ECLI:NL:RBGEL:2016:942

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 februari 2016
Publicatiedatum
22 februari 2016
Zaaknummer
05/880214-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor de uitvoer van grote hoeveelheden hennep naar Duitsland en bezit van verdovende middelen en een vuurwapen

Op 22 februari 2016 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een 43-jarige man uit Westervoort, die werd beschuldigd van het uitvoeren van grote hoeveelheden hennep naar Duitsland, alsook van het bezit van hennep, cocaïne en een verboden vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 1 september 2013 en 22 september 2015 opzettelijk hennep heeft uitgevoerd naar Duitsland, waarbij hij in totaal ongeveer 3 kilogram hennep heeft vervoerd. Daarnaast werd hij beschuldigd van het voorhanden hebben van een Glock, type 26, en munitie, evenals van het bezit van ongeveer 614 gram cocaïne en 6730 gram hennep op 22 september 2015. De verdachte heeft tijdens de rechtszittingen verklaard dat hij enkel bezig was met het opzetten van een kledinghandel en dat zijn uitspraken in afgeluisterde gesprekken slechts grootspraak waren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de verdachte niet aannemelijk zijn en dat er voldoende bewijs is voor de tenlastelegging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke delicten. De rechtbank heeft de straf als passend en geboden beschouwd, gezien de impact van de handel in verdovende middelen op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/880214-14
Datum uitspraak : 22 februari 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats]
Raadsman: J.W. Schouten, advocaat te Arnhem
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5 januari 2016 en 8 februari 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2013 tot en met 22 september 2015, te Westervoort en/of te Arnhem, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ongeveer) 3 kilogram en/of (telkens) een of meerdere kilogram(men), in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet;
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel; 3a, vijfde lid van de Opiumwet;
2.
hij op of omstreeks 22 september 2015, te Westervoort, een of meer wapens van categorie III, te weten een Glock, type 26, en/of munitie van categorie III, te weten een aantal (10) kogels, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 22 september 2015, te Westervoort, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 614,37 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 22 september 2015, te Westervoort, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6730 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring op grond van de bewijsmiddelen in het dossier.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen bewijzen dat verdachte heeft gehandeld in hennep. Verdachte was bezig met het opzetten van een handel naar Duitsland in kleding en wat door verdachte werd gezegd in de OVC-gesprekken was voornamelijk grootspraak.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank betrekt bij haar oordeel de navolgende feiten en omstandigheden:
 Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad de persoon is die door de verbalisanten in de opgenomen OVC-gesprekken is aangemerkt als [naam 1] . [2] Ook heeft verdachte verklaard dat hij gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] . [3]
 Op 12 september 2013 heeft er een gesprek plaatsgevonden in het bedrijfspand van [bedrijf] in Velp tussen verdachte en [naam 2] . In dat gesprek zegt verdachte dat die middag een jongen langskomt voor wie hij, [naam 2] , alles klaar moet zetten. [naam 2] zegt hierop dat hij misschien eind van de middag nog wat binnen krijgt en vraagt wanneer die jongen moet rijden. Verdachte zegt dat die jongen de volgende ochtend vroeg vertrekt. Hij gaat vier brengen en hij heeft dus genoeg voor het transport. Verdachte voegt hier aan toe dat hij sowieso ook voor de volgende week nodig heeft. Verdachte zegt verder nog dat [naam 2] een briefje mee moet geven over “wat er in zit, wat de prijs is voor 43 en deze 300 gram 45”. [4]
 Op 20 september 2013 heeft er een gesprek plaatsgevonden in het bedrijfspand van [bedrijf] in Velp tussen [naam 2] en [naam 3] . In dat gesprek zegt [naam 3] tegen [naam 2] dat verdachte er was en dat “zijn mannetje” straks zou komen. Op de vraag van [naam 2] aan [naam 3] over de hoeveelheid antwoordt [naam 3] : “5 kilo”. [5]
 Op 4 oktober 2013 heeft er een gesprek plaatsgevonden in het bedrijfspand van [bedrijf] in Velp tussen verdachte, [naam 2] en [naam 3] . In dat gesprek zegt verdachte dat hij een afnemer heeft in Frankfurt en eentje in Berlijn en daar heeft hij genoeg aan. Verdachte geeft aan dat hij van die man nog 65000 euro krijgt en dat hij volgende week weer vijf brengt. En de week erop 8. [6]
 Op 31 oktober 2013 heeft er een gesprek plaatsgevonden in het bedrijfspand van [bedrijf] in Velp tussen verdachte, [naam 2] en [naam 3] . Verdachte zegt in dat gesprek dat “de man” de “Haze” die [naam 3] aan verdachte had gegeven niet mooi vond en de prijs van 57 niet wil betalen. In dat gesprek geeft verdachte verder aan dat als het maximaal 50 is en het ook goede is, hij dan elke week 7 per keer kan opsturen. [7]
 Op 11 februari 2014 is in Bielefeld in Duitsland [naam 4] aangehouden. [naam 4] woont in Arnhem. Verbalisanten hebben waargenomen dat [naam 4] met een grote zwarte tas de woning van [naam 5] binnenging. In de woning van [naam 5] is vervolgens 3 kilogram hennep aangetroffen. [8]
 Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij sinds juni of juli 2013 marihuana bij [naam 5] kocht. De prijs voor “Standaard” was 7 euro per gram en voor “Haze” 7,50 euro per gram. De klanten waren tevreden. Het ging meestal om “Haze”. [getuige] haalde de marihuana altijd bij [naam 5] thuis. Hij heeft 10 tot 15 leveringen meegekregen die [naam 5] in die periode heeft ontvangen. Er werd telkens tussen de twee en vier kilo geleverd. [naam 4] heeft in ieder geval vijf maal hennep afgeleverd bij [naam 5] . Hij kwam elke keer met een grote zwarte tas. [getuige] had ook zelf een keer de hennep in ontvangst genomen. [9] Volgens [getuige] vonden de overdrachten op verschillende plekken in Oberhausen plaats. [naam 4] was daar altijd bij aanwezig. Verder was er nog “een dikke met een kaal hoofd” bij. [10]
 Op 22 januari 2014 werd door de Duitse politie in Oberhausen een ontmoeting vastgesteld tussen enerzijds [naam 5] en een onbekende man en anderzijds twee onbekende personen. Eén van deze onbekende personen betrof een man met [signalement] [11] Deze persoon is door verbalisant [verbalisant] herkend als zijnde verdachte. [12]
 Op 24 februari 2014 heeft er een gesprek plaatsgevonden in het bedrijfspand van [bedrijf] in Velp tussen verdachte en [naam 2] . Verdachte vertelt aan [naam 2] dat “zijn mannetje” een week of tien dagen geleden met drie kilo is gepakt. Verdachte zegt dat dit in Bielefeld was gebeurd. Verdachte zegt dat zijn mannetje uit Arnhem komt en is gepakt bij “die man” thuis, de drie kilo heeft gebracht en aan de man heeft afgeleverd waarop de politie meteen een inval deed. Zijn klant zou gezegd hebben dat hij al 4 á 5 keer van die man gekocht zou hebben. Verdachte zegt verder dat toen “zijn Nederlander” daar aan kwam, ze zagen dat hij met een tas naar binnen ging, waarop ze een inval in het huis hadden gedaan. [13]
 [naam 6] heeft verklaard sinds de herfst/winter van 2012 marihuana bij [naam 5] te halen. De marihuana werd vanuit Nederland naar [naam 5] gebracht. Sinds de zomer van 2013 werd dit gedaan door de Nederlander die is gearresteerd (rechtbank: [naam 4] ). [naam 4] werd door hen “ [naam 4] ” genoemd. [14]
 Via de WhatsApp is er regelmatig contact geweest tussen [naam 5] en het mobiele nummer [telefoonnummer] (toebehorend aan verdachte). Er werd regelmatig geïnformeerd wanneer “ [naam 4] ” zou komen. Verdachte antwoordde dan op 24 januari 2014: “7.30??” [15] , op 30 januari 2014: “morgen 7.30 ob [naam 4] ok” [16] en op 5 februari 2014: “ok gut [naam 4] ist da om 6.30 ok?”. [17]
 Op 22 september 2015 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte aan de [adres] in Westervoort. Tijdens deze doorzoeking is onder andere een bedrag van € 57.320,- aan contant geld aangetroffen en 6730 gram hennep(gruis). [18]
Gelet op vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan de uitvoer van grote hoeveelheden hennep naar Duitsland. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij enkel bezig was met het opzetten van een handel in kleding en dat zijn uitspraken slechts moeten worden gezien als grootspraak niet aannemelijk geworden.
Feit 2, 3 en 4
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2:
  • proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met lijst van in beslag genomen goederen, p. 866-871;
  • proces-verbaal wet wapens en munitie, p. 807;
  • de door verdachte ter terechtzitting van 8 februari 2016 afgelegde verklaring.
De rechtbank merkt op dat voorzover het gaat om de Glock, type 26, de steller van de tenlastelegging duidelijk het oog heeft gehad op een vuurwapen als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie. De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van een kennelijke verschrijving en verbetert bij dit feit “wapen” in “vuurwapen”.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3:
  • proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met lijst van in beslag genomen goederen, p. 866-871;
  • proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 912-914;
  • de door verdachte ter terechtzitting van 8 februari 2016 afgelegde verklaring.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 4:
  • proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met lijst van in beslag genomen goederen, p. 866-871;
  • proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 912-914;
  • rapport identificatie van drugs en precursoren van het NFI d.d. 25 november 2015;
  • de door verdachte ter terechtzitting van 8 februari 2016 afgelegde verklaring.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
een ofmeer tijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 september 2013 tot en met 22 september 2015, te Westervoort en
/of te Arnhem, althansin Nederland,
(telkens)opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ongeveer) 3 kilogram en
/of (telkens
)een of meerdere kilogram(men),
in elk geval een hoeveelheidhennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet;
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel;
2.
hij op
of omstreeks22 september 2015, te Westervoort, een
of meervuurwapen
svan categorie III, te weten een Glock, type 26, en
/ofmunitie van categorie III, te weten een aantal (10) kogels, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op
of omstreeks22 september 2015, te Westervoort,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 614,37 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op
of omstreeks22 september 2015, te Westervoort,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6730 gram,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gramhennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III; en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 4:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de straf te matigen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 17 november 2015;
- een Reclasseringsadvies, gedateerd 27 november 2015.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim 2 jaar grote hoeveelheden hennep uitgevoerd naar Duitsland. Dit is een ernstig feit en de rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Mede door verdachtes handelen wordt de (groot)handel in softdrugs in stand gehouden en kan de gezondheid van personen ernstige schade worden toegebracht.
Daarnaast had verdachte bijna 7 kilogram hennep, ruim 600 gram cocaïne en een vuurwapen en munitie van categorie III voorhanden.
Verdachte is al vaker veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Gelet echter op de afdoening in soortgelijke zaken is de rechtbank van oordeel dat de duur van de geëiste straf te lang is voor de afdoening van de onderhavige zaak. Alles overwegende, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar passend en geboden is.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 2, 3, 10, 11 en 13 van de Opiumwet en de artikelen 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs (voorzitter), mr. J. Barrau en mr. J. Wiersma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.B. Wichman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Eenheid Oost Nederland, Dienst Regionale Recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 20151102.10.00, gesloten op 2 november 2015, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De door verdachte ter terechtzitting van 8 februari 2016 afgelegde verklaring.
3.De door verdachte ter terechtzitting van 8 februari 2016 afgelegde verklaring.
4.Uitgewerkt OVC-gesprek, p. 112.
5.Uitgewerkt OVC-gesprek, p. 114.
6.Uitgewerkt OVC-gesprek, p. 116.
7.Uitgewerkt OVC-gesprek, p. 118.
8.Notitie, p. 219-220.
9.Proces-verbaal van verhoor van [getuige] , p. 214-216.
10.Proces-verbaal van verhoor van [getuige] , p. 326-328.
11.Observatieverslag, p. 311-312.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 187-188.
13.Uitgewerkt OVC-gesprek, p. 152-153.
14.Proces-verbaal van verhoor van [naam 6] , p. 289-291.
15.Chatsession #33, p. 674.
16.Chatsession #33, p. 677.
17.Chatsession #33, p. 681.
18.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 866-867, met lijst van inbeslaggenomen goederen, p. 868-869; proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 912914.