ECLI:NL:RBGEL:2017:1345

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
312594
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake rechtsmacht en forumkeuze in een huurovereenkomst met de Republiek Irak

In deze zaak vordert eiser, wonende te Driel, dat de rechtbank de Republiek Irak veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 38.261.820,00, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De vordering is gebaseerd op een huurovereenkomst uit 1989, waarbij eiser 55 vrachtwagens aan Irak verhuurde. Irak heeft zijn betalingsverplichtingen niet nagekomen, wat heeft geleid tot een aanzienlijke achterstand in huurbetalingen. Eiser heeft conservatoir beslag gelegd onder derden in Nederland, maar dit heeft geen resultaat opgeleverd.

De rechtbank heeft zich in deze zaak moeten buigen over de vraag of zij rechtsmacht heeft, gezien de forumkeuze in de overeenkomst die de rechter in Irak aanwijst voor geschillen. Eiser heeft aangevoerd dat het voor hem onaanvaardbaar is om in Irak te procederen vanwege de onveilige situatie en de politieke instabiliteit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser onvoldoende concrete en onderbouwde gegevens heeft gepresenteerd om aan te nemen dat het voor hem feitelijk onmogelijk is om in Irak een procedure te voeren. De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft en verklaart zich onbevoegd om van de vordering kennis te nemen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de vraag of Irak aanspraak kan maken op immuniteit van jurisdictie niet hoeft te worden beantwoord, nu de rechtsmacht al niet aanwezig is. Eiser wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde op nihil worden begroot. Het vonnis is uitgesproken op 1 februari 2017 door mr. R.J.B. Boonekamp.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/312594 / HA ZA 16-630 / 57 / 512
Vonnis van 1 februari 2017
in de zaak van
[eiser],
voorheen tevens handelend onder de naam
[naam],
wonende te Driel,
eiser,
advocaat mr. K.M. Kole te Arnhem,
tegen
het publiekrechtelijk lichaam
DE REPUBLIEK IRAK,
zetelend te Bagdad,
gedaagde,
niet verschenen.
De partijen worden verder [eiser] en Irak genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • het herstelexploot
  • de overlegging van producties
  • het tegen gedaagde verleende verstek
  • de overlegging van nadere producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De overwegingen

2.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank Irak zal veroordelen een bedrag van € 38.261.820,00 aan [eiser] te betalen, vermeerderd met € 6.775,00 aan buitengerechtelijke kosten en met wettelijke handelsrente over deze twee posten, met veroordeling in de proceskosten, waaronder de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
2.2.
[eiser] legt zakelijk weergegeven het volgende aan zijn vordering ten grondslag.
Op 20 september 1989 is tussen [eiser] en Irak voor de duur van een jaar, jaarlijks stilzwijgend met een jaar te verlengen, een overeenkomst tot stand gekomen uit hoofde waarvan [eiser] 55 van zijn vrachtwagens heeft verhuurd aan Irak en Irak verplicht was $ 247.500,00 per maand aan [eiser] te betalen, binnen twee weken na factuurdatum. Artikel 11 van het contract tussen partijen luidt: “IF ANY DISAGREEMENT OCCURRED BETWEEN BOTH PARTIES AND ITS ADAPTATIONS CONCERNING THIS CONTRACT, THEN IT WILL RESORT TO THE PEACE WAY ON THE CONTRARY AND BOTH PARTIES WILL RESORT THIS MATTER TO THE COURT OF IRAQ”
2.3.
De overeenkomst is niet opgezegd of beëindigd. Irak heeft nog geen enkele huurtermijn voldaan. Irak is daarom thans $ 85.635.000,00 aan huurtermijnen, te vermeerderen met rente, aan [eiser] verschuldigd.
2.4.
Irak heeft zich bij deze overeenkomst tevens verplicht “TO TAKE FULLY RESPONSIBILITY FOR ANY LOSES OF THE TRUCKS OR DAMAGES”. De vrachtwagens zijn in de eerste Golfoorlog verloren gegaan. Irak dient daarom de waarde van de 55 vrachtwagens, die inclusief reserveonderdelen $ 4.625.000,00 bedraagt, aan [eiser] te vergoeden.
2.5.
[eiser] heeft bovendien schade geleden omdat hij inkomsten is misgelopen omdat hij zijn trucks niet bij andere projecten heeft kunnen inzetten.
2.6.
Bij brief van 14 juni 2014 heeft Irak de hiervoor bedoelde betalingsverplichtingen erkend tot een bedrag van $ 42.000.000,00. Ondanks een betalingstoezegging is betaling uitgebleven. De tegenwaarde van dit bedrag in Euro’s bedroeg ten tijde van het opstellen van de dagvaarding de thans gevorderde hoofdsom van € 38.261.820,00, aldus [eiser] .
2.7.
Tot zekerheid van verhaal van zijn vordering heeft [eiser] ten laste van Irak conservatoir beslag doen leggen onder in Nederland woonachtige derden. De beslagen hebben geen doel getroffen.
2.8.
Ter zake van de ambtshalve te onderzoeken vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt is het volgende van belang. De rechtbank constateert dat partijen, blijkens het hiervoor geciteerde artikel 11 van de overeenkomst die aan de vordering ten grondslag is gelegd, bij uitsluiting de rechter van Irak hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van deze overeenkomst ontstaan, zoals [eiser] in punt 31 van de dagvaarding ook zelf opmerkt. Ingevolge art. 8 lid 2 Rv heeft de Nederlandse rechter dan geen rechtsmacht, tenzij, zoals [eiser] op de voet van art. 9 aanhef en onder b en c Rv aanvoert, een gerechtelijke procedure buiten Nederland onmogelijk blijkt (sub b), of de zaak voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is en het onaanvaardbaar is van [eiser] te vergen dat hij de zaak aan het oordeel van een rechter van Irak onderwerpt (sub c).
2.9.
Ter onderbouwing van zijn beroep op deze grondslagen voor rechtsmacht heeft [eiser] de volgende feiten en omstandigheden gesteld. De huidige situatie met betrekking tot Irak is zeer gespannen. De competente rechtbank bevindt zich aldaar in de hoofdstad Bagdad. Er geldt voor de stad Bagdad een negatief reisadvies. Daarnaast is er door de politieke en economische situatie in de Koerdistan Autonome Regio in de provincie Sulaimaniyah onrust ontstaan. Er zijn bovendien zware gevechten gaande tussen extremistische groepen (waaronder IS) en de Iraakse strijdkrachten. De heer [eiser] hangt daarnaast het christelijke geloof aan, wat in die regio een minderheidsovertuiging is waartegen hard wordt opgetreden en gediscrimineerd. Kortom, de heer [eiser] vreest voor zijn veiligheid (en zodoende voor zijn leven) als hij gehouden zou zijn om naar Irak af te reizen om aldaar te procederen tegen de Iraakse staat. Niet in de laatste plaats omdat het gaat om een aanzienlijke vordering en er in alle lagen van het bestuurlijk apparaat van de Iraakse overheid sprake is van corruptie. Bovendien is het zeer onduidelijk of het rechterlijk apparaat in Irak op dit moment functioneert.
2.10.
Ter zake van de gestelde onmogelijkheid van procederen buiten Nederland is het volgende van belang. Blijkens de parlementaire geschiedenis heeft de wetgever hierbij het oog gehad op de situatie dat in het land waar ratione materiae geprocedeerd moet worden in het geheel geen bevoegde rechter te vinden is, althans het voeren van een gerechtelijke procedure daar feitelijk onmogelijk blijkt (TK 1999–2000, 26 855, nr. 5, p. 18 en 19). Gedacht is aan landen waar door omstandigheden geen openbaar gezag en geen rechterlijke macht aanwezig is, of waar het voor de aanlegger door andere omstandigheden niet mogelijk is om een procedure te voeren (TK 1999–2000, 26 855, nr. 3, p. 42), en aan gevallen van oorlog of natuurrampen die een volstrekte onmogelijkheid opleveren om de vereiste communicatie met het desbetreffende land tot stand te brengen, hoewel het rechterlijke apparaat aldaar nog wel functioneert en men, eenmaal ter plaatse, op zichzelf wel toegang tot de rechter zou hebben in termen van bevoegdheid en ontvankelijkheid (TK 1999–2000, 26 855, nr. 3, p. 41).
2.11.
De gestelde feiten en omstandigheden bieden de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten aan te nemen dat het voor [eiser] in de hiervoor bedoelde zin feitelijk onmogelijk is in Irak een gerechtelijke procedure te voeren. Dat het [eiser] niet duidelijk is of het rechterlijk apparaat in Irak functioneert is niet voldoende. [eiser] heeft onvoldoende gesteld waaruit af te leiden valt dat de volgens hem competente rechter te Bagdad niet functioneert of zelfs geheel afwezig is en de rechtbank beschikt overigens ook niet over informatie waaruit dat valt af te leiden. Ook overigens heeft [eiser] onvoldoende gesteld waaruit volgt dat hij feitelijk geen toegang heeft tot de rechter in Bagdad. Bij deze stand van zaken kan op deze grond geen rechtsmacht van de Nederlandse rechter worden aangenomen.
2.12.
Dan is aan de orde of deze zaak voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is en het onaanvaardbaar is van [eiser] te vergen dat hij de zaak aan het oordeel van een rechter van Irak onderwerpt. Deze grondslag voor rechtsmacht ziet op de situatie dat er (waarschijnlijk) wel een bevoegde rechter aanwezig is, maar zwaarwegende redenen bestaan die in rechte moeten worden gehonoreerd om zich niet tot die rechter te wenden (TK 1999–2000, 26 855, nr. 5, p. 19). Bijvoorbeeld in gevallen van oorlog of natuurrampen, of indien om andere redenen te voorzien is dat voor het verkrijgen van een vonnis in andere landen een inspanning zou moeten worden geleverd die niet kan worden gevergd, of in het geval (HR 20 januari 1984, NJ 1984/751) dat voor leden van een bepaalde, ernstig gediscrimineerde bevolkingsroep in feite een behoorlijke rechtsgang redelijkerwijs niet gewaarborgd is (TK 1999–2000, 26 855, nr. 3, p. 41 en 42). De formulering van deze grondslag voor bevoegdheid dient restrictief te worden opgevat, zoals volgt uit de termen ‘onaanvaardbaar’ en ‘vergen’ (TK 1999–2000, 26 855, nr. 3, p. 41 en nr. 5, p. 19). Dit noopt tot een terughoudende toepassing.
2.13.
Voor het aannemen van rechtsmacht op deze grond zal [eiser] derhalve concreet en onderbouwd met verifieerbare gegevens moeten stellen welke moeilijkheden hij bij het voeren van een procedure voor de rechter in Bagdad daadwerkelijk zal gaan ervaren. Deze moeilijkheden dienen vervolgens zo zwaar te wegen dat geconcludeerd moet worden dat onaanvaardbaar is van [eiser] te vergen dat hij zijn vordering aan de rechter in Bagdad voorlegt.
2.14.
[eiser] heeft onvoldoende concreet gesteld welke moeilijkheden hij daadwerkelijk zal gaan ervaren bij het voeren van een gerechtelijke procedure in Bagdad. Hij heeft zich slechts in algemene zin uitgelaten over de veiligheidssituatie in Irak, over de positie van Christenen in Irak en over corruptie in het bestuurlijke apparaat van de Iraakse overheid. [eiser] stelt niet dat de rechterlijke macht in Irak op dit moment niet functioneert. Voor het aannemen van wezenlijke discriminatie van Christenen in een gerechtelijke procedure heeft hij geen feitelijke aanwijzingen gesteld. Wat betreft de veiligheidssituatie in Irak en Bagdad geldt het volgende. Het lijdt op zichzelf weinig twijfel dat Irak geplaagd wordt door veel geweld en dat in sommige delen gewapende strijd plaatsvindt. Dat de veiligheidssituatie in Bagdad zodanig is dat van [eiser] niet kan worden gevergd aldaar te procederen, volgt daaruit niet zonder meer. Het lag op de weg van [eiser] daarover meer concrete en met objectieve informatie (zoals rapporten, ambtsberichten e.d.) onderbouwde gegevens te verstrekken. Dat heeft hij niet gedaan. Het feit dat het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken op dit moment afraadt naar Bagdad te reizen impliceert weliswaar dat de veiligheidssituatie daar ongunstig is, maar daarmee is nog geen feitelijk inzicht gegeven waarop een beoordeling kan worden gebaseerd. Aldus heeft [eiser] , gegeven de door de rechtbank in acht te nemen terughoudendheid, onvoldoende aanknopingspunten verschaft om aan te kunnen nemen dat onaanvaardbaar is van hem te vergen dat hij de rechter in Bagdad adieert, zoals hij met Irak heeft afgesproken. Zijn beroep op het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 juni 2003, NIPR 2004/158, S&S 2005/30 doet hieraan niet af. Dit vonnis is gewezen kort nadat de oorlog in en tegen Irak was geëindigd, toen volgens het ministerie van Buitenlandse Zaken sprake was “van een onduidelijke situatie in Irak waar het gaat om o.m. het functioneren van de rechterlijke instanties”, aldus dit vonnis. Dat thans in Bagdad van een dergelijke situatie sprake is heeft [eiser] onvoldoende toegelicht.
2.15.
De rechtbank kan evenmin op basis van het gelegde beslag op de voet van art. 10 j° art. 767 Rv rechtsmacht aannemen. Daaraan staat de forumkeuze in de zin van art. 8 lid 2 Rv in de weg (vergelijk HR 9 november 2012, NJ 2012/638, JBPr 2013/15).
2.16.
De conclusie is dat de Nederlandse rechter in deze zaak geen rechtsmacht heeft. De rechtbank dient zich daarom onbevoegd te verklaren van de vordering kennis te nemen.
2.17.
Bij deze stand van zaken komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de ambtshalve te beantwoorden vraag of de zaak, nu de vordering op een huurovereenkomst is gebaseerd, op de voet van art. 71 lid 2 j° art. 93 aanhef en onder c Rv verwezen dient te worden naar een kamer voor kantonzaken. Ook de vraag of Irak in deze zaak aanspraak heeft op het volkenrechtelijke beginsel van immuniteit van jurisdictie, die de rechtbank zich in deze verstekzaak ambtshalve kan stellen (HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9154, NJ 2010/526), behoeft geen beantwoording.
2.18.
Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op nihil.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering kennis te nemen,
3.2.
veroordeelt eiser in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2017.