ECLI:NL:RBGEL:2017:1396

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
15 maart 2017
Zaaknummer
C/05/288823 / HA ZA 15-497
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de omvang van de opdracht van een advocaat aan een deurwaarder in het kader van een ontruiming

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil tussen GGN Noord-Oost Nederland B.V. en Poelmann van den Broek N.V. over de omvang van de opdracht die GGN aan de deurwaarder heeft gegeven in het kader van een ontruiming. De rechtbank heeft op 15 februari 2017 vonnis gewezen in deze civiele procedure. GGN vorderde betaling van een bedrag van € 36.480,54 voor werkzaamheden die zij had verricht, onder de omschrijving 'nota ontruimers collega'. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 16 maart 2016 GGN opgedragen om bewijs te leveren dat de gefactureerde werkzaamheden door Poelmann van den Broek zijn opgedragen en dat deze werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht.

Tijdens de procedure heeft GGN verschillende bewijsstukken overgelegd, waaronder getuigenverklaringen en correspondentie. De rechtbank heeft vastgesteld dat GGN niet heeft kunnen bewijzen dat de werkzaamheden onder de genoemde omschrijving door Poelmann van den Broek zijn opgedragen. De rechtbank concludeert dat er geen gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt bij GGN dat Poelmann van den Broek instemde met de kosten voor het afvoeren van afval, wat leidde tot de afwijzing van het grootste deel van de vordering.

Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat Poelmann van den Broek een vergoeding verschuldigd is voor bepaalde werkzaamheden die door een derde partij zijn verricht, maar omdat GGN deze werkzaamheden niet voldoende had gespecificeerd, kon de rechtbank niet vaststellen welke kosten voor vergoeding in aanmerking kwamen. Uiteindelijk werd een bedrag van € 8.772,47 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en werd GGN veroordeeld in de proceskosten van Poelmann van den Broek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/288823 / HA ZA 15-497
Vonnis van 15 februari 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GGN NOORD-OOST NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Almelo,
eiseres,
advocaat mr. J.J.G. Pieper te Enschede,
tegen
de naamloze vennootschap
POELMANN VAN DEN BROEK N.V.,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. C.W. Houtman te Nijmegen.
Partijen zullen hierna GGN en Poelmann van den Broek genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 maart 2016
- de akte overlegging producties zijdens GGN van 30 juni 2016
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 30 juni 2016
- het proces-verbaal van tegenverhoor van 3 oktober 2016
- de conclusie na enquête zijdens GGN van 9 november 2016
- de conclusie na enquête zijdens Poelmann van den Broek van 7 december 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 16 maart 2016.
2.2.
In dit tussenvonnis is aan GGN opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat a) de gefactureerde werkzaamheden onder de omschrijving “nota ontruimers collega” haar door Poelmann van den Broek zijn opgedragen en b) die werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht.
2.3.
Ter uitvoering van deze bewijsopdrachten heeft GGN bij akte van 30 juni 2016 verschillende bewijsstukken in het geding gebracht, waaronder gegevens betreffende het ontruimde pand, correspondentie over de ontruiming, de processen verbaal van de ontruiming, informatie over de plaatsing van ontruimde voorwerpen op de openbare weg en een factuur van Sita Recycling Services. Voorts heeft GGN als getuigen doen horen: de heer B. [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), de heer [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ), mevrouw M. [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) en de heer D. [getuige 4] (hierna: [getuige 4] ). In contra-enquête heeft Poelmann van den Broek als getuigen doen horen mevrouw M.B.J. [getuige 5] (hierna: [getuige 5] ) en mevrouw A. [getuige 6] (hierna: [getuige 6] ).
2.4.
De rechtbank zal eerst beoordelen of GGN geslaagd is in de aan haar gegeven bewijsopdracht onder a). Als namelijk niet komt vast te staan dat zij van Poelmann van den Broek de opdracht heeft gekregen voor de gefactureerde werkzaamheden onder de omschrijving “nota ontruimers collega”, behoeft de vraag waarop de bewijsopdracht onder b) ziet, of deze werkzaamheden zijn uitgevoerd, geen bespreking meer.
2.5.
Vast staat dat GGN niet alleen de aan Leather Design toebehorende roerende zaken uit het bedrijfspand heeft gehaald en aan de straat gezet - voor zover Leather Design deze zaken niet zelf heeft meegenomen - maar dat GGN verder is gegaan door het afval dat zich in het bedrijfspand en op het terrein bevond heeft laten afvoeren naar de afvalverwerking in Dordrecht. Voor dat eerste heeft Poelmann van den Broek opdracht gegeven, voor wat betreft dat laatste betwist zij de opdracht. Dat deze zaken op grond van de APV niet aan de straat neergezet zouden mogen worden zoals GGN betoogt, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat GGN, zonder een daartoe strekkende opdracht, de kosten voor het afvoeren en het verwerken van het afval bij Poelmann van den Broek in rekening kan brengen. Zoals de rechtbank in r.o. 4.6 van het tussenvonnis van 16 maart 2016 heeft overwogen, is voor de beantwoording van de vraag of partijen zijn overeengekomen dat GGN de roerende zaken uit het bedrijfspand naar de afvalverwerking zou afvoeren, naast de taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst strekkende tot ontruiming, de zin bepalend die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
2.6.
Geen van de getuigen heeft verklaard dat er gesproken is over het afvoeren van roerende zaken naar de afvalverwerking. In de contacten tussen GGN en de door haar ingeschakelde personen en medewerkers van Poelmann van den Broek gaat het steeds over ontruimen, waarbij dus in het midden blijft of dat meer betreft dan de ambtshandeling van de deurwaarder, zoals vastgesteld in rechtsoverweging 4.5. van het tussenvonnis.
Uit de overgelegde stukken en de afgelegde verklaringen blijkt dat [getuige 4] van GGN en [getuige 5] van Poelmann van den Broek schriftelijk en telefonisch contact hebben gehad over de ontruiming. [getuige 4] verklaart in dit verband dat hij een of twee keer telefonisch contact met [getuige 5] heeft gehad over deze zaak, waarvan in ieder geval één gesprek over de betekening van het vonnis ging en dus niet over de ontruiming. Over de inhoud van het andere gesprek verklaart hij niets. Voor de rest gingen de contacten per e-mail. Uit de overgelegde e-mails kan naar het oordeel van de rechtbank evenwel niets worden afgeleid dat kan bijdragen tot het bewijs van de stelling van GGN op dit punt. [getuige 4] verklaart niet dat hij met [getuige 5] over de kosten heeft gesproken, [getuige 5] bevestigt dat: “Ook tijdens de ontruiming heb ik diverse malen telefonisch contact gezocht met de heer [getuige 4] om de voortgang van de ontruiming te bespreken. De heer [getuige 4] heeft daarin nooit het initiatief genomen. Over de kosten van de ontruiming is daarbij nooit gesproken (behalve dat de huurder daarvoor geen verhaal zou bieden, zie de vorige alinea)”.
2.7.
[getuige 4] verklaart wel dat hij later heeft begrepen dat [getuige 5] , toen de ontruiming al een paar dagen bezig was, gebeld heeft met het verzoek om de kosten te beperken: “Ik heb op de maandag of dinsdag nadat de ontruiming al een week bezig was, gehoord dat mevrouw [getuige 5] heeft gebeld, dat heb ik in ieder geval uit een e-mail van haarzelf vernomen. Daar is geen notitie van gemaakt door een collega, dus dat weet ik niet zeker. Dit zou gaan over het nemen van kostenbeperkende maatregelen. De kosten zouden niet verder mogen oplopen. Maar de ontruiming was bij die melding al ongeveer vier dagen aan de gang, dus het was lastig om op dat moment nog kostenbeperkende maatregelen te nemen, als we ervan uitgaan dat het telefoontje daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De ontruiming was bijna klaar op dat moment. Ik heb zelf met die e-mail van mevrouw [getuige 5] niets gedaan omdat de deurwaarder al contact met haar had gehad. Met de deurwaarder bedoel ik dus Maritza [de getuige [getuige 3] , toevoeging rechtbank]. Ik heb met mevrouw [getuige 5] na de ontruiming alleen via de mail contact gehad. Een collega van mij heeft ook nog contact gehad met mevrouw [getuige 5] na de ontruiming en dat ging over de vraag of er verhaal was”.
2.8.
[getuige 3] verklaart dat zij twee keer contact gehad heeft met [getuige 5] . Zij verklaart niet over andere contacten met medewerkers van Poelmann van den Broek: “De enige keer dat ik met mevrouw [getuige 5] gebeld heb is de eerste dag en ook een keer op de laatste dag, dat was over de roldeur. Tussendoor heb ik niet met haar gebeld omdat ze één contactpersoon wilde en dat was van Tijhuis Gerechtsdeurwaarders die ons de ontruiming heeft laten uitvoeren. Het contact dat ik had liep via […] [medewerker] , hij was van mijn eigen kantoor. Die belde ik ’s middags als ik klaar was. Ik heb verder niets vernomen over het nemen van kostenbesparende maatregelen door Poelmann van den Broek”. Over het gesprek op de eerste dag verklaart zij: “De eerste dag kwam, nadat we waren begonnen, een telefoontje van de debiteur. Ik heb toen de ontruiming even stilgelegd. De debiteur kwam ongeveer een uur later, hij heeft toen gevraagd of hij het pand zelf mocht leeghalen en of hij daar zeven dagen de tijd voor mocht krijgen. Ik heb daarover contact opgenomen met mevrouw [getuige 5] . Zij gaf aan dat zij niet op de huurder wilde wachten omdat hij al tijd genoeg had gehad. Zij wilde hem niet de zeven dagen geven. Ik heb haar toen gewezen op het feit dat het wel goedkoper zou zijn als de debiteur zou meehelpen. Ik heb toen aangegeven aan mevrouw [getuige 5] dat de debiteur de hele nacht zou willen doorwerken, zodat hij de volgende ochtend klaar zou zijn met de spullen die hij zou willen meenemen. Daar is zij toen mee akkoord gegaan. De debiteur was de volgende ochtend echter niet klaar en ik heb hem toen door laten werken, daarover heb ik geen contact meer gehad met mevrouw [getuige 5] ”. Haar verklaring wordt op dit punt evenwel weersproken door [getuige 5] , die in haar verklaring aangeeft de kwestie van de medewerking door Leather Design niet met [getuige 3] besproken te hebben maar met [getuige 4] : “Vrij snel na het begin van de ontruiming heb ik wel weer contact gehad met de heer [getuige 4] . Het bleek dat de debiteur zelf nog een aantal dingen wilde verhuizen. Ik vond dat goed. Wij hebben nog overleg gevoerd over mogelijk verhaal op die machines. De debiteur heeft, voor zover ik begrepen heb, die machines ook zelf afgevoerd”.
2.9.
Uit de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] volgt niet dat het afvoeren en verwerken van het afval op een dusdanige wijze zijn besproken dat bij GGN uit - het uitblijven van - een reactie van Poelmann van den Broek het gerechtvaardigd vertrouwen is opgewekt dat Poelmann van den Broek daarmee instemde en/of de daarmee gemoeide kosten voor haar rekening zou nemen. In de verklaring van de getuige [getuige 6] zijn zelfs aanknopingspunten te vinden voor het tegendeel: “Tijdens de ontruiming heb ik nog telefonisch contact gehad met een vrouwelijke deurwaarder. Ook tegen haar heb ik gezegd dat ze het pand niet leeg hoefde te halen of dat de inhoud buiten op het terrein achtergelaten kon worden. Omdat het pand gesloopt zou worden, kon de achtergelaten inhoud van de debiteur, die geen waarde had, in een keer met het sloopmateriaal afgevoerd worden. Zij heeft gezegd dat het feitelijk leeg moest zijn om ontruimd te zijn”. Uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de overgelegde stukken blijkt nergens van door verklaringen of gedragingen van Poelmann van den Broek opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen aan de zijde van GGN.
2.10.
De rechtbank is gelet op vorenstaande van oordeel dat GGN er niet in is geslaagd te bewijzen dat de gefactureerde werkzaamheden onder de omschrijving “nota ontruimers collega” haar door Poelmann van den Broek zijn opgedragen. Gelet op hetgeen overwogen is in rechtsoverweging 2.4. behoeft de bewijsopdracht onder b) geen bespreking meer.
2.11.
Vorenstaande laat onverlet dat Poelmann van den Broek aan GGN mogelijk een vergoeding verschuldigd is voor de werkzaamheden die door ABC Den Hartog Verhuizingen zijn verricht die wel vallen onder de ambtshandeling waarvoor door Poelmann van den Broek opdracht is gegeven. GGN heeft de werkzaamheden die vallen onder de post “nota ontruimers collega” evenwel niet nader gespecificeerd, waardoor het niet mogelijk is onderscheid te maken tussen die werkzaamheden waarvoor wel een vergoeding verschuldigd is en het opruimen en afvoeren van afval waarvoor geen vergoeding verschuldigd is. Bij gebreke van enig aanknopingspunt voor het maken van dit onderscheid zal de rechtbank ervan uitgaan dat deze betwiste post op de nota geheel op de laatste categorie ziet.
2.12.
De slotsom is dat de vordering voor zover deze strekt tot betaling van een bedrag van € 36.480,54 betreffende de post “nota ontruimers collega” zal worden afgewezen. Gelet op hetgeen overwogen is in rechtsoverweging 4.1. van het tussenvonnis van 16 maart 2016 zal de vordering ter zake van de factuur van 29 oktober 2014 ten bedrage van € 681,13 worden toegewezen en zal ter zake van de factuur van 3 september 2014 een bedrag van € 8.091,34 worden toegewezen. In totaal wordt een bedrag van € 8.772,47 toegewezen.
2.13.
Voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag, volgend op die waarop Poelmann van den Broek de factuur heeft ontvangen en dus over € 8.091,34 vanaf 5 oktober 2014 en over € 681,13 vanaf 29 november 2014 tot de dag van volledige betaling.
2.14.
GGN zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Poelmann van den Broek worden begroot op:
- griffierecht € 1.909,00
- salaris advocaat € 3.576,00 (4 punten x tarief IV)
Totaal € 5.485,00.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Poelmann van den Broek om aan GGN te betalen een bedrag van € 8.772,47, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 8.091,34 vanaf 5 oktober 2014 en met de wettelijke handelsrente over € 681,13 vanaf 29 november 2014 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt GGN in de proceskosten, aan de zijde van Poelmann van den Broek tot op heden begroot op € 5.485,00,
3.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling onder 3.1. uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.U.M. van der Werff en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2017.