg een vreemde wending als gevolg van het feit dat [voornaam verweerder] het beoordelingsformulier zelf niet had ingevuld en de regie trachtte te voeren rondom dit beoordelingsgesprek, aan de hand van een door hem zelf opgesteld memo met onderwerpen rondom Commercie, Kwaliteit, Organisatiewijzigingen etc. Deze aanpak van [voornaam verweerder] leidde tot een vervelende discussie rondom voorbereiding en uitvoering van het beoordelingsgesprek. [voornaam verweerder] stelde hierbij de aanlevering van het beoordelingsformulier door […] [HR-functionaris] op oncollegiale wijze ter discussie. Dit is niet relevant zeker gezien het feit dat [voornaam verweerder] als MT-lid zelfstandig bij deze formulieren kan en tevens proactief richting [HR-functionaris] had kunnen handelen om hieromtrent een onnodige discussie te vermijden.Samenvattend concludeert [voornaam verzoeker] [verzoeker] derhalve dat [voornaam verweerder] het beoordelingsgesprek niet volgens de vastgestelde procedure heeft voorbereid, maar [voornaam verzoeker] wenst desondanks wel het beoordelingsgesprek volgens de vastgestelde procedure voort te zetten.
(…)
Samenvatting gesprek
[voornaam verweerder] vermijdt de echte inhoudelijke discussie aangaande zijn eigen functioneren maar is wel continue bezig met zijn positie in de toekomst en wenst deze afgedekt te hebben.
Het verloop van het beoordelingsgesprek 2016 en de houding van [voornaam verweerder] ten aanzien van het telkens weer ter discussiestellen van bekende zijnde zaken is naar mening van [voornaam verzoeker] [verzoeker] teleurstellend en voelt niet goed. [voornaam verzoeker] [verzoeker] heeft derhalve op zaterdag 27 augustus initiatief genomen [voornaam verweerder] te bellen om dit te evalueren, met eveneens een discussie tot gevolg en een versterking van het onbevredigende gevoel aan de zijde van [voornaam verzoeker] [verzoeker] . Van een MT-lid zou een andere houding en aanpak verwacht mogen worden om hiermee op een constructieve wijze een bijdrage te leveren aan goede functievervulling en het behouden/verkrijgen van het volledige vertrouwen van de Directie.
Ter realisatie van de noodzakelijke constructieve verbeteringen in de houding en het functioneren van [voornaam verweerder] , worden deels in aanvulling op de afspraken in het beoordelingsformulier 2016, de volgende afspraken gemaakt:
1. de werkwijze en uitvoering van de functie van Bedrijfsleider S&I zal in de aankomende periode door [voornaam verzoeker] [verzoeker] aan de hand van de bestaande concrete afspraken/doelstellingen worden gemonitord.
2. eind januari 2017 zal opnieuw een formeel beoordelingsgesprek ingepland worden. Hierin zal opnieuw gekeken worden of het functioneren is verbeterd en gegroeid. Tevens dan zal door [voornaam verzoeker] opnieuw het salaris en de eventuele opleidingsbehoefte worden bezien.
2.7.
[verzoeker] overhandigt [verzoeker] op maandag 5 september 2016 in de middag het beoordelingsformulier met bijlage met het verzoek tot ondertekening hiervan over te gaan. [verzoeker] belt diezelfde avond met […] [verzoeker] en deelt hem mee dat hij het niet eens is met deze stukken en niet tot ondertekening hiervan overgaat.
2.8.
Op dinsdag 6 september 2016 vindt in de ochtend een gesprek plaats, waarbij - naast […] [verzoeker] en [verzoeker] - eveneens [HR-functionaris] en J. [controller] (Controller) aanwezig zijn. [verzoeker] is na dit gesprek naar huis gestuurd met de opdracht om uiterlijk donderdag 8 september 2016 voor 17.00 uur schriftelijk te reageren.
2.9.
[verzoeker] heeft op donderdag 8 september 2016 als volgt gereageerd.
Beoordelingsgesprek donderdag 25 augustus 2016
Tijdens het gesprek werd ik bij alle punten die ik aangaf aangesproken en aangevallen op emotionele wijze door [voornaam verzoeker] . Regelmatig kreeg ik niet de mogelijkheid om uit te praten bij het geven van mijn gevraagde inbreng. De structuur van het beoordelingsgesprek geeft hier juist de mogelijkheid voor. De punten 2.A tot en met 2.D vragen duidelijk om inbreng van de medewerker zelf. Daarnaast is het altijd mijn intentie om door middel van ingebrachte punten de organisatie te verbeteren. Helaas vatte [voornaam verzoeker] alles op als een persoonlijke aanval op hem of collega’s.
Gezien de wijze van communicatie van [voornaam verzoeker] en de zichtbare emotie bij hem heb ik besloten een aantal zaken niet bespreekbaar te maken welke ik wel had voorbereid. Dit met als doel dat het beoordelingsgesprek verder kon gaan. Voor mij was het beoordelingsgesprek afgerond, ik had immers antwoord op de door mij gestelde vragen en de beoordeling door [voornaam verzoeker] is volledig doorlopen en hadden we twee concrete afspraken gemaakt.
(…)
Tijdens het gesprek gaf ik aan dit gesprek op papier voorbereid te hebben met persoonlijke aantekeningen over verschillende onderwerpen net zoals ik het ieder jaar voorbereid. [voornaam verzoeker] gaf toen op emotionele wijze aan dat het niet in de structuur van het beoordelingsgesprek was.
2.10.
Op vrijdag 9 september 2016 vindt er om 8.00 uur een gesprek plaats. Bij dit gesprek was - naast […] [verzoeker] en [controller] - ook de advocaat van [verzoeker] (mr. E. Boerma) aanwezig. […] [verzoeker] heeft het gesprek geopend, waarna het gesprek is voortgezet door [controller] en Boerma. Boerma heeft tijdens het gesprek aangegeven dat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] wenst te beëindigen en dat [verzoeker] op non-actief wordt gesteld.
2.11.
Volgens afspraak komt [verzoeker] op dinsdag 13 september 2016 bij [verzoeker] voor het inleveren van de aan hem ter beschikking gestelde bedrijfseigendommen (inclusief auto). Daarbij is tussen [verzoeker] en [verzoeker] een discussie ontstaan over de vraag of een map met visitekaartjes op de (werk)kamer van [verzoeker] van [verzoeker] is of van [verzoeker] .
2.12.
[…] [verzoeker] heeft bij brief van 14 november 2016, onder meer, het volgende verklaard.
De manier waarop [voornaam verweerder] [verzoeker] zich tijdens het beoordelingsgesprek van 25 augustus 2016 en daarna heeft opgesteld heeft mij verbaasd en razend gemaakt. Terwijl het ging omzijn(!) beoordeling, had [voornaam verweerder] [verzoeker] van alles aan te merken op de [verzoeker] -organisatie, onze HR functionaris, en wilde hij betere arbeidsvoorwaarden. Als ik weer terug wilde naar waar het gesprek voor bedoeld was, keek [voornaam verweerder] [verzoeker] mij aan of ik gek was. Ik kreeg helemaal geen vat op hem en zat ten opzichte van mij misplaatste superioriteit uit te stralen. Hij accepteerde gewoon niet dat ik zijn baas ben en bepaal wat er gebeurt (houding van ik ben dom en [voornaam verweerder] [verzoeker] is slim)
Het is allemaal nog erger geworden nadat ik hem op zaterdagvond 27 augustus heb gebeld om mijn zorgen uit te spreken en hem te wijzen op zijn onfatsoenlijke gedrag. Alles is daarna ruzie geworden, zonder enige reflectie van [voornaam verweerder] [verzoeker] . [voornaam verweerder] [verzoeker] straalt ook voortdurend uit dat mijn gezondheidsproblemen tot zodanige emoties leiden dat hij me niet meer al te serieus hoeft te nemen. Zijn verweerschrift staat ook bol van zinspelingen op dit punt. Dit slaat helemaal nergens op maar typeert hem wel. Op een of andere manier is [voornaam verweerder] [verzoeker] er in geslaagd om bij mij weerstand op te roepen die ik bij mezelf niet vaak zie. Daar heb ik nu wel mee te dealen; terug te draaien is het ook niet meer. Het inzetten van enige vorm van mediation, zoals recentelijk door hem voorgesteld, gaat echt niet meer werken.

3.Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 aanhef en onder a BW juncto artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder g BW (verstoorde arbeidsverhouding) met inachtneming van artikel 7:671b lid 8 sub a BW en veroordeling van [verzoeker] in de kosten van dit geding.
3.2.
[verzoeker] legt, kort gezegd, aan haar vordering ten grondslag dat sprake is van een zodanig verstoorde verhouding, dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te laten duren.
3.3.
[verzoeker] voert gemotiveerd verweer. Hij voert aan dat de arbeidsverhouding niet duurzaam verstoord is en wat hem betreft ook weer volledig hersteld kan worden. Indien al zou moeten worden aangenomen dat sprake is van verstoring van de arbeidsverhouding, dan meent [verzoeker] dat zulks geheel, dan wel in overwegende mate, aan [verzoeker] is te wijten. Om die reden kan het verzoek tot ontbinding niet worden toegewezen.
[verzoeker] verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen en [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen;
2. [verzoeker] te veroordelen en te verplichten om hem binnen 24 uur na betekening van deze beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [verzoeker] hiermee in gebreke blijft.
3.4.
Mocht tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst worden overgegaan, dan verzoekt [verzoeker] om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
3. aan hem een door [verzoeker] te betalen transitievergoeding toe te kennen van € 7.408,63, alsmede een billijke vergoeding van € 65.000,00, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag als billijke vergoeding;
4. bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de voor hem geldende opzegtermijn, zonder aftrek van de periode die is gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
5. het op hem rustende concurrentiebeding geheel, subsidiair gedeeltelijk (in temporele of geografische reikwijdte), te vernietigen, dan wel, bij gehele of gedeeltelijke handhaving van het concurrentiebeding [verzoeker] te veroordelen, een vergoeding van € 5.342,76 per maand voor iedere maand dat hij aan het concurrentiebeding gebonden zal zijn aan hem te betalen, dan wel een door de kantonrechter naar billijkheid vast te stellen bedrag;
6. [verzoeker] te veroordelen tot betaling aan hem van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de onder 3 genoemde vergoedingen tot aan de dag van algehele voldoening;
7. [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.5.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover relevant voor de beoordeling, hierna ingegaan.

4.De beoordeling van het verzoek en het tegenverzoek

4.1.
Ter beoordeling ligt onder meer voor de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat het verzoek van [verzoeker] geen verband houdt met een opzegverbod.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 onder c tot en met h BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
4.4.
[verzoeker] voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder g BW. Hiervoor is nodig dat de arbeidsrelatie ernstig en duurzaam is verstoord en dat herstel van die relatie, eventueel door middel van overplaatsing binnen de onderneming, niet meer mogelijk is. Bovendien moet die verstoring van de arbeidsrelatie zodanig zijn dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Het staat vast dat de verhoudingen tussen partijen tot aan het beoordelingsgesprek van 25 augustus 2016 als ‘normaal’ waren te betitelen. Partijen zijn het er ook over eens dat […] [verzoeker] zich in het beoordelingsgesprek in hoge mate gestoord heeft aan de opmerkingen en het gedrag van [verzoeker] . Slechts op aandringen van de hierbij aanwezige HR-functionaris [HR-functionaris] heeft […] [verzoeker] het gesprek afgerond. Op grond van de verklaring van […] [verzoeker] (rechtsoverweging 2.12.) en de ter zitting gegeven verklaring van [HR-functionaris] is voldoende aannemelijk dat die ergernissen en irritaties zijn ontstaan doordat [verzoeker] in afwijking van de gebruikelijke gang van zaken in een beoordelingsgesprek opmerkingen maakte over de organisatie van [verzoeker] en (daarover) vragen stelde aan [verzoeker] . Wat er ook zij van de verwijten aan het adres van [verzoeker] in deze, het lag op de weg van [verzoeker] als werkgever om de bij […] [verzoeker] ontstane irritaties bespreekbaar te maken. Op vrijdag 26 augustus 2016 hadden […] [verzoeker] en [verzoeker] een werkoverleg. […] [verzoeker] heeft toen niet over de gang van zaken op het beoordelingsgesprek gesproken. Wel heeft hij op zaterdagavond 27 augustus 2016 [verzoeker] gebeld. Volgens [verzoeker] is toen geprobeerd de ‘rimpelingen’ in de werkrelatie met [verzoeker] enigszins glad te strijken en is dat niet gelukt. De kantonrechter acht voldoende aannemelijk dat […] [verzoeker] in dat gesprek heeft medegedeeld dat hij enkele zaken nader in detail wil gaan vastleggen als onderdeel van het beoordelingsgesprek. Het staat vast dat de relatie tussen partijen in en na bedoeld telefoongesprek is verslechterd. De kantonrechter is van oordeel dat dit aan [verzoeker] is te wijten. Een dergelijk gesprek dient allereerst (in beginsel) niet telefonisch plaats te vinden. Bovendien is een zaterdagavond daarvoor geen geschikt moment. Ten slotte is het doen van de eenzijdige mededeling dat bepaalde zaken door […] [verzoeker] nader zullen worden vastgelegd natuurlijk ook niet behulpzaam bij het gladstrijken van ‘rimpelingen’.
4.6.
Vervolgens krijgt [verzoeker] in de middag van maandag 5 september 2016 het verslag van het beoordelingsgesprek alsmede de – in het telefoongesprek van 27 augustus 2016 – aangezegde vastlegging als bijlage. [verzoeker] heeft diezelfde avond telefonisch bij […] [verzoeker] aangegeven niet akkoord te gaan met deze stukken. Daarover heeft dinsdagochtend 6 september 2016 een gesprek plaatsgevonden (rechtsoverweging 2.8.). Duidelijk is dat [verzoeker] toen pertinent heeft geweigerd om het beoordelingsformulier te ondertekenen. De kantonrechter acht het, op grond van de verklaringen hierover ter zitting afgelegd door [HR-functionaris] en [controller] , voldoende aannemelijk dat [verzoeker] zich in dit gesprek vooral heeft beperkt tot het herhalen van deze weigering. [verzoeker] kan een verwijt worden gemaakt van deze halsstarrige opstelling omdat de ondertekening enkel inhield (blijkens de tekst van het beoordelingsformulier) dat hij het beoordelingsformulier (als ook de daarvan onderdeel vormende bijlage van […] [verzoeker] ) had gezien. Bovendien mocht van hem op z’n minst genomen worden verwacht dat hij enige inhoudelijke reactie zou geven en daarmee een opening voor een inhoudelijk gesprek. Uit hetgeen partijen hierover in dit geding naar voren hebben gebracht had de ondertekening tussen partijen de al dan niet juridische betekenis van aanvaarding van [verzoeker] van de inhoud daarvan. In die zin moet het hiervoor genoemde verwijt aan het adres van [verzoeker] gerelativeerd worden. Dit geldt te meer nu in de bijlage van […] [verzoeker] een functioneringstraject is opgenomen zoals geciteerd in de laatste alinea van rechtsoverweging 2.6.
4.7.
Uit het vervolg van de gebeurtenissen blijkt dat [verzoeker] , zulks ten onrechte, geen enkele opening heeft gezocht terwijl toch de bezwaren van […] [verzoeker] , zoals in de bijlage neergelegd, besproken hadden moeten worden met [verzoeker] . [verzoeker] is echter naar huis gestuurd zonder dat enige afspraak is gemaakt of idee is ontwikkeld om het conflict op te lossen. In plaats daarvan diende [verzoeker] schriftelijk te reageren op het beoordelingsformulier en de bijlage waarin geen de-escalerend element in gevonden kan worden. Vervolgens treft [verzoeker] , toen hij op vrijdag 8 september 2016 om 8.00 uur voor een gesprek bij [verzoeker] aanwezig moest zijn, niet alleen […] [verzoeker] en [controller] aan, maar ook de advocaat van [verzoeker] (gemachtigde in deze zaak). Dat [verzoeker] in dat gesprek, gezien de voorgeschiedenis en het gezelschap dat hij aantrof, niets wilde zeggen heeft natuurlijk niet bijgedragen aan een oplossing van de problemen maar valt hem als werknemer in alle redelijkheid niet te verwijten. Vast staat bovendien dat [verzoeker] al had besloten dat zij wenste te komen tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat [verzoeker] op non-actief werd gesteld en dat dit hem in voornoemd gesprek is medegedeeld.
4.8.
Vervolgens is op 13 september 2016 bij het inleveren door [verzoeker] van de aan hem ter beschikking gestelde bedrijfseigendommen gebleken dat de verhoudingen diepgaand verstoord zijn. Uit de hierover overgelegde verklaringen van beide partijen blijkt immers dat er een discussie is ontstaan tussen [verzoeker] en [controller] (van [verzoeker] ) over de vraag of de visitekaartjes op de werkkamer van [verzoeker] van [verzoeker] waren of niet. Overigens bleek toen aan [verzoeker] dat zijn kamer voor een groot deel was leeggehaald.
4.9.
Partijen hebben hierna geen contact meer met elkaar gezocht. Op 31 oktober 2016 heeft [verzoeker] een voorstel voor mediation gedaan.
4.10.
In deze procedure heeft [verzoeker] de integriteit van ( […] ) [verzoeker] in hoge mate in twijfel getrokken door te suggereren dat dit conflict is gecreëerd met het vooropgezette doel om de zoon van […] [verzoeker] op zijn stoel te zetten en voorts door te stellen dat deze zaak past in het bekende plaatje van [verzoeker] dat er direct fors wordt doorgepakt wanneer er een werknemer dient te vertrekken (randnummer 46 verweerschrift). Het staat [verzoeker] natuurlijk vrij om zich in alle opzichten te verweren tegen de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst maar nu deze suggesties en beschuldigingen op geen enkele wijze door hem zijn onderbouwd en daarmee zijn verweer tegen het verzoek niet kunnen schragen, kan slechts geoordeeld worden dat de verhoudingen tussen partijen hiermee nodeloos zijn verslechterd.
4.11.
Het voorgaande overziende concludeert de kantonrechter dat voldoende is komen vast te staan dat sprake is van een (ernstige en duurzame) verstoring van de arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder g BW. De kantonrechter heeft daarbij onderkend dat deze verstoring in hoge mate is veroorzaakt door handelen en nalaten van [verzoeker] . Omdat de rol van [verzoeker] hierin niet volledig afwezig is, is sprake van genoemde grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Herplaatsing in de zin van artikel 7:669 lid 1 jo. 671b lid 2 BW is, gelet op de uniciteit van de functie van [verzoeker] , de omvang van de onderneming van [verzoeker] en de aard en diepgang van de verstoring van de arbeidsverhoudingen niet aan de orde. De conclusie is dat het ontbindingsverzoek wordt toegewezen.
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door [verzoeker] in acht te nemen termijn van opzegging één maand bedraagt. De arbeidsovereenkomst zal met toepassing van artikel 7:671b lid 8 onder a BW op grond van artikel 7:671b lid 1 BW gelezen in samenhang met artikel 7:669 lid 3 onder g BW worden ontbonden met ingang van 1 februari 2017.
4.13.
Nu de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verzoeker] allereerst om een transitievergoeding. [verzoeker] erkent dat zij een transitievergoeding verschuldigd is en sluit aan bij de berekening van [verzoeker] , waardoor de hoogte van de transitievergoeding geen geschilpunt meer is. Het verzoek van [verzoeker] om een transitievergoeding van € 7.408,63 bruto is dan ook toewijsbaar.
4.14.
[verzoeker] verzoekt daarnaast om een billijke vergoeding van € 65.000,00, dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag. Uit het voorgaande volgt dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] . Het is [verzoeker] die een, in haar ogen, verkeerd gelopen beoordelingsgesprek in korte tijd heeft laten escaleren. De halsstarrige houding van [verzoeker] op 6 september 2016 en zijn ongefundeerde suggesties en beschuldigingen in deze procedure hebben daaraan bijgedragen maar dat valt in het niet bij het ernstige verwijt dat [verzoeker] (als werkgever) in deze valt te maken. Dit betekent dat [verzoeker] op grond van artikel 7:671b lid 8 onder c BW recht heeft op een billijke vergoeding.
4.15.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hoogte van de billijke vergoeding naar haar aard in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever en niet tot de gevolgen van het ontslag voor de werknemer. De vergoeding op basis van het huidige gevolgencriterium wordt, met andere woorden, als het ware geforfaiteerd in de transitievergoeding. Het gaat in het geval van een additionele billijke vergoeding volgens de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818 3, p. 34) om uitzonderlijke gevallen waarbij de vergoeding een ander karakter heeft dan de transitievergoeding, die is bedoeld ter compensatie van ontslag en om de werknemer in staat te stellen de transitie naar een andere baan te vergemakkelijken. In de wetgeschiedenis is ter verduidelijking van de billijke vergoeding een aantal voorbeelden van situaties gegeven waaraan wordt gedacht voor het toekennen van de additionele billijke vergoeding. Als voorbeeld is onder meer gegeven de situatie dat sprake is van laakbaar gedrag van de werkgever, waardoor een verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan en de rechter concludeert dat er geen andere optie is dan ontslag. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval.
4.16.
Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding zal de kantonrechter alle omstandigheden van het geval meewegen. In dit geval acht de kantonrechter de volgende omstandigheden van belang. [verzoeker] is op 1 februari 2017 38 jaar oud en ruim 4 jaar in dienst bij [verzoeker] . Hiervoor is reeds overwogen dat de verstoring van de arbeidsverhouding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] , waarbij [verzoeker] vervolgens veel te snel gericht is geweest op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De impact die dit op [verzoeker] heeft, zoals beschreven in het verweerschrift (randnummer 45), acht de kantonrechter aannemelijk. Dat [verzoeker] na het einde van de arbeidsovereenkomst niet wordt gehouden aan zijn concurrentiebeding speelt bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding geen rol. Aan dit concurrentiebeding kan [verzoeker] immers geen rechten ontlenen, nu het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] (artikel 7:653 lid 4 BW). Hoewel de transitievergoeding volgens de wetgever wordt geacht te voorzien in de bescherming van de werknemer tegen alle inkomensgevolgen van een ontslag, brengen voorgaande omstandigheden mee dat bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding ook moet worden meegewogen dat het brutoloon van [verzoeker] hoger is dan het maximumdagloon voor de WW-uitkering. [verzoeker] zal na beëindiging van de arbeidsovereenkomst immers vooralsnog op een WW-uitkering zijn aangewezen, met een aanzienlijke inkomstenderving tot gevolg. Tot slot wordt meegewogen dat het niet mogelijk moet zijn een verstoorde arbeidsverhouding te veroorzaken zonder een financiële compensatie van enige omvang verschuldigd te zijn. Anders gezegd dient in de hoogte van de billijke vergoeding mede tot uitdrukking worden gebracht dat [verzoeker] in voorkomend geval arbeidsconflicten als deze op andere wijze dient aan te pakken (punitief karakter). Gelet op al deze omstandigheden acht de kantonrechter een billijke vergoeding van € 50.000,00 bruto op zijn plaats.
4.17.
Omdat [verzoeker] geen vergoeding heeft aangeboden heeft zij op grond van artikel 7:686a lid 6 BW de bevoegdheid het verzoek in te trekken. Aan haar wordt een termijn gegund tot 28 december 2016.
4.18.
Ten aanzien van de door [verzoeker] verzochte vernietiging van het op hem rustende concurrentiebeding, stelt de kantonrechter vast dat [verzoeker] zich ter zitting bereid heeft verklaard om [verzoeker] , met ingang van de datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, daaruit te ontheffen. Indien [verzoeker] haar verzoek niet intrekt, heeft [verzoeker] , gelet op de toezegging van [verzoeker] alsmede op grond van artikel 7:653 lid 4 BW, niet voldoende belang bij zijn verzoek tot vernietiging van het concurrentiebeding (artikel 3:303 BW). Indien [verzoeker] haar verzoek wel intrekt, wordt de arbeidsovereenkomst niet ontbonden en duurt de arbeidsovereenkomst voort. Nu een concurrentiebeding betrekking heeft op activiteiten van de werknemer nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd, heeft [verzoeker] bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst evenmin voldoende belang bij zijn verzoek tot vernietiging van het concurrentiebeding. Het verzoek tot vernietiging van het concurrentiebeding wordt dan ook afgewezen.
4.19.
Als [verzoeker] het verzoek niet intrekt, moeten partijen hun eigen kosten dragen. Als [verzoeker] het verzoek intrekt, moet zij de proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
stelt [verzoeker] in de gelegenheid het verzoek uiterlijk 28 december 2016 in te trekken door een schriftelijke mededeling aan de griffier van de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem, postbus 9030, 6800 EM Arnhem;
als [verzoeker] het verzoek niet intrekt:
5.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 februari 2017;
5.3.
veroordeelt [verzoeker] om aan [verzoeker] een transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW te betalen van € 7.408,63 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [verzoeker] om aan [verzoeker] een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder c BW te betalen van € 50.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
als [verzoeker] het verzoek intrekt:
5.6.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [verzoeker] begroot op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. B.J. Engberts en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2016.