ECLI:NL:RBGEL:2016:800

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 februari 2016
Publicatiedatum
15 februari 2016
Zaaknummer
05/720151-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Kropman
  • mr. Janssen
  • mr. Van Santen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor poging tot doodslag met mes en bedreiging

Op 12 februari 2016 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 42-jarige vrouw uit Deventer, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging. De vrouw heeft op 11 juli 2015, terwijl het slachtoffer, de vriendin van haar zwager, op het strand van recreatieplas Bussloo lag te slapen, haar in de buik getrapt en vervolgens meerdere keren met een mes gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was en veroordeelde haar tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar. Daarnaast moet de verdachte zich ambulant laten behandelen bij een forensische polikliniek en een schadevergoeding betalen aan het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot moord, omdat niet bewezen kon worden dat zij met voorbedachte raad handelde. De zaak kwam tot stand na meerdere zittingen en getuigenverklaringen, die de rechtbank overtuigden van de opzet van de verdachte om het slachtoffer te verwonden, maar niet om haar te doden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/720151-15
Datum uitspraak : 12 februari 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in PI Overijssel, PIV Zwolle te Zwolle.
Raadsvrouw: mr. C Stroobach, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 oktober 2015, 11 december 2015 en 29 januari 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
Primair
zij op of omstreeks 11 juli 2015 te Bussloo, gemeente Voorst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met twee/een mes(sen) in de hand op die [slachtoffer] is toegelopen en/of die [slachtoffer] met kracht in haar buik(streek) heeft getrapt en/of geslagen en/of die [slachtoffer] met kracht met die twee/een mes(sen) in haar halsstreek en/of in haar borststreek en/of in haar longstreek , althans in het bovenlichaam heeft gestoken en/of meermalen, althans eenmaal in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
zij op of omstreeks 11 juli 2015 te Bussloo, gemeente Voorst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met twee/een mes(sen) in de hand op die [slachtoffer] is toegelopen en/of die [slachtoffer] met kracht in haar buik(streek) heeft getrapt en/of geslagen en/of die [slachtoffer] met kracht met die twee/een mes(sen) in haar halsstreek en/of in haar borststreek en/of in haar longstreek , althans in het bovenlichaam heeft gestoken en/of meermalen, althans eenmaal in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
zij op of omstreeks 11 juli 2015 te Bussloo, gemeente Voorst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een longperforatie/klaplong en/of een steekwond in de hals(streek) toe te brengen met twee/een mes(sen) in de hand op die [slachtoffer] is toegelopen en/of die [slachtoffer] met kracht in haar buik(streek) heeft getrapt en/of geslagen en/of die [slachtoffer] met kracht met die twee/een mes(sen) in haar halsstreek en/of in haar borststreek en/of in haar longstreek , althans in het bovenlichaam heeft gestoken en/of meermalen, althans eenmaal in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 december 2014 tot en met 11 juli 2015 in de gemeente Deventer, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde via Facebook [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd dat die [slachtoffer] met het vliegtuig is gekomen maar in een kist weer terug gaat (naar Thailand), althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking heeft toegevoegd, van welke bedreiging die [slachtoffer] in voornoemde periode kennis heeft genomen;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 11 juli 2015 was verdachte op strand 1 van recreatieplas Bussloo, gemeente Voorst. Ook aangeefster [slachtoffer] bevond zich die dag op strand 1 van recreatieplas Bussloo. [2] [slachtoffer] lag daar samen met haar vriend [getuige 1] . [3] Op enig moment heeft verdachte twee messen gepakt en is ze daarmee naar [slachtoffer] toe gelopen. [4] De messen hebben [slachtoffer] geraakt in haar halststreek, borststreek en longsteek en zij heeft hierdoor letsel bekomen op de achterzijde van haar nek, rechtsachter op haar rug/schouder boven de okselplooi en rechts onder haar arm op de borstkas. Daarbij is ook een van haar longen geraakt, waardoor ze een klaplong heeft gekregen. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord en de onder 2 ten laste gelegde bedreiging. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde. Ter zake van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Steken
Nu verdachte onder meer heeft verklaard dat het mes tegen [slachtoffer] is aangekomen en het verwijt aan verdachte is dat zij [slachtoffer] heeft gestoken, ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte [slachtoffer] met de messen doelbewust heeft gestoken. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Hiertoe overweegt zij het volgende.
Getuige [getuige 1] , de vriend van [slachtoffer] en tevens zwager van verdachte, heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer] op het strand lag te slapen toen verdachte opeens met twee keukenmessen in de hand naast hen op het strand stond. Verdachte trapte [slachtoffer] eerst in de buik. Getuige zag dat dit met kracht ging. Vervolgens zag getuige dat verdachte met beide messen stekende bewegingen maakte in de richting van de buik van [slachtoffer] en dat de messen het lichaam van [slachtoffer] raakten. Getuige zag dat de messen een zwart handvat hadden en een lemmet met kartels. [6] Het snijgedeelte van de messen zat aan de duimzijde van de handen van verdachte. Verdachte had in iedere hand één mes, dat is getuige heel goed bij gebleven. [7] Bij de rechter-commissaris heeft getuige verklaard dat hij blijft bij hetgeen hij heeft verklaard bij de politie. [8]
[slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat ze op haar rug lag te slapen en een zwarte zonnebril droeg. Op een gegeven moment voelde ze een stomp op haar bovenlichaam. Toen ze haar ogen opendeed en het stompen doorging, zag ze verdachte. Verdachte stond links van haar en stompte haar twee keer heel krachtig met haar voet recht naar beneden in haar buik. Toen [slachtoffer] probeerde op te staan, kreeg ze meteen iets in haar nek. Ze zag toen dat verdachte een mes in haar hand hield en dat de hand van verdachte richting haar, de nek van [slachtoffer] , bewoog. [slachtoffer] voelde het ook in haar nek. [9] Daarna stak verdachte haar in haar arm. Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer] verklaard dat ze blijft bij hetgeen ze heeft verklaard bij de politie. [10]
Hoewel verdachte op enig moment heeft verklaard dat de messen min of meer per ongeluk tegen [slachtoffer] zijn aangekomen, heeft verdachte bij de politie óók verklaard dat ze aangeefster twee keer heeft gestoken. Verdachte wilde aangeefster hooguit/misschien verwonden, snijwonden toebrengen. Ze heeft aangeefster op armhoogte gestoken, bij de arm en bij de schouder. [11]
Uit de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] , die worden bevestigd door de bovengenoemde verklaring van verdachte, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte [slachtoffer] doelbewust heeft gestoken. Daarbij komt dat de plaats van het letsel van [slachtoffer] ,
de verschillende plekken op het lichaam van [slachtoffer] , te weten op de achterzijde van haar nek, rechtsachter op haar rug/schouder en onder de arm op de borstkas, en de aard van het letsel, waaronder een diepe steekwond die een klaplong heeft veroorzaakt, niet past bij het per ongeluk tegen een mes aan komen, maar wél bij het met kracht doelbewust steken. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken.
Hoewel verdachte ontkent dat zij aangeefster voorafgaand aan het steken heeft getrapt in de buik acht de rechtbank dat eveneens wettig en overtuigend bewezen, gelet op de hierboven weergegeven verklaringen van aangeefster en getuige [getuige 1] .
(voorwaardelijk) opzet
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verdachte bij het steken van aangeefster opzet heeft gehad om aangeefster van het leven te beroven c.q. dodelijk letsel toe te brengen.
Verdachte heeft ontkend dat zij de bedoeling had om [slachtoffer] te doden. Nu er zich in het dossier ook geen andere bewijsmiddelen bevinden op grond waarvan kan worden aangenomen dat de opzet van verdachte erop gericht was [slachtoffer] van het leven te beroven, kan niet worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
Vervolgens is de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad. Hiervan is sprake wanneer verdachte bewust, willens en wetens, de aanmerkelijk kans aanvaardt dat het door haar niet-primair gewilde gevolgd intreedt. In dit geval betekent dit dat de kans op de dood bij dergelijk steken aanmerkelijk moet zijn geweest, dat verdachte zich bewust was van die aanmerkelijke kans en dat verdachte ondanks dat bewustzijn tóch heeft gestoken en daarmee het risico dat [slachtoffer] door haar steken zou overlijden bewust heeft aanvaard, dus op de koop heeft toegenomen.
De rechtbank leidt uit de eerder weergegeven feiten en omstandigheden af dat verdachte zelf de confrontatie met [slachtoffer] , die op dat moment op de grond lag te slapen, heeft gezocht. Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] eerst in de buik heeft getrapt en haar daarna meermalen met kracht heeft gestoken, eerst in de achterzijde van de nek en vervolgens rechtsachter op haar rug/schouder en onder haar arm op de borstkas. [slachtoffer] heeft als gevolg hiervan tevens een klaplong gehad. Nu, zoals algemeen bekend mag worden verondersteld, zich in de halsstreek en het borstgebied vitale organen, waaronder de longen bevinden, is de rechtbank van oordeel dat een levensbedreigende situatie kan worden aangenomen. De kans op de dood bij dergelijk steken is naar algemene ervaringsregels dan ook aanmerkelijk te achten.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat dergelijk steken een grote kans op de dood met zich brengt. Dat mag bij een ieder als bekend worden verondersteld en dus ook bij verdachte. Door met die wetenschap tóch te steken heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] ten gevolge van het steken zou komen te overlijden. Verdachte heeft daarom voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] gehad.
Voorbedachte raad
Vervolgens is de vraag of verdachte met voorbedachten rade heeft gestoken. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, toen zij op 11 juli 2015 naar de recreatieplas in Bussloo ging, niet wist dat [slachtoffer] op dat moment ook bij die recreatieplas aanwezig zou zijn. Hoewel enkele uren zijn verstreken tussen het moment van aankomst van verdachte en haar man en de steekpartij, kan binnen het verstrijken van die uren niet worden vastgesteld wanneer verdachte heeft gemerkt dat [slachtoffer] eveneens aanwezig was bij Bussloo en dus ook niet dat enige tijd tussen het waarnemen en het steken heeft gezeten. Verdachte zelf zegt daarover dat zij meteen nadat zij zag dat [slachtoffer] ook aanwezig was de messen heeft gepakt en op haar af is gelopen. Hoewel [getuige 2] , de echtgenoot van verdachte, verklaart dat hij op enig moment met verdachte over [slachtoffer] heeft gesproken en dat verdachte toen woedend is geworden, verklaart hij niet dat hij haar op dat moment ook heeft verteld dat [slachtoffer] eveneens aanwezig was. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat verdachte, meteen nadat zij [slachtoffer] zag, twee messen heeft gepakt en op [slachtoffer] is afgelopen. De afstand tot [slachtoffer] staat niet exact vast maar wel kan worden aangenomen dat dit maximaal enkele honderden meters betrof, naar het oordeel van de rechtbank een afstand die in korte tijd kan worden afgelegd.
Op grond van het bovenstaande gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte, vrijwel meteen nadat zij [slachtoffer] heeft waargenomen, is opgestaan, twee messen bij zich heeft gestoken en in korte tijd naar [slachtoffer] is toegelopen. Hiermee moet een kort tijdspad zijn gemoeid, zodat van gelegenheid om zich te beraden geen sprake hoeft te zijn geweest. Handelen binnen een dergelijk kort tijdspad kan immers eveneens in een ogenblikkelijke gemoedsbeweging plaatsvinden. Het twee keer bewust pakken en verbergen van een mes voorafgaand aan het lopen, zoals door de officier van justitie is aangevoerd ter onderbouwing van de voorbedachte rade, kan ook gebeuren in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en levert daarom geen onderbouwing van de voorbedachte rade op. Dat geldt eveneens voor het standpunt van de officier van justitie dat met kracht is gestoken. Om de eerder door verdachte via social media geuite bedreigingen bij de voorbedachte rade te kunnen betrekken, waar de officier van justitie eveneens op heeft gewezen, moet vast komen te staan dat ten tijde van die bedreigingen daadwerkelijk al sprake was van een voorgenomen daad, waarover verdachte in de periode tot aan de steekpartij heeft nagedacht en zij dit eerder gemaakte plan op 11 juli 2015 ten uitvoer heeft gebracht. Daarvoor is een contra-indicatie dat de bedreigingen al veel eerder zijn geuit, [slachtoffer] al enkele weken in Nederland verbleef en verdachte in de gehele tussenliggende periode geen enkele poging heeft ondernomen de confrontatie met [slachtoffer] aan te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank past dit niet bij een ten tijde van de bedreigingen voorgenomen daad, zodat ook de eerdere bedreigingen niet bijdragen aan eventueel bewijs van de voorbedachte raad. Alles afwegende concludeert de rechtbank dat niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
De subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar via Facebook heeft bedreigd inhoudende dat [slachtoffer] hier (in Nederland) met een vliegtuig is gekomen, maar in een kist teruggaat (naar Thailand). De rechtbank stelt vast dat het procesdossier geen (Facebook)bericht bevat met deze of soortgelijke tekst. Verder heeft verdachte verklaard dat ze geen bericht met een dergelijke inhoud of strekking naar [slachtoffer] heeft verzonden. Dit maakt dat de verklaringen van verdachte en [slachtoffer] lijnrecht tegenover elkaar staan. In het dossier bevindt zich geen bewijs ter ondersteuning van de lezing van [slachtoffer] noch van de lezing van verdachte. Gelet hierop acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
zij op
of omstreeks11 juli 2015 te Bussloo, gemeente Voorst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met twee
/eenmes
(sen
)in de hand op die [slachtoffer] is toegelopen en
/ofdie [slachtoffer] met kracht in haar buik(streek) heeft getrapt
en/of geslagenen
/ofdie [slachtoffer] met kracht met die twee
/eenmes
(sen
)in haar halsstreek en
/ofin haar borststreek en/
ofin haar longstreek,
althans in het bovenlichaamheeft gestoken
en/of meermalen, althans eenmaal in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

In het rapport psychologisch onderzoek Pro Justitia van 26 november 2015, opgesteld door D. Breuker, forensisch psycholoog, komt onder meer naar voren dat verdachte vanwege een opeenstapeling van pijnlijke emoties en veel stressfactoren in 2014 een aanpassingsstoornis heeft ontwikkeld. Geconcludeerd wordt dat verdachte tijdens het plegen van het feit onder grote emotionele druk stond en dat zij de controle over haar gedrag is verloren. Geadviseerd wordt om verdachte daarom als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige over, dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is verdachte aldus strafbaar.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een deels voorwaardelijke straf bepleit en een eventuele onvoorwaardelijke straf gelijk aan de duur die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht dan wel twee maanden langer dan de huidige duur van het voorarrest, eventueel aan te vullen met een taakstraf. Voor de oplegging van bijzondere voorwaarden refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft de raadsvrouw er onder meer op gewezen dat verdachte niet de intentie had aangeefster van het leven te beroven en dat het toegebrachte letsel relatief beperkt is gebleven. Ook heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat het van groot belang is dat verdachte zo spoedig mogelijk met de door de deskundigen geadviseerde behandeling kan beginnen en dat een lange gevangenisstraf de ontwikkeling van haar in de gevangenis geboren baby kan verstoren.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- een verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 19 november 2015;
- een verdachte betreffend psychologisch onderzoek Pro Justitia, gedateerd 26 november 2015;
- verdachte betreffende reclasseringsadviezen van 10 september 2015 en 7 december 2015;
- een emailbericht van 27 januari 2016 afkomstig van reclasseringsmedewerker I. Weiss, gericht aan de officier van justitie.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte
zich schuldig heeft gemaakt aan een levensdelict, zijnde een zeer ernstig feit.
Terwijl [slachtoffer] , de nieuwe vriendin van de zwager van verdachte, op het strand lag te slapen, heeft verdachte haar in de buikstreek getrapt en haar vervolgens meerdere malen met een
mes gestoken. Door haar handelen heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de
lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster en het grootste bezit van een mens, het
leven, op het spel gezet. Verdachte mag van geluk spreken dat het letsel van aangeefster niet
fataal is geweest. Voor een feit als dit past alleen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Een
straf gelijk aan het voorarrest, al dan niet aangevuld met een taakstraf, zoals is verzocht door de
raadsvrouw, acht de rechtbank geen recht doen aan de ernst van dit feit.
Bij het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat
verdachte een blanco strafblad heeft. Van belang is bovendien dat verdachte als verminderd
toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Tevens neemt de rechtbank ten gunste van
verdachte in aanmerking dat verdachte recentelijk is bevallen van een zoon en dat haar zoon op
korte termijn bij haar zal worden weggehaald uit de penitentiaire inrichting. Detentie zal
verdachte, als first offender en zonder haar pasgeborene nóg zwaarder vallen en de rechtbank
zal hiermee rekening houden. Tevens acht de rechtbank van belang dat verdachte ter zitting spijt
heeft betuigd aan [slachtoffer] en daarmee heeft laten zien het laakbare van haar handelen in te zien.
Naast dat verdachte een lange gevangenisstraf krijgt opgelegd, acht de rechtbank het van belang
dat behandeling plaats gaat vinden om de kans op herhaling te verkleinen. Hiervoor wordt in
verband met de bij verdachte ontwikkelde aanpassingsstoornis een ambulante behandeling bij
een forensische polikliniek geadviseerd, waarbinnen er aandacht moet zijn voor
herstelbemiddeling van de verstoorde familierelaties. Verdachte heeft hulp nodig om de
stressfactoren te verkleinen dan wel op te lossen. Ter zitting heeft forensisch psycholoog
Breuker nader uiteengezet dat ambulante behandeling door een forensische instelling absoluut
de voorkeur heeft en dat het van belang is dat de behandeling van verdachte zo spoedig
mogelijk in gang wordt gezet, hetgeen ook mogelijk is vanuit een penitentiaire instelling.
Tevens is in bovenvermeld rapport van 26 november 2015 een meldplicht bij de reclassering
geadviseerd.
De reclassering onderschrijft het advies van de psycholoog en acht ambulante behandeling bij
de Tender in Deventer of een soortgelijke ambulante forensische polikliniek aangewezen.
Met de deskundigen is de rechtbank van mening dat verdachte vanwege haar
aanpassingsstoornis behandeling nodig heeft, waarbij ook het gezinssysteem betrokken dient te
worden. Om die reden zal de rechtbank van de gevangenisstraf een deel voorwaardelijk
opleggen en daaraan de geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, waarbij wordt
opgemerkt dat de rechtbank, overeenkomstig het advies van de psycholoog, ervan uit gaat dat
behandeling binnen een forensische instelling zal plaatsvinden
Alles overwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, waarvan 1
jaar voorwaardelijk, passend en geboden. Verdachte zal zich in die proeftijd moeten melden bij
de reclassering en een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek moeten volgen.
Tot slot vindt de rechtbank een proeftijd van 5 jaren noodzakelijk en gerechtvaardigd, gelet op
de ernst van het feit en de verwachting dat de geadviseerde behandeling enige
tijd zal gaan duren.

8. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich mondeling ter zitting in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten aan de hand van een eerder ingediend document, niet zijnde het wettelijk voorgeschreven voegingsformulier. Gevorderd wordt een totaalbedrag van € 12.003,48, waarvan
€ 7.500,-- bestaat uit immateriële kosten, € 900,-- uit kosten rechtshulp en het resterende bedrag uit kosten voor medische zorg. Tevens is verzocht om toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om matiging van de vordering. Volgens de raadsvrouw zijn de kosten voor rechtshulp te hoog beraamd evenals de gevorderde immateriële kosten.
Beoordeling door de rechtbank
Vast is komen te staan dat [slachtoffer] als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering - met inachtneming van het navolgende - zal worden toegewezen.
De gevorderde medische kosten acht de rechtbank voldoende onderbouwd en komen dan ook volledig voor toewijzing in aanmerking.
Wat de kosten voor rechtsbijstand betreft, krachtens vaste rechtspraak worden deze kosten niet aangemerkt als schade die rechtstreeks is geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit, maar worden deze kosten forfaitair begroot conform het liquidatietarief in kantonzaken. De rechtbank zal deze kosten aan de hand van het kanton liquidatietarief vaststellen op € 500,--
(1 punt voor het opstellen van een schriftelijk stuk, als ware het het wettelijk voorgeschreven voegingsformulier, en 1 punt voor het (deels) bijwonen van de inhoudelijke behandeling ter zitting en de daar voor de behandeling van de zaak gegeven toelichting met een waarde van
€ 250,-- per punt).
De hoogte van de gevorderde immateriële kosten, te weten € 7.500,- komt de rechtbank, bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing hiervan, niet redelijk voor. De rechtbank zal de vordering daarom matigen tot een bedrag van € 2.500,-. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De vordering kan in zoverre alleen worden aangebracht bij de civiele rechter.
Gezien het voorgaande ziet de rechtbank tevens aanleiding om verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] . Hierbij merkt de rechtbank op dat kosten voor rechtsbijstand niet in aanmerking komen voor oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, daar deze kosten niet worden gerekend tot schade die rechtstreeks is geleden als gevolg van het strafbare feit.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf
groot 1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd, die op vijf jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich op uitnodiging zal melden bij de reclassering en zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Hierna moet de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht; en
- zich onder behandeling zal stellen voor haar aanpassingsstoornis bij de Tender in Deventer of een soortgelijke ambulante forensische polikliniek, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer]van een bedrag van
€ 6.103,48 (zesduizend honderdendrie euro en achtenveertig cent);
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair tot betaling van de kosten voor rechtsbijstand aan de
benadeelde partij [slachtoffer], begroot op € 500,-- (vijfhonderd euro) (2 punten liquidatarief, € 250,-- per punt);
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de
benadeelde partij [slachtoffer], een bedrag
te betalen van € 6.103,48 (zesduizend honderdendrie euro en achtenveertig cent,met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 65 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kropman (voorzitter), mr. Janssen en mr. Van Santen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 februari 2016.
mr. Van Santen is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant Te Brake van de politie Oost- Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2015338607, gesloten op 20 augustus 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 29 januari 2016, proces-verbaal van bevindingen, p. 123, p.125.
3.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] , p.120.
4.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 34.
5.Letselrapportage, opgemaakt op 4 september 2015 door R.P.A. van Valderen, forensisch arts, verbonden aan GGD Noord-en Oost-Gelderland, proces-verbaal van bevindingen, p. 114 en proces-verbaal van verhoor getuige, p. 87.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 134.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 92.
8.Proces-verbaal getuigenverhoor [getuige 1] van 8 januari 2016.
9.Proces-verbaal van bevindgen p. 114 en proces-verbaal van verhoor aangever, p. 120- 21.
10.Proces-verbaal getuigenverhoor [slachtoffer] van 13 januari 2016.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 36.