ECLI:NL:RBGEL:2016:7181

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 september 2016
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
5261330
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet niet ontvankelijk wegens tegenspraak door voeging in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 9 september 2016 uitspraak gedaan in een kort geding. De eisende partij heeft op 28 juni 2016 een verzetdagvaarding ingediend tegen een eerder vonnis van 20 juni 2016, waarbij de gedaagde partijen in verstek waren veroordeeld. De eisende partij heeft verzocht om schorsing van het vonnis, maar dit verzoek werd afgewezen door de voorzieningenrechter op 5 juli 2016. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 september 2016 is de vraag aan de orde gesteld of de eisende partij in zijn verzet kon worden ontvangen, nu er een voegende partij was die zich aan zijn zijde had geschaard en inhoudelijk verweer had gevoerd.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eisende partij niet ontvankelijk kan worden verklaard in zijn verzet. Dit oordeel is gebaseerd op een arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, waarin is vastgesteld dat een gevoegde partij zelfstandig hoger beroep kan instellen. Dit zou leiden tot het risico van tegenstrijdige beslissingen, wat in strijd is met de rechtszekerheid. De kantonrechter heeft artikel 140 Rv analoog toegepast, wat inhoudt dat in gevallen met meerdere gedaagden, waarbij ten minste één gedaagde is verschenen en tegen ten minste één gedaagde verstek is verleend, er slechts één vonnis wordt gewezen dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd. Hierdoor kan de eisende partij niet in zijn verzet worden ontvangen.

De kantonrechter heeft de eisende partij in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde van de gedaagde partijen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 9 september 2016.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 5261330 \ VV EXPL 16-154 \ 25115 \ 588
uitspraak van 9 september 2016
vonnis in kort geding
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te [woonplaats]
gemachtigde mr. S.G. Blasweiler
procederende krachtens toevoegingsnummer [nummer]
eisende partij in verzet
tegen

1.[gedaagde partij sub 1]

wonende te [woonplaats]
gemachtigde mr. B.J. Blindenbach
2. [gedaagde partij sub 2]
wonende te [woonplaats]
gemachtigde mr. B.J. Blindenbach
gedaagde partijen in verzet
Partijen worden hierna [eisende partij] , Van [gedaagde partij sub 1] en [gedaagde partij sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop:
- [eisende partij] heeft op 28 juni 2016 een verzetdagvaarding met producties aangebracht bij de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem. Het verzet richt zich tegen het door de kantonrechter te Arnhem op 20 juni 2016 tussen Van [gedaagde partij sub 1] en [gedaagde partij sub 2] als eisende partij en [eisende partij] als gedaagde partij bij verstek uitgesproken vonnis, bekend onder zaaknummer 5110905 \ VV EXPL 16-101. In die procedure heeft [voegende partij] gevorderd om als voegende partij aan de zijde van [eisende partij] te worden toegelaten. Dit verzoek is toegestaan;
- [eisende partij] en [voegende partij] hebben bij dagvaarding van 28 juni 2016 in kort geding de schorsing van dit vonnis van de kantonrechter bij de voorzieningenrechter te Arnhem gevorderd. In het vonnis van 5 juli 2016 heeft de voorzieningenrechter te Arnhem de gevorderde schorsing afgewezen;
- de gemachtigde van Van [gedaagde partij sub 1] en [gedaagde partij sub 2] heeft op 14 juli 2016 een emailbericht gestuurd;
- de kantonrechter te Arnhem heeft de verzetzaak in het vonnis van 20 juli 2016 verwezen naar de voorzieningenrechter in de stand waarin deze zich bevindt;
- bij faxbericht van 6 september 2016 heeft de gemachtigde van Van [gedaagde partij sub 1] en [gedaagde partij sub 2] een vijftal producties overgelegd;
- op 9 september 2016 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen
zijn [eisende partij] , mr. Blasweiler, [voegende partij] voornoemd, [gedaagde partij sub 2] en mr. Blindenbach.
1.2.
Op 9 september 2016 heeft de kantonrechter, na een schorsing, mondeling uitspraak gedaan, welke beslissing, tezamen met de overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen, hierna schriftelijk wordt weergegeven.

2.De beoordeling

2.1.
Ter zitting is de vraag aan de orde gesteld of [eisende partij] in zijn verzet kan worden ontvangen nu [voegende partij] zich als gevoegde partij aan de zijde van [eisende partij] , die niet is verschenen, heeft geschaard, waarbij [voegende partij] inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen toewijzing van de vordering tegen [eisende partij] . Na partijen hierover gehoord te hebben, beantwoordt de kantonrechter deze vraag ontkennend en motiveert dat als volgt.
2.2.
Onder verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van
2 april 2013 (ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ6719) is de kantonrechter van oordeel dat een gevoegde partij zelfstandig hoger beroep in kan stellen. Dit zou bij ontvankelijkheid van het verzet betekenen dat twee verschillende rechtsgangen ten aanzien van dezelfde rechtsbetrekking openstaan, hetgeen het risico van tegenstrijdige beslissingen meebrengt. Daargelaten of dit risico zich verwezenlijkt, ziet de kantonrechter daarin aanleiding om artikel 140 Rv analoog toe te passen. Dat artikel voorziet in een regeling om datzelfde risico te voorkomen ingeval van meerdere gedaagden waarbij ten minste één gedaagde is verschenen en tegen ten minste één gedaagde verstek is verleend. Het derde lid van artikel 140 Rv bepaalt dat in dat geval tussen alle partijen één vonnis wordt gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd. Gevolg daarvan is dat tegen het vonnis voor alle partijen slechts beroep en geen verzet openstaat. In het onderhavige geval betekent dit dat het kort geding vonnis van 20 juli 2016 te gelden heeft als een vonnis op tegenspraak. [eisende partij] kan aldus niet worden ontvangen in zijn verzet.
2.3.
[eisende partij] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
3.1.
verklaart [eisende partij] niet ontvankelijk in zijn vordering;
3.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Van [gedaagde partij sub 1] en [gedaagde partij sub 2] begroot op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2016.