ECLI:NL:RBGEL:2017:1357

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 maart 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
05/740353-16 en 05/740085-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en wederrechtelijk binnendringen met zoutzuur in Terborg

Op 13 maart 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 73-jarige man uit Gaanderen, die beschuldigd werd van het binnendringen van een woning in Terborg en het gooien van zoutzuur tegen de bewoner, wat resulteerde in brandwonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 18 september 2016 opzettelijk en met voorbedachten rade handelde door zoutzuur te gooien, wat leidde tot poging tot zware mishandeling. De verdachte ontkende de dader te zijn, maar de rechtbank vond voldoende bewijs, waaronder getuigenverklaringen en forensisch bewijs, dat de verdachte de dader was. De rechtbank oordeelde dat de verwondingen van de aangever niet als zwaar lichamelijk letsel konden worden gekwalificeerd, maar dat er wel sprake was van poging tot zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740353-16 en 05/740085-17 (gevoegd ter terechtzitting)
Datum uitspraak : 13 maart 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1943 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] , [woonplaats]
thans gedetineerd te PI Achterhoek - Ooyerhoekseweg te Zutphen
raadsman: mr. M.O.G.J. Bakker, advocaat te Hoog-Keppel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 december 2016 en 27 februari 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

05/740353-16
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 18 september 2016 te Terborg, gemeente Oude IJsselstreek, aan [slachtoffer 1] , opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten:
-(eerstegraads) brandwonden in/aan/op het gelaat en/of de hals en/of (beide) (onder)arm(en) en/of de pols(en) heeft toegebracht door:
een (bijtende) vloeistof (te weten: een zoutzuuroplossing) te gooien/werpen in de richting van/tegen die [slachtoffer 1] (waarbij die [slachtoffer 1] door die vloeistof werd geraakt op/in zijn gezicht en/of hals en/of onderarmen);
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 september 2016 te Terborg, gemeente Oude IJsselstreek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] , opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet:
-een (bijtende) vloeistof (te weten: een zoutzuuroplossing) heeft gegooid/geworpen in de richting van/tegen die [slachtoffer 1] , (waarbij die [slachtoffer 1] door die vloeistof werd geraakt op/in zijn gezicht en/of hals en/of onderarmen) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 18 september 2016 te Terborg, gemeente Oude IJsselstreek, met voorbedachten rade [slachtoffer 1] heeft mishandeld door:
een (bijtende) vloeistof (te weten: een zoutzuuroplossing) te gooien/werpen in de richting van/tegen die [slachtoffer 1] (waarbij die [slachtoffer 1] door die vloeistof werd geraakt op/in zijn gezicht en/of hals en/of onderarmen).
05/740085-17
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 september 2016 te Terborg, gemeente Oude IJsselstreek, in een woning/besloten lokaal/besloten erf, gelegen aan de [adres 2] en in gebruik bij [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, wederrechtelijk is binnengedrongen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 05/740353-16 primair ten laste gelegde en aan het ten laste gelegde onder 05/740085-17. Volgens de officier van justitie was het verdachte die het huis van de gebroeders [naam 1] is binnengedrongen en vervolgens zoutzuur heeft gegooid over aangever [slachtoffer 1] . De verklaring van verdachte dat hij niet de dader is, is niet te verifiëren en klopt niet. Aangever heeft aan de zoutzuuraanval brandwonden in zijn gezicht en hals en op zijn armen en polsen overgehouden. Naar normaal taalgebruik is dit zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft ook opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hij gooide immers zoutzuur op twee meter afstand richting het gezicht van aangever. Bovendien heeft verdachte gehandeld met voorbedachten rade.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde onder beide parketnummers. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte heeft ontkend dat hij de dader is. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
De herkenning door de gebroeders [naam 1] moet betwijfeld worden. Het feit dat de dader een mondkapje droeg, maakt het moeilijker om die persoon te herkennen. Het door de aangever opgegeven signalement van de dader is bovendien niet een signalement dat maar op één persoon van toepassing kan zijn. De broer van aangever heeft in eerste instantie verklaard dat hij de dader enkel op de rug zou hebben gezien en dat hij verdachte eigenlijk niet kent. Hierop is de broer teruggekomen in zijn verhoor bij de rechter-commissaris. Volgens de verdediging moet uit worden gegaan van hetgeen de broer in zijn eerste verklaring heeft gezegd.
Daarnaast is het onmogelijk dat verdachte de dader was, gelet op diens fysieke beperkingen en het feit dat het hek om het huis van aangever gesloten was. Verdachte was immers niet in staat over het hek heen te klimmen. De verklaringen van verdachte lijken wellicht tegenstrijdig, maar deze moeten beoordeeld worden in het licht van het Pro Justitia rapport waarin is vermeld dat verdachte meerdere beroertes heeft gehad en trekken vertoont van dementie.
Voorts heeft de verdediging vrijspraak bepleit, omdat de zoutzuuraanval geen gerichte actie is geweest van de dader. Aangever heeft namelijk verklaard dat hij de colafles met het zoutzuur uit de handen van de dader heeft geslagen.
Ten slotte heeft de verdediging aangevoerd dat bij aangever geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, waardoor (poging) zware mishandeling niet bewezen verklaard kan worden.
Beoordeling door de rechtbank
05/740353-16
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat op 18 september 2016 plotseling een persoon in zijn woning aan de [adres 2] in Terborg, gemeente Oude IJsselstreek, en die van zijn broer, stond. Deze persoon gooide vanuit een flesje vloeistof in de richting van aangever, die vervolgens de vloeistof in zijn gezicht, op zijn hals en op beide onderarmen kreeg. Op de plekken waar de vloeistof hem geraakt heeft, had hij ontzettend veel pijn; het voelde alsof zijn gezicht in brand stond. [2] De broer van aangever was op het moment van het incident in een andere kamer in de woning en hoorde aangever schreeuwen: ‘wat moet jij dan hier [verdachte] ’. [3] Degene die de vloeistof gooide droeg op dat moment een wit mondkapje en plastic handschoenen. [4]
Aangever heeft verklaard dat degene die de vloeistof gooide, verdachte was. Hij kende verdachte, onder meer omdat deze bij een eerdere gelegenheid bij hem thuis was geweest en koffie heeft gedronken. [5]
Op de dag van het incident heeft de politie witte mondkapjes aangetroffen in de woonkamer van verdachte. Daarnaast heeft de politie een trechter zien liggen op het aanrecht in de woning van verdachte. [6] Die trechter bleek resten zoutzuur te bevatten. [7] Het NFI vemeldt op het voorblad van zijn rapport het politie registratienr. PL0600-20164662393-6 met aanvraagdatum 23 sept. Dat is het registratienr van het onderhavige dossier. Volgnummer -6 betreft de aanvraag extern onderzoek in deze zaak dd. 23 sept, opgenomen op pg 36 van het dossier. Daarmee staat vast dat de door het NFI onderzochte trechter de trechter betreft die verbalisanten in de woning van verdachte in beslag hebben genomen.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte bij hem zoutzuur heeft gekocht op 14 september 2016 met een percentage werkzame stof van 30%. [8] Na het incident werd een colafles aangetroffen in de woning van de gebroeders [naam 1] , die zoutzuur bleek te bevatten met een werkzame stof van 30%. [9] De rechtbank is op basis van de genoemde bewijsmiddelen van oordeel dat alle aanwijzingen in het dossier wijzen in de richting van verdachte als dader.
Verdachte stelt dat hij niet degene kan zijn geweest die met zoutzuur heeft gegooid, alleen al omdat hij in verband met zijn lichamelijke gesteldheid niet in staat zou zijn om over het hek rond het terrein van aangever te klimmen.
De rechtbank is hierdoor echter niet overtuigd. Nog daargelaten dat verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn gezondheidstoestand dit niet zou toelaten, kan verdachte ook op een andere wijze het terrein van aangever zijn opgekomen. Immers, aangever heeft verklaard dat hij 10 à 15 minuten voordat verdachte zijn huis binnenkwam nog het hek heeft geopend toen hij terug kwam van een wandeling met zijn hond en dat het enige tijd duurt vooraleer het hek, dat elektronisch wordt bediend, weer sluit. [10] Het is zeer wel mogelijk dat verdachte in die tijd naar binnen is geglipt.
Daarnaast heeft verdachte gesteld dat een hem verder onbekende man uit het door hem geëxploiteerde café op enig moment (wanneer is niet duidelijk) een colafles zou hebben gestolen; als er op de fles die in de woning van de gebroeders [naam 1] is gevonden, vingerafdrukken van verdachte zouden zijn gevonden, zou dat de verklaring daarvoor zijn.
Op de bewuste colafles zijn evenwel geen vingerafdrukken gevonden. Deze stelling is naar het oordeel van de rechtbank wel erg uit de lucht gegrepen, wordt niet verduidelijkt en geconcretiseerd en kan op geen enkele wijze afbreuk doen aan de belastende bewijsmiddelen zoals hiervoor aangehaald.
Verdachte heeft voorts geen overtuigende verklaring kunnen geven voor het gegeven dat op de bij hem gevonden trechter zoutzuur is aangetroffen. Hij zou de trechter alleen gebruiken om frisdrank te mengen. Frisdrank is echter niet aangetroffen.
Hij heeft gezegd dat hij bij het beëindigen van zijn bedrijf alle voorraden zoutzuur heeft weggedaan. Op de vraag waarom hij enkele dagen vóór het voorval een container zoutzuur heeft gekocht, heeft hij verklaard dat dit was op verzoek van een vage neef uit Amsterdam, die zoutzuur nodig had om de muren schoon te maken maar dit in heel Amsterdam en omstreken niet kon vinden en zich daarom tot verdachte had gewend met verzoek om voor hem een partij zoutzuur te kopen. Desgevraagd heeft verdachte echter niet kunnen aangeven wie die neef dan wel niet is, hoe hij heet en waar hij woont. Naspeuringen van de politie naar deze neef naar aanleiding van de door verdachte vermelde gegevens hebben geen resultaat gehad. [11] Dit verhaal is volstrekt onaannemelijk.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de onontkoombare conclusie dat het verdachte was die het zoutzuur heeft gegooid tegen aangever. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het door verdachte geschetste scenario dat iemand anders de dader zou zijn geweest.
Aangever heeft door de zoutzuuraanval eerstegraads brandwonden aan zijn gelaat en aan zijn pols opgelopen en de geschatte genezingsduur was twee weken. [12] Aangever heeft letsel opgelopen en pijn ondervonden. Volgens de rechtbank is dit letsel geen zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet, nu niet gebleken is dat het door aangever opgelopen letsel verdere gevolgen heeft gehad, blijvende littekens heeft veroorzaakt en dat aangever thans nog pijn ondervindt. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling met voorbedachten rade.
Subsidiair is poging zware mishandeling met voorbedachten rade ten laste gelegd. Om vast te stellen of het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, dient de rechtbank te beoordelen of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Verdachte heeft zoutzuur tegen aangever gegooid. Zoutzuur is een bijtende stof en kan bij contact met de huid ernstige verwondingen en verminkingen aan het lichaam veroorzaken. Nu verdachte het zoutzuur onder andere tegen het gezicht van aangever heeft gegooid, had aangever (een deel van) zijn gezichtsvermogen kunnen verliezen als het zoutzuur in zijn ogen terecht zou zijn gekomen. De kans dat in de gegeven omstandigheden zwaar lichamelijk letsel had kunnen worden toegebracht door met zoutzuur tegen het lichaam van aangever te gooien, was aanmerkelijk. Verdachte heeft dan ook willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Verdachte heeft enkele dagen voor het begaan van het strafbare feit zoutzuur gekocht. Op 18 september 2016 is verdachte naar de woning van aangever en zijn broer gegaan met zoutzuur in een colafles. Tijdens het gooien met het zoutzuur droeg hij plastic handschoenen en een mondkapje. Op basis van deze omstandigheden, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte handelde ter uitvoering van een op enig moment tevoren genomen besluit. Daarnaast geven de processtukken geen enkele aanleiding te veronderstellen dat er bij verdachte op het moment van handelen sprake zou zijn geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Op basis van hetgeen is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft getracht zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan aangever.
05/740085-17
Op basis van de bewijsmiddelen die zijn besproken onder parketnummer 05/740353-16 is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 18 september 2016 plotseling in de woning van de gebroeders [naam 1] stond. De gebroeders [naam 1] hadden hem daartoe geen toestemming gegeven. [13] Aangezien hij daarbij zonder uitnodiging of toestemming een hek is gepasseerd, moet het verdachte duidelijk zijn geweest dat hij daartoe niet bevoegd was.

3.Bewezenverklaring

05/740353-16
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks18 september 2016 te Terborg, gemeente Oude IJsselstreek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] , opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet:
-een
(bijtende
)vloeistof
(te weten: een zoutzuuroplossing
)heeft gegooid/geworpen
in de richting van/tegen die [slachtoffer 1] ,
(waarbij die [slachtoffer 1] door die vloeistof werd geraakt
op/in zijn gezicht en
/ofhals en
/ofonderarmen
)terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
05/740085-17
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks18 september 2016 te Terborg, gemeente Oude IJsselstreek, in een woning
/besloten lokaal/besloten erf, gelegen aan de [adres 2] en in gebruik bij [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
althans bij een ander of anderen dan bij verdachte,wederrechtelijk is binnengedrongen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
05/740353-16
Poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad.
05/740085-17
Het in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De in beslag genomen trechter en handschoenen dienen te worden verbeurd verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van zowel het onder parketnummer 05/740353-16 als onder parketnummer 05/740085-17 ten laste gelegde. Indien de rechtbank overgaat tot veroordeling van verdachte, dan is verdachte bereid om mee te werken met de reclassering. Bovendien heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met zijn leeftijd bij de detentiegeschiktheid van verdachte. De verdediging heeft de rechtbank in overweging gegeven na te denken over de mogelijkheid van de elektronische enkelband.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 18 januari 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 23 februari 2017;
- een psychologisch en neuropsychologisch onderzoek Pro Justitia van drs. [naam 2] , psycholoog, gedateerd 14 februari 2017.
Verdachte is op 18 september 2016 wederrechtelijk de woning van de gebroeders [naam 1] binnengedrongen en heeft vervolgens zoutzuur tegen aangever, gegooid. Aangever heeft daardoor eerstegraads brandwonden opgelopen. Daarbij is het niet aan het handelen van verdachte te danken dat de verwondingen van aangever niet ernstiger hebben uitgepakt. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Daarbij speelt mede een rol dat deze mishandeling onmiskenbaar gedegen was voorbereid, met voorbedachte raad dus.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf rekening gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten. Zoutzuur beschouwt de rechtbank als een wapen, niet zijnde een vuurwapen. Op het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen staat volgens de LOVS-oriëntatiepunten 1 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In de deze zaak gaat het om een poging zware mishandeling met voorbedachten rade, dat als strafverzwarend kan worden aangemerkt. Bovendien weegt de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid mee dat verdachte het feit heeft begaan in de woning van aangever. Dat terwijl de woning juist een plek moet zijn waar men zich veilig moet kunnen voelen.
Een gedragskundig en neurologisch onderzoek heeft geen concrete aanwijzingen opgeleverd dat er met verdachte in psychische zin iets ernstigs aan de hand is. Hij heeft weliswaar in het verleden een tia gehad maar daaruit wordt niet geconcludeerd dat het feit hem niet of verminderd kan worden toegerekend.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden passend. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat verdachte, ondanks zijn leeftijd en fysieke ongemakken, detentieongeschikt zou zijn. Een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde voorwaarde, acht de rechtbank niet zinvol gelet op de houding van verdachte ter terechtzitting. De rechtbank is er niet van overtuigd dat verdachte zich aan eventuele voorwaarden zal houden. Voorts heeft Reclassering Nederland niet concreet aangegeven welke voorwaarden aan verdachte zouden moeten worden opgelegd. Met de Reclassering Nederland is de rechtbank van oordeel dat het vanwege het ouder worden van verdachte zinvol is dat er na zijn ontslag uit detentie enige vorm van begeleiding is. De rechtbank is evenwel van mening dat dit niet past in een strafrechtelijk traject.
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan de onbekende dader toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder parketnummer 05/740353-16 bewezenverklaarde is begaan en voorbereid.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder de parketnummers 05/740353-16 en 05/740085-17 bewezenverklaarde feiten. Door [slachtoffer 1] wordt een bedrag gevorderd van € 41.645,-. Door [slachtoffer 2] wordt een bedrag gevorderd van € 20.000,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het feit dat de verdediging vrijspraak heeft bepleit van het ten laste gelegde onder beide parketnummers, dienen de vorderingen te worden afgewezen of niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ook wanneer de rechtbank overgaat tot veroordeling van verdachte moeten de vorderingen worden afgewezen of niet-ontvankelijk worden verklaard. De zaak van het EHRM waarnaar de benadeelde partijen hebben verwezen ter onderbouwing, heeft namelijk geen verband met de onderhavige zaak. Ook de verdere onderbouwing is volgens de verdediging onvoldoende.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het onder parketnummer 05/740353-16 subsidiair bewezenverklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De benadeelde partij heeft zoutzuur in zijn gezicht en op zijn lichaam gekregen, hetgeen een zeer pijnlijke aangelegenheid moet zijn geweest. Dat is een aantasting van zijn lichamelijke integriteit.
Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal een smartengeld van € 2000,- worden toegerekend, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2016.
Het meer aan immateriële schade gevorderde zal de rechtbank afwijzen.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen. De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.
[slachtoffer 2]
Deze vordering is kennelijk gegrond op het gegeven dat verdachte onrechtmatig in de woning van de benadeelde partij is binnengedrongen. Dat rechtvaardigt naar maatstaven van het civiele schadevergoedingsrecht echter op geen enkele wijze toekenning van smartengeld, laat staan smartengeld in de omvang van € 20.000,-. Voor zover de vordering is gebaseerd op de grondslag dat de benadeelde partij is geconfronteerd met het leed dat zijn broer is aangedaan (‘shockschade’) is op geen enkele wijze voldaan aan de eisen die daaraan in het schadevergoedingsrecht worden gesteld. Voor zover zij is gebaseerd op de grondslag dat de benadeelde partij is geconfronteerd met de gevolgen daarvan (‘affectieschade’) wordt miskend dat de Nederlandse wet zulke schadevergoeding niet toestaat.
De vordering wordt daarom als ongefundeerd afgewezen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24, 24c, 27, 33, 33a, 36f, 45, 57, 138, 302 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
  • een
  • beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de plastic trechter en de latex handschoenen;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]

veroordeeltverdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van
€ 2000,-(tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • wijst voor het overige af de vordering tot schadevergoeding, ingediend door de
    benadeelde partij [slachtoffer 1];
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • wijst af de vordering tot schadevergoedingten bedrage van € 20.000,
    -, ingediend door de
    benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B.J. Driessen (voorzitter), mr. Y.M.J.I. Baauw en mr. F.J.H. Hovens, rechters, in tegenwoordigheid van L.R. van Damme, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 maart 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016462392, gesloten op 15 december 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte, d.d. 18 september 2016, p. 14-15.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , d.d. 18 september 2016, p. 40.
4.Het proces-verbaal van aangifte, d.d. 18 september 2016, p. 15; het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , d.d. 18 september 2016, p. 41.
5.Het proces-verbaal van aangifte, d.d. 18 september 2016, p. 14-15
6.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 18 september 2016, p. 30-31.
7.Chemisch onderzoek naar bijtende/zure vloeistof, naar aanleiding van een mishandeling in Terborg op 18 september 2016, rapport van het NFI, d.d. 14 oktober 2016, p. 123.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , d.d. 27 september 2016, p. 102.
9.Het proces-verbaal sporenonderzoek, d.d. 18 september 2016, p. 34; chemisch onderzoek naar bijtende/zure vloeistof, naar aanleiding van een mishandeling in Terborg op 18 september 2016, rapport van het NFI, d.d. 14 oktober 2016, p. 123.
10.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 18 september 2016, p. 14.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 110; het proces-verbaal van bevindingen, p. 111.
12.Geneeskundige verklaring, p. 39.
13.Het proces-verbaal van aangifte, d.d. 18 september 2016, p. 14-15; het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , d.d. 18 september 2016, p. 40-41.