In deze zaak vorderen eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], de ontruiming van een chalet dat door gedaagde, [gedaagde], wordt bewoond. De eisers stellen dat gedaagde in gebreke is gebleven met het betalen van de huur en dat er overlast is veroorzaakt. De procedure begint met een dagvaarding op 30 mei 2016, gevolgd door een mondelinge behandeling op 3 juni 2016. Gedaagde is niet verschenen, waardoor verstek wordt verleend. De eisers hebben een huurovereenkomst gesloten met gedaagde, die een borgsom van € 500,00 heeft betaald, maar sindsdien zijn er geen huurbetalingen meer gedaan. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst, aangezien er een huurachterstand van drie maanden is ontstaan. De kantonrechter wijst de vordering tot ontruiming toe, maar bepaalt dat gedaagde het chalet binnen 14 dagen na het vonnis moet ontruimen. Daarnaast wordt gedaagde veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en kosten. De vordering van de voegende partij, [voegende partij], om zich aan de zijde van gedaagde te voegen, wordt ook toegewezen, omdat zij stelt dat zij de huurovereenkomst heeft gesloten. De kantonrechter oordeelt dat de eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat gedaagde hun contractuele wederpartij is en dat de vordering tot ontruiming gerechtvaardigd is.