ECLI:NL:RBGEL:2017:1042

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
28 februari 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 225
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de doelmatigheid van persoonsgebonden budgetten voor begeleiding binnen een gezin met complexe problematiek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 21 februari 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de vermindering van een persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding binnen een gezin. Verzoekers, ouders van drie kinderen met verschillende zorgbehoeften, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem, dat hun pgb per 31 maart 2017 zou worden beëindigd en dat een aanvraag voor uitbreiding van het pgb was afgewezen. De ouders hebben verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening zijn dat de ondersteuning die zij en hun kinderen nodig hebben, niet adequaat wordt erkend door verweerder.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de besluitvorming van verweerder in de kern is gebaseerd op twijfels over de doelmatigheid van de ingezette zorg. De voorzieningenrechter heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende deskundigenadvies is ingewonnen om deze twijfels te onderbouwen. Gezien de complexe problematiek binnen het gezin en de noodzaak voor deskundig advies, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het voor de hand lag dat verweerder een deskundigenadvies had moeten inwinnen voordat tot besluitvorming werd overgegaan.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat het pgb voorlopig moet worden voortgezet op basis van de eerdere besluiten van verweerder. Tevens is bepaald dat verweerder de gemaakte griffiekosten en reiskosten van de verzoekers moet vergoeden. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit voorlopig is en niet bindend voor de uiteindelijke beslissing op bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/225
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van dinsdag 21 februari 2017
op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[ouder 1] en

[ouder 2] ,ouders en wettelijk vertegenwoordigers van|

[kind 1]

[kind 2]en
[kind 3]te [woonplaats] verzoekers,
(gemachtigde: [naam] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchemte Doetinchem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 december 2016 (het eerste primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 31 maart 2017 een persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding individueel voor de vader (verzoeker) voor 7 uur per week beëindigd. Voorts is verzoekers aanvraag voor uitbreiding voor begeleiding individueel met uitbetaling aan de moeder (verzoekster) afgewezen. Aan de drie kinderen in het gezin is begeleiding individueel toegekend en kortdurend verblijf beide in de vorm van een pgb.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2017. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde B.J. van der Klok en T. Gerritsen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
2.
Bij afzonderlijke besluiten van 27 en 29 juni 2016 zijn, na daartegen gemaakt bezwaar tegen de oorspronkelijke aangepaste en deels beëindigde AWBZ-indicaties, de voormalige AWBZ-indicaties voor verzoekers gezin opnieuw ingezet.
Dit houdt in dat [kind 3] over het jaar 2016 recht heeft op:
- begeleiding groep klasse 2 met vervoer (2 dagdelen per week)
- begeleiding individueel klasse 2 (2-3,9 uur per week)·- kortdurend verblijf klasse 2 (2 nachten per week).
Voor [kind 2] houdt dit over het jaar 2016 in dat hij recht heeft op:
- begeleiding groep klasse 2 met vervoer (2 dagdelen per week)
- begeleiding individueel klasse 2 (2-3,9 uur per week)
- kortdurend verblijf klasse 2 (2 nachten per week).
En voor [kind 1] houdt dit over het jaar 2016 in dat hij recht heeft op:
- begeleiding groep klasse 2 met vervoer (2 dagdelen per week)
- begeleiding individueel klasse 2 (2-3,9 uur per week)
- kortdurend verblijf klasse 2 (2 nachten per week).
In voornoemde besluiten is aangegeven dat de indicaties met terugwerkende kracht gelden vanaf 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016. In de tussentijd zal er opnieuw een zogenoemd keukentafelgesprek plaatsvinden.
3. Op 1 juli 2016 heeft er een gesprek plaatsgevonden voor heronderzoek door jeugdconsulent W. Hemink. Deze rapporteert dat verzoekers gezin gewend is geraakt aan een vorm van begeleiding en ontlasting vanuit de (oude) AWBZ-indicatie. Verzoekers (hierna: de ouders) zien de begeleiders als medeopvoeders. De ouders willen zelf bepalen wie de begeleiding aan hun kinderen bieden. De begeleiders worden betaald via het sociaal tarief. De ouders instrueren de begeleiders zelf over de omvang met de kinderen. De ouders hebben op 30 november 2016 een verslag ingezonden met aanvullingen op hetgeen wat al bij verweerder bekend is. De maatwerkvoorziening betreft één gezin, de hulpvragen hangen met elkaar samen. Bij de kinderen is sprake van de hierna volgende problematiek:
* [kind 1] , hij is 13 jaar, heeft klassiek autisme en een verstandelijke beperking. Zijn IQ is 70 met een disharmonisch profiel, verbaal 80 en performaal 60. Daarnaast heeft [kind 1] een motorische beperking, hartklachten, geen spierkracht en een slechte conditie. [kind 1] volgt halve dagen onderwijs aan het Practicon.
* [kind 2] , hij is 12 jaar, heeft klassiek autisme en een verstandelijke beperking met een harmonisch profiel. Een IQ van 70. [kind 2] is niet weerbaar. [kind 2] zit op de SAM school.
* [kind 3] , hij is 11 jaar. Heeft PDD-NOS en een bovengemiddelde intelligentie met een IQ van 115. [kind 3] heeft een spraak-taalachterstand. [kind 3] heeft gehoorproblemen, hiervoor heeft hij een gehoorapparaat. De spraaktaal-achterstand staat hier los van. [kind 3] zit op de SAM school.
De drie kinderen zijn nauwelijks gelijktijdig bij ouders thuis. De kinderen worden opgevangen en begeleid door ZZP-ers, hoewel door de moeder is aangegeven dat de begeleiders in hun dienst zijn, aldus de rapporteur.
Verweerders rapporteur heeft verder twijfels of de werkwijze die is ingezet wel voldoende doelmatig werkt voor dit gezin. De ondersteuning is gericht op de hulpvraag. De verwachting is dat er ook andere mogelijkheden zijn om nog meer de ontwikkeling te stimuleren en ook te werken aan een toekomst perspectief. Bijvoorbeeld voor [kind 2] en [kind 3] door inzet van behandeling in groepsverband, zodat de kinderen ook kunnen leren van andere kinderen. De ouders worden verzocht om voor [kind 1] een aanvraag in het kader Wet langdurige zorg (Wlz) in te dienen, nu [kind 1] gezien zijn beperkingen waarschijnlijk daarop aanspraak kan maken.
Omdat de situatie al lange tijd zo is, heeft verweerders rapporteur aangegeven een eventuele verandering niet in één keer te doen. Voor [kind 1] is voor de duur van een jaar een pgb vastgesteld, gebaseerd op de ondersteuning die geboden wordt voor een bedrag van
€ 31.928, -. In totaal voor [kind 2] een bedrag van in totaal € 12.012, - en voor [kind 3] in totaal een bedrag van € 14.750,45. In totaal voor dit gezin een bedrag van € 58.690,85 inclusief het pgb voor eigen netwerk en inclusief de overgangstermijn. Vanaf 31 maart 2017 wil de rapporteur weer verder onderzoek doen in het belang van de ontwikkeling van de kinderen.
Naast de ondersteuning van de begeleiders via een pgb hebben de ouders nog een pgb aangevraagd voor ondersteuning die zij zelf bieden aan hun kinderen. De rapporteur stelt voor deze aanvraag af te wijzen, omdat de ondersteuning die ouders bieden de hulpvraag niet oplost. De ouders hebben tevens om een aanvulling op het pgb aangevraagd, omdat zij veel doen in het organiseren van de begeleiding voor hun kinderen. De ouders werken de begeleiders in, ze regelen vervanging bij uitval en houden regie. De rapporteur stelt voor ook deze aanvraag af te wijzen. Met ‘zorg in natura’ worden de organisatorische zaken uit handen genomen. Bij een pgb hoort dit erbij. Hier worden geen extra uren voor verstrekt. Omdat dit financiële consequenties heeft wordt er een overgangstermijn geboden van drie maanden. Deze overgangstermijn geldt voor de 7 uur begeleiding individueel op sociaal tarief door de ouders aan de kinderen biedt. Deze maatwerkvoorziening wordt weggezet op naam van het jongste kind. Dit levert dan geen problemen op, mocht de Wlz worden toegekend bij [kind 1] .
Alle bevindingen zijn weergegeven in drie afzonderlijke rapportages van W. Hemink van 12 december 2016.
4.
Op basis van de in rechtsoverweging 3 genoemde rapportages heeft verweerder bij primair besluit met ingang van 31 maart 2017 een persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding individueel voor 7 uur per week voor de vader beëindigd. Voorts is de aanvraag voor een uitbreiding voor begeleiding individueel met uitbetaling aan de moeder afgewezen.
In dit besluit is aan [kind 1] begeleiding individueel toegekend voor 27 uur per week en kortdurend verblijf voor 4 etmalen per maand. Aan [kind 2] is toegekend begeleiding individueel toegekend voor 7 uur per week en kortdurend verblijf voor 4 etmalen per maand en [kind 3] is toegekend begeleiding individueel toegekend voor 8 uur per week en kortdurend verblijf voor 4 etmalen per maand. De voorzieningen worden in de vorm van een pgb verstrekt vanuit de Jeugdwet. De kinderen krijgen de hulp van de door de ouders geselecteerde begeleiders (freelancers). Het pgb wordt beheer door de moeder. Verweerder heeft dit besluit genomen onder toepassing van artikel 5a en 5b van de de Verordening Jeugdhulp Doetinchem 2015 in samenhang met artikel 6, artikel 7, sub 1 en artikel 10, sub 2 van de Nadere regels Jeugdhulp Doetinchem 2016.
Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat de Jeugdwet uitgaat van verzoekers eigen mogelijkheden als ouder om hun kinderen de zorg te bieden die het nodig heeft. Slechts voor zover de ouders niet zelf of met behulp van personen uit hun naaste omgeving kunnen voorzien in de hulpvraag van hun kinderen, komen de ouders in aanmerking voor een individuele voorziening. Een individuele voorziening is een aanvulling op wat jeugdigen, ouders en de naaste omgeving zelf kunnen. Dit betekent dat ouders slechts in zeer bijzondere gevallen zich mogen uitbetalen voor het uitvoeren van jeugdhulp die hun eigen kinderen nodig hebben. De ouders hebben aangeven dat hun kinderen verschillende benaderingswijzen vragen. Passend bij hen als individueel persoon, met hun eigen mogelijkheden en beperkingen. Met inzet van freelancers is er een situatie ontstaan die de ouders ontlast en wat het mogelijk maakt om rust te krijgen en te behouden in de thuissituatie. Dit geeft ruimte om aan te sluiten bij de individuele behoefte van de kinderen en hem de benadering te bieden die bij hen past. Dit geeft weer balans in de draaglast en draagkracht van de ouders. Het is noodzakelijk voor de ouders dat er een vorm van begeleiding wordt geboden voor de kinderen om de zorg vol te kunnen houden.
Naast het pgb heeft de vader inkomen uit werk. Verzoekers werkgever en collega’s van van zijn thuissituatie op de hoogte, zij geven hem ruimte om indien nodig zijn werktijden aan te passen aan afspraken ten behoeve van de kinderen. Verweerder gaat er vanuit dat de vader naast de zorg voor zijn kinderen de mogelijkheden heeft om voldoende inkomen te genereren.
Gelet op de geschetste veranderingen in wetgeving en na afweging van verzoekers persoonlijke omstandigheden en belangen, beëindigt verweerder de indicatie voor begeleiding individueel, het deel van het pgb voor de zorg die de ouders zelf aan hun kinderen bieden. Voorts is de aanvraag voor uitbreiding van het pgb met uitbetaling aan de moeder afgewezen omdat de regievoering omtrent de hulpverlening aan verzoekers gezin behoort bij de verantwoordelijkheid die de ouders aangaan bij het kiezen van het pgb. De verantwoordelijkheid voor het bewaken van de kwaliteit en continuïteit van jeugdhulp is een vereiste voor het ontvangen van een pgb, zoals genoemd in artikel 10, sub 2 van de Nadere regels Jeugdhulp Doetinchem 2016. Dit is geen voorziening die onder het aanbod van verweerder valt, zoals omschreven in artikel 7 van de Nadere regels Jeugdhulp gemeente Doetinchem.
Verweerder heeft vervolgens het advies van de rapporteur overgenomen en daarbij overwogen dat verweerder twijfels heeft of de werkwijze die is ingezet voldoende doelmatig is. De ondersteuning is gericht op stabilisatie van de huidige situatie. Verweerder verwacht dat er ook andere mogelijkheden zijn om de ontwikkeling meer te stimuleren en om te werken aan toekomstperspectief. Voor [kind 1] is de verwachting dat hij aanspraak kan maken op de Wlz. Verweerder biedt een overgangstermijn van drie maanden omdat dit besluit financiële consequenties heeft. De maatwerkvoorziening begeleiding individueel, 7 uur per week, voor het sociaal tarief van € 19,15 per uur is op naam van [kind 3] gezet en loopt van
1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017. Het pgb bedraagt in totaal € 58.690,45.
5. De ouders hebben verzocht om een voorlopige voorziening omdat verweerders besluit inhoudt dat het pgb met 35% is verlaagd met betrekking tot het voorgaande jaar. De ouders gaan van een budget van € 87.000, - naar € 58.000, -.
De uren voor [kind 1] zijn nu juist meer geworden, omdat hij maar halve dagen naar school kan gaan. Die uren worden door de vader ingevuld en staan concreet een bedrag van € 5.000, -. Verweerder houdt geen rekening met feestdagen, vakanties en vrije dagen. De ouders betwisten dat zij een aanvraag voor uitbreiding van het pgb hebben ingediend. Het ging de ouders niet om uitbreiding, maar om behoud van het aantal uren. Er is geen sprake van inzet van freelancers, maar van begeleiders in loondienst. De vader kan de eigen tijden niet indelen. De inzet van de ouders is deels voor de begeleiding die zij zelf bieden op uren waarop anderen niet inzetbaar zijn. De ouders stellen dat zij capabel zijn om zelf de zorg te kunnen inzetten en te waarborgen. De ouders begrijpen niet dat verweerder twijfels heeft over de doelmatigheid, het stimuleren en ontwikkelen van een toekomstperspectief. Door verweerder is niet aangegeven waarop deze twijfels is gebaseerd, welke deskundige heeft verweerder geraadpleegd. In de vele gesprekken die die twijfels nimmer naar voren gekomen. Met andere professionele begeleiding is het toegekende budget in het geheel niet haalbaar.
De ouders zijn nu al over hun budget heen wat zij wekelijks te besteden hebben. Het bestreden besluit veroorzaakt problemen. De kinderen kunnen zonder begeleiding niet worden achter gelaten en één van de kinderen thuis laten is geen optie.
6.
Ter zitting hebben de ouders desgevraagd aangegeven dat de ingeschakelde begeleiders professionele en gekwalificeerde krachten met een HBO-opleiding zijn in hun dienst. Eén van de begeleiders is een orthopedagoog en één is lerares. De begeleiders hebben naar aanleiding van een geplaatste advertentie gereageerd en zijn op basis van selectie gekozen en vervolgens in dienst genomen op basis van een arbeidsovereenkomst. De Sociale Verzekerings Bank (SVB) heeft daarvan een afschrift. In totaal zijn tien arbeidsovereenkomsten gesloten, waarvan één dubbel en één voor alle drie kinderen.
7. Bij besluit van 20 januari 2017 heeft verweerder zijn primair besluit in zoverre herzien dat alsnog een overgangstermijn van drie maanden wordt toegekend. Dit betekent dat de AWBZ-indicaties, die verweerder met zijn primair besluit heeft gewijzigd per 1 januari 2017, door laat lopen over de maanden januari, februari en maart 2017. De indicaties zijn dan tot en met 31 maart 2017 als volgt:
Voor [kind 3] , hij heeft recht heeft op:
- begeleiding groep klasse 2 met vervoer
- begeleiding individueel klasse 2
- kortdurend verblijf klasse 2.
Voor [kind 2] , hij heeft recht op:
- begeleiding groep klasse 2 met vervoer
- begeleiding individueel klasse 2
- kortdurend verblijf klasse 2.
En voor [kind 1] , hij heeft recht op:
- begeleiding groep klasse 3 met vervoer
- begeleiding individueel klasse 4
- kortdurend verblijf klasse 2.
Ter zitting heeft verweerder een nieuw besluit overgelegd onder dagtekening 21 februari 2017. Uit dit besluit blijkt dat verweerder aanleiding heeft gezien de indicaties voor de periode van 1 april 2017 tot en met 31 december 2017 als volgt te wijzigen:
voor [kind 3] , hij heeft recht op:
- begeleiding individueel voor 9 uur per week (in plaats van 8 uur per week)
- kortdurend verblijf voor vier etmalen per maand en daarbij nog extra 4 etmalen logeren per jaar voor logeren in de vakanties;
voor [kind 2] , hij heeft recht op:
- begeleiding individueel voor 16 uur per week (in plaats van 7 uur per week)
- kortdurend verblijf voor 4 etmalen per maand en daarbij nog extra 4 etmalen logeren per jaar voor logeren in de vakanties;
en voor [kind 1] houdt dit in dat hij recht heeft op:
- begeleiding individueel voor 28 uur per week (in plaats van 27 uur per week)
- kortdurend verblijf voor vier etmalen per maand en daarbij nog extra 4 etmalen logeren per jaar voor logeren in de vakanties.
Concreet betekent deze wijziging op het totale pgb een verhoging, inclusief overgangstermijn, voor het jaar 2017 tot een bedrag van € 71.377,80.
8. Ter zitting is – desgevraagd – verklaard dat het uurtarief van een pgb voor het sociale netwerk tegen een tarief van € 18,50 per tijdseenheid is gebaseerd op het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2017. Voor het begrip ‘sociaal netwerk’ is in de Jeugdwet geen definitie bepaald. Verweerder hanteert een zogenoemd sociaal tarief en een professioneel tarief. Verweerder heeft uit het bezwaar niet kunnen afleiden dat het bezwaar ook betrekking had op het door verweerder gehanteerde tarief. Evenmin was verweerder bekend dat ten aanzien van de ingezette begeleiders sprake is van arbeidsovereenkomsten.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerders besluitvorming in de kern is gebaseerd op de veronderstelling dat er twijfels zijn of de werkwijze die is ingezet, voldoende doelmatig is. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat alleen verweerders rapporteur tot die conclusie is gekomen. Niet duidelijk is voorts op basis van welke feiten en omstandigheden de rapporteur tot haar bevindingen is gekomen. Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat het gelet op de uitgebreide en complexe problematiek binnen het gezin voor de hand had geleden dat verweerder een deskundigenadvies had ingewonnen. Daarvan is echter geen sprake geweest. Om de doelmatigheid van inzet van hulpverleners te kunnen beoordelen is tenminste advies nodig van ter zake deskundigen, verbonden aan bijvoorbeeld het Leo Kannerhuis. Verweerder heeft ter zitting toegegeven dat een dergelijk onderzoek voor de te nemen besluitvorming wel had gekund.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit de motivering van de bestreden besluiten niet valt af te leiden waarom verzoekers kunnen volstaan met minder budget dan voorheen.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat vooralsnog door de ouders voldoende aannemelijk is gemaakt dat hun kinderen de hulp en inzet zoals ten tijde van de oude AWBZ-indicatie was ingezet, feitelijk nog steeds nodig hebben. Het ligt dan ook voor de hand om het pgb uit 2016, die was gebaseerd op de eerdere AWBZ-indicatie, vooralsnog in stand te laten.
De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening dan ook toewijzen in die zin dat zal worden bepaald dat met onmiddellijke ingang het pgb overeenkomstig verweerders eerdere besluiten van 27 en 29 juni 2016 aan verzoekers zal moeten worden verstrekt tot en met zes weken na verzending van het besluit op bezwaar. De toepassing van het ‘sociaal tarief’ of het ‘professioneel tarief’, waar verzoekers bezwaar mede betrekking op heeft, laat de voorzieningenrechter in het midden.
De voorzieningenrechter gaat er van uit dat verweerder, alvorens een besluit op bezwaar te nemen, alsnog voldoende en adequaat deskundig advies zal inwinnen om tot een afgewogen oordeel te komen om de vraag te kunnen beantwoorden wat er aan begeleiding in dit gezin verleend moet worden.
Geheel ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder in overweging wordt gegeven om (de) kinderen met een leeftijd van ouder dan twaalf jaar in de bezwaarfase te horen door de voorzitter van de bezwaaradviescommissie in een speciaal voor kinderen geschikte setting.
10.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hun betaalde griffierecht vergoedt.
11. De voorzieningenrechter is overigens niet gebleken dat verzoekers zich hebben laten bijstaan door een professioneel rechtshulpverlener, zodat er geen aanleiding bestaat een vergoeding vast te stellen van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ter zitting is verzocht de reiskosten te vergoeden. De voorzieningenrechter zal de reiskosten van Doetinchem naar Arnhem vice versa vergoeden zoals te doen gebruikelijk naar het tarief van de tweede klasse openbaar vervoer. De kosten daarvan zijn via OV9292 vastgesteld op
€ 7,16 enkele reis, in totaal dus € 14,32.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst verweerders primaire besluiten tot zes weken na verzending van het besluit op bezwaar;
  • bepaalt dat verweerder aan verzoekers met onmiddellijke ingang het pgb overeenkomstig verweerders besluiten van 27 en 29 juni 2016 aan verzoekers zal verstrekken tot zes weken na verzending van het besluit op bezwaar;
  • gelast verweerder aan verzoekers te vergoeden een bedrag van € 46, - voor griffierecht;
  • bepaalt dat verweerder een bedrag van € 14,32 aan verzoekers zal betalen voor gemaakte reiskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van H. de Groot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 21 februari 2017
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.