ECLI:NL:RBGEL:2017:1075

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 maart 2017
Publicatiedatum
1 maart 2017
Zaaknummer
C/05/315998 / KZ ZA 17-45
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door aanleg van parkeerplaatsen en de gevolgen voor de groenstrook

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een perceel met woning, de Gemeente Heerde aangeklaagd wegens onrechtmatige hinder door de aanleg van extra parkeerplaatsen. De Gemeente is voornemens om 32 extra parkeerplaatsen aan te leggen op een perceel dat grenst aan het perceel van eiser, waarbij de bestaande groenstrook en het fietspad zullen verdwijnen. Eiser stelt dat deze uitbreiding zal leiden tot onrechtmatige hinder in de vorm van licht-, geluid- en stankoverlast, vooral in de avonden en weekenden. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Gemeente onrechtmatig handelt door de groenstrook te verwijderen zonder adequate hinderbeperkende maatregelen te treffen. De rechter wijst de vordering van eiser toe om de Gemeente te verbieden de parkeerplaatsen aan te leggen totdat er een deugdelijke erfafscheiding is aangebracht. De vordering van eiser om het kappen van bomen te verbieden wordt afgewezen, omdat hij hiervoor bij de bestuursrechter een voorlopige voorziening kan aanvragen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/315998 / KZ ZA 17-45
Vonnis in kort geding van 3 maart 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.J.M. Pinners te Zwolle,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HEERDE,
zetelend te Heerde,
gedaagde,
advocaat mr. M.R. Kruisselbrink te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de Gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van het perceel met woning aan de [adres 1] te [woonplaats]. [eiser] woont al tientallen jaren in de woning op het genoemde perceel (hierna het perceel van [eiser]).
2.2.
Gezien vanaf de [straatnaam] ligt het perceel van [eiser] direct naast het perceel van de Gemeente aan de [adres 2] te [woonplaats] (hierna: het perceel van de Gemeente). Het perceel van de Gemeente had tot 2004 een agrarische bestemming. Na bestemmingswijziging in 2004 is een sportcomplex (sportschool) met parkeerplaatsen gevestigd op het perceel van de Gemeente. Achter het perceel van [eiser], gezien vanaf de [straatnaam], was reeds een voetbalvereniging gevestigd (SEH).
2.3.
In verband met de bestemmingswijziging in 2004 van het perceel van de Gemeente, heeft de Gemeente op 19 februari 2004 een hoorzitting gehouden (hierna: de hoorzitting). [eiser] heeft zijn zienswijze gegeven op de bestemmingswijziging. In dat verband is in het verslag van de hoorzitting vermeld, verzonden op 20 februari 2004:

2. Toelichting zienswijze insprekers
Bezwaren van (…) [eiser] (…) richten zich op de volgende punten:
1. De insprekers verwachten parkeeroverlast van bezoekers van de sportschool. (…) op dit moment is er af en toe al parkeeroverlast door de bezoekers van voetbalvereniging SEH. Met evenementen wordt ook aan de [straatnaam] geparkeerd, wat ook overlast oplevert.
(…)
3. Toelichting gemeente
- Wat betreft de parkeeroverlast deelt wethouder Lieske mede dat er ongeveer 30
parkeerplaatsen bij zullen komen ten opzichte van de huidige situatie. Dit is
voldoende om de extra verkeersaantrekkende werking van sportschool (…) op te
vangen. De sportschool trekt door de week het meeste verkeer aan en is
zaterdagmiddag gesloten, terwijl de voetbalvereniging zaterdagmiddag het meeste
verkeer aantrekt. De verkeeroverlast zal door het multi-usergebruik waarschijnlijk
zelfs afnemen ten opzichte van de huidige situatie.
- Wethouder Lieske legt uit dat op basis van de huidige bestemming de realisatie van
de parkeerplaatsen grenzend aan het perceel van de familie [eiser] ook mogelijk is
zonder een bestemmingsplanwijziging. Het feit dat van deze mogelijkheid jaren geen gebruik is gemaakt, moet worden gezien als extra woongenot, waar geen rechten aan ontleend kan worden. (…)
- Wat betreft de groenstrook langs de perceelsgrens van de familie [eiser], merkt
wethouder Lieske op dat overleg plaats zal vinden over de invulling van de
groenstrook. Zo is het mogelijk wat hogere struiken te planten, waardoor het
uitzicht groen zal zijn, de privacy van de familie [eiser] wordt verhoogd en de
geluidsoverlast afneemt.’
2.4.
Thans staat op of bij de erfgrens van het perceel van [eiser] en het perceel van de Gemeente een doorzichtig hek met een hoogte van ca.1,20 meter. Ter hoogte van de woning van [eiser] staat op het perceel van [eiser] een aantal struiken/bomen die door en boven het hek uitgroeien. Vanuit de woning van [eiser] kan tussen deze struiken/bomen door worden gekeken op het perceel van de gemeente. Evenwijdig aan het hek en ertegenaan ligt op het perceel van de gemeente een groenstrook. Evenwijdig aan de groenstrook en ertegenaan ligt op het perceel van de gemeente een fietspad. Evenwijdig aan het fietspad staat een haag die lager is dan het genoemde hek. Het fietspad ligt ingeklemd tussen de groenstrook en de haag. Achter die haag bevinden zich de parkeerplaatsen van de sportschool. Verder staan, gezien vanaf de [straatnaam], (schuin) achter het perceel van [eiser] op het perceel van de Gemeente een aantal hoge bomen.
2.5.
De Gemeente is voornemens het aantal parkeerplaatsen voor auto’s op het perceel van de Gemeente uit te breiden, in die zin dat zij 32 extra parkeerparkeerplaatsen wil aanleggen. Deze parkeerplaatsen komen naast elkaar te liggen, tegen het genoemde hek aan. Daarvoor zal de groenstrook moeten verdwijnen, evenals het fietspad (en de daarnaast gelegen haag).
2.6.
Verder is de Gemeente voornemens om in verband met de verandering van het parkeerterrein op het perceel van de Gemeente de hoge bomen (schuin) achter het perceel van [eiser] te kappen. De Gemeente wil op 1 maart 2017 beginnen met het kappen van deze bomen. Zij heeft daarvoor een omgevingsvergunning. [eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen het kappen van de bomen.
2.7.
Sinds 24 januari 2014 is het bestemmingsplan ‘Bedrijven- en sportterreinen Heerde’ van kracht. Daarin heeft het perceel van de gemeente de bestemming sport gekregen, met parkeervoorzieningen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten, inclusief nakosten en wettelijke rente, de Gemeente op straffe van een dwangsom te verbieden,
1. tot het realiseren van de parkeerplaatsen op de bestaande groenstrook tegen de erfgrens, zolang de Gemeente niet bereid is om op haar kosten een dichte erfafscheiding aan te brengen van 1,80 meter hoog, althans een erfafscheiding van die hoogte voorzien van winterharde beplanting;
2. tot het kappen van de bomen totdat onherroepelijk is beslist over de rechtmatigheid van het gebruikmaken van de betreffende omgevingsvergunning.
3.2.
De Gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang bij de vorderingen volgt daaruit dat de Gemeente – niet weersproken – op korte termijn wil aanvangen met het realiseren van de 32 extra parkeerplaatsen op haar perceel.
4.2.
De vordering sub 1 komt erop neer – kort weergegeven – dat de Gemeente de extra parkeerplaatsen niet mag aanleggen zonder voor een deugdelijke erfafscheiding te zorgen. [eiser] legt daaraan ten grondslag dat zonder deugdelijke erfafscheiding de extra parkeerplaatsen, die direct tegen de erfgrens aan zullen liggen, tot onrechtmatige hinder zullen leiden. De Gemeente betwist dat. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.3.
Uitgangspunt is, en dat is ook niet in geschil, dat op basis van het thans geldende bestemmingsplan de gemeente parkeerplaatsen mag aanleggen tegen de erfgrens van het perceel van [eiser]. Dat staat evenwel niet eraan in de weg dat deze extra parkeerplaatsen tot onrechtmatige hinder kunnen leiden (vgl. HR 21 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8823).
4.4.
Het antwoord op de vraag of hinder onrechtmatig is (artikel 5:37 juncto 6:162 BW) is afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden. Daarbij is mede van belang of degene die zich beklaagt over hinder, zich ter plaatse heeft gevestigd vóór dan wel na het tijdstip waarop de hinder veroorzakende activiteiten een aanvang hebben genomen (vgl. HR 18 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2704).
4.5.
[eiser] voert aan dat hij door de 32 extra parkeerplaatsen, gelegen pal naast de erfgrens, onrechtmatige licht- geluid- en stankhinder zal ondervinden (aankomende en vertrekkende auto’s, dichtslaande deuren, ontstoken autolampen), met name in de avonden en de weekeinden.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit het verslag van de hoorzitting genoegzaam volgt dat ook de Gemeente destijds, in 2004, vond dat [eiser] overlast zal ondervinden van de sportschool in combinatie met de voetbalvereniging. In dat kader zou overleg plaatsvinden over de invulling van de groenstrook, in verband met de privacy van [eiser] en de geluidsoverlast.
4.7.
Op dat moment ging het om de ongeveer 30 parkeerplaatsen die op enige afstand van het perceel van [eiser] zijn gelegen. Tussen deze parkeerplaatsen en de erfgrens bevinden zich immers nog, naast elkaar, gezien vanaf deze parkeerplaatsen, de haag, het fietspad en de groenstrook. Kennelijk maakte die afstand tot de erfgrens, in combinatie met het aantal parkeerplaatsen (30), voor [eiser] dat de overlast voldoende kon worden tegengegaan met – niet betwist – een aantal door hem zelf (eerder) geplante struiken/bomen die tegen het hek staan dat de gemeente had geplaatst, en was verdere beplanting van de groenstrook door de Gemeente niet nodig.
4.8.
Thans wil de Gemeente evenwel niet alleen het aantal parkeerplaatsen ter plekke meer dan verdubbelen door uitbreiding met 32 extra parkeerplaatsen, maar die extra parkeerplaatsen zullen ook nog eens allemaal direct grenzen aan het perceel van [eiser]. De groenstrook en het fietspad (alsmede de haag) zullen daarvoor verdwijnen, dit terwijl die een functie vervullen tegen overlast.
4.9.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maken deze omstandigheden voldoende aannemelijk dat de reeds aanwezige overlast, waarvan gesteld noch gebleken is dat die, anders dan de gemeente in 2004 nog voor mogelijk hield, is verminderd, integendeel, de Gemeente wil het aantal parkeerplaatsen ter plekke juist meer dan verdubbelen, zal uitmonden in onrechtmatige hinder als de gemeente niet zorgt voor een deugdelijke erfafscheiding. Het was de Gemeente die reeds in 2004 ter voorkoming van hinder [eiser] heeft gewezen op het belang van de groenstrook. Door die groenstrook nu te verwijderen om plaats te maken voor extra parkeerplaatsen zonder daarbij te voorzien in hinder beperkende maatregelen, handelt de Gemeente onrechtmatig jegens [eiser].
4.10.
Mede gelet op het feit dat [eiser] al tientallen jaren op zijn perceel woont, doet zonder nadere toelichting, die de Gemeente niet heeft gegeven, aan het hierboven overwogene niet af dat volgens de Gemeente de woning van [eiser] op basis van het huidige bestemmingsplan slechts als bedrijfswoning kan worden bestempeld.
4.11.
Verder heeft de Gemeente tegenover de betwisting van [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat het aanbrengen van een deugdelijke erfafscheiding disproportioneel duur is. [eiser] heeft gemotiveerd gesteld dat een deugdelijke erfafscheiding hooguit € 2.000,00 hoeft te kosten door gebruik te maken van het reeds aanwezige hek. De gemeente heeft zonder verdere toelichting verklaard dat de door [eiser] gewenste erfafscheiding € 15.000,00 kost.
4.12.
Al het vorenstaande leidt ertoe dat de vordering sub 1 zal worden toegewezen zoals hierna volgt. Daarbij zal de gevorderde dwangsom ambtshalve worden beperkt.
4.13.
De Gemeente stelt zich op het standpunt dat [eiser] niet-ontvankelijk is in de vordering sub 2 omdat [eiser] bij de bestuursrechter om een voorlopige voorziening kan vragen gericht tegen het kappen van de bomen, en daarmee hetzelfde resultaat kan bereiken als in het onderhavige kort geding. Dat verweer slaagt.
4.14.
Niet in geschil is dat de Gemeente op grond van een daartoe verleende omgevingsvergunning de bomen wil gaan kappen. Vast staat ook dat [eiser] daartegen bezwaar heeft gemaakt bij de Gemeente. Op grond van artikel 8:81 lid 1 Awb kan [eiser] bij de bestuursrechter een voorlopige voorziening vragen tegen het kappen van de bomen nu hij bezwaar heeft gemaakt bij de Gemeente tegen de verleende omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen. Dit betekent dat er voor [eiser] een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang opstaat, waarin hij een met dit kort geding vergelijkbaar resultaat kan bereiken (vgl. HR 16 maart 1990, NJ 1990, 500). In dit kort geding zal [eiser] daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering sub 2.
4.15.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt de Gemeente parkeerkeerplaatsen te realiseren op de bestaande groenstrook tegen de erfgrens aan zolang de Gemeente niet bereid is om op haar kosten een dichte erfafscheiding aan te brengen van 1,80 meter hoog, althans een erfafscheiding van 1,80 meter hoog voorzien van winterharde beplanting;
5.2.
veroordeelt de Gemeente een dwangsom van € 1.000,00 aan [eiser] te betalen voor iedere dag dat zij het onder 5.1 opgelegde verbod geheel of gedeeltelijk overtreedt, met een maximum van in totaal € 10.000,00;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering 2;
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2017.
Coll: MJD