ECLI:NL:RBGEL:2017:159

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 januari 2017
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1109
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van persoonsgebonden budget voor jeugdhulp en de motivering daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en verweerder over de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor jeugdhulp. Eiseres had verzocht om 40 uur per week aan begeleiding en persoonlijke verzorging, maar verweerder had slechts 21 uur per week toegekend. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet voldoende was gemotiveerd. Verweerder had niet duidelijk gemaakt welke criteria waren gehanteerd bij de vaststelling van de behoefte aan jeugdhulp en op welke wijze de toekenning van het pgb was onderbouwd. De rechtbank constateerde dat er geen inzicht was in de regels en beleid die verweerder hanteert, waardoor de motivering van de toekenning van 21 uur niet kon worden gedragen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Tevens heeft de rechtbank een voorlopige voorziening getroffen, waarbij verweerder gedurende vier maanden een pgb van 40 uur per week moest toekennen, alsook ambulante ondersteuning binnen het gezin. De rechtbank benadrukte dat verweerder een nieuwe beslissing moest nemen met inachtneming van deze uitspraak, waarbij de gemaakte beleidskeuzes heroverwogen dienden te worden. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder de proceskosten van eiseres diende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats [woonplaats]
Bestuursrecht
zaaknummer: 16/1109

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigden: mrs. R. Kaya en T.M.J. Oosterhuis),
en
[verweerder]te [woonplaats] , verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres 21 uur per week persoonlijke verzorging in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend voor de periode van 22 juni 2015 tot 22 december 2015.
Bij besluit van 2 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het besluit van 25 juni 2015 herroepen en beslist dat per 22 juni 2015 voor de duur van één jaar een pgb zal worden toegekend gebaseerd op in totaal 21 uur per week.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2016. Eiseres is verschenen samen met haar echtgenoot [echtgenoot 1] , bijgestaan door haar gemachtigden en C.H.M. Wichers Schreur, werkzaam bij Zorgbelang Gelderland. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Otten, M. van Wolfsen en D.J. de Feijter. Voorafgaand aan het onderzoek ter zitting zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 1] [echtgenoot 1] gehoord door een van de bij de meervoudige kamer betrokken kinderrechters.
De rechtbank heeft op 28 september 2016 het onderzoek op de zitting geschorst en partijen opgedragen om opnieuw met elkaar in gesprek te gaan, in aanwezigheid van een medewerker van het Leo Kannerhuis, om te kunnen vaststellen in welke mate jeugdhulp nodig is. Partijen dienden de rechtbank binnen vier weken na de zitting te informeren over de uitkomst van dit gesprek, over de vraag of zij (gedeeltelijke) overeenstemming hebben bereikt en over de resterende geschilpunten waarover zij een oordeel van de rechtbank wensen.
Bij brief van 25 oktober 2016 heeft verweerder aan de rechtbank medegedeeld dat er naar aanleiding van het gesprek tussen partijen op 18 oktober 2016 geen aanleiding is gezien om het toegekende aantal pgb-uren te verhogen.
Op 12 december 2016 heeft er een nadere zitting plaatsgevonden. Daarbij is verschenen de echtgenoot van eiseres [echtgenoot 1] , bijgestaan door gemachtigde T.M.J. Oosterhuis en C.H.M. Wichers Schreur. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen M. Otten en D.J. de Feijter.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Eiseres en haar echtgenoot, [echtgenoot 1] , hebben samen 4 minderjarige kinderen. De 2 oudste jongens zijn gediagnosticeerd met Autistisch Spectrum Stoornis (ASS). Ditzelfde geldt voor eiseres, die daarnaast ook bekend is met een meervoudige persoonlijkheidsstoornis. [minderjarige 2] heeft na de Therapeutische Interventie Peuters veel ontwikkelingen in positieve zin laten zien, waardoor de voorlopige diagnose PDD-NOS niet is bevestigd en hij gediagnosticeerd is met een stoornis op de kinderleeftijd, niet anderszins omgeschreven/expressie taalstoornis. [echtgenoot 1] werkt 18 uur per week als zelfstandige in de zorg en is daarnaast belast met de opvoeding en begeleiding van de kinderen. Eiseres is volledig belast met de zorg en opvoeding van de kinderen.
1.2
Eiseres heeft op 22 juni 2015 een aanvraag ingediend voor persoonlijke verzorging en persoonlijke begeleiding voor 40 uur per week in de vorm van een pgb voor Kevin [echtgenoot 1] , geboren op 6 juni 2001, [minderjarige 1] [echtgenoot 1], geboren op 17 juli 2003 en [minderjarige 2] [echtgenoot 1], geboren op 1 augustus 2012. Bij het primaire besluit heeft verweerder 21 uren per week persoonlijke verzorging in de vorm van een pgb aan eiseres toegekend voor de periode van 22 juni 2015 tot 22 december 2015.
1.3
Onderstaande zorg is aanwezig in het gezin van eiseres in de vorm van Zorg In Natura:
- ‘ gezinsbehandeling in de thuissituatie’ één keer per twee weken (wordt één keer per week);
- logeervoorziening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 1] [echtgenoot 1] één keer per maand en in vakanties (Leo Kannerhuis);
- twee dagen dagbehandeling voor [minderjarige 1] [echtgenoot 1] (Leo Kannerhuis);
- taxivervoer van [minderjarige 1] [echtgenoot 1] naar de dagbehandeling;
- gezinsdiagnostiek (Leo Kannerhuis);
- dagbehandeling voor taal- en spraakproblemen voor [minderjarige 2] [echtgenoot 1]
1.4
Aan eiseres is in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) met ingang van 20 maart 2015 4 uur huishoudelijke hulp per week toegekend, alsmede bij besluit van 22 juni 2015 een pgb voor 3,5 uur per week voor persoonlijke begeleiding en ondersteuning en bij besluit van 30 september 2015 een pgb van 4 uur per week voor persoonlijke begeleiding door het Leo Kannerhuis en ondersteuning.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, na herbeoordeling in bezwaar en de persoonlijke gesprekken die het wijkteam met eiseres en het Leo Kannerhuis heeft gevoerd, geconcludeerd dat het bij het primaire besluit toegekende pgb voor 21 per week nog steeds als passend en toereikend wordt gezien. Echter, de contactmomenten met hulpverleners zullen zoveel mogelijk worden beperkt door, waar mogelijk, deze momenten samen te voegen en daardoor de hulp beter op elkaar af te stemmen. Verweerder heeft per 22 juni 2015 voor de duur van één jaar het volgende toegekend:
Kevin:
  • Persoonlijke begeleiding met betrekking tot wassen en aankleden en tanden poetsen: 0,5 uur per dag/3,5 uur per week
  • Persoonlijke begeleiding op het gebied van organiseren en plannen van dagelijkse en wekelijkse activiteiten: 0,5 uur per dag/3,5 uur per week;
[minderjarige 1] :
  • Persoonlijke verzorging en begeleiding met betrekking tot wassen en aankleden en tanden poetsen: 0,5 uur per dag/3,5 uur per week
  • Persoonlijke begeleiding op het gebied van organiseren en plannen van dagelijkse en wekelijkse activiteiten: 0,5 uur per dag/3,5 uur per week;
[minderjarige 2]:
  • Persoonlijke verzorging en begeleiding met betrekking tot wassen en aankleden en tanden poetsen: 0,5 uur per dag/3,5 uur per week
  • Persoonlijke begeleiding op het gebied van organiseren en plannen van dagelijkse en wekelijkse activiteiten: 0,5 uur per dag/3,5 uur per week;
Verweerder heeft voorts overwogen dat niet voldoende inzichtelijk is hoe de gezinssituatie functioneert waardoor niet valt te beoordelen of en hoeverre meer dan 21 uur begeleiding per week noodzakelijk is voor dit gezinssysteem.
Voor alle kinderen geldt dat begeleiden bij het opruimen van de kinderkamers niet is toegekend omdat dit volgens verweerder valt onder begeleiding op het gebied van organiseren en plannen van dagelijkse en wekelijkse activiteiten en als gebruikelijke hulp moet worden gezien. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de Wmo-toekenning van eiseres. Begeleiding voor het kunnen omgaan met anderen en kunnen voeren van gesprekken is evenmin toegekend, omdat specialistische begeleiding wordt gegeven door het Leo Kannerhuis en het onderwijs. Een transfer naar de thuissituatie valt niet onder de jeugdhulp, aldus verweerder.
Aangezien [minderjarige 1] en [minderjarige 1] beiden één weekend per maand naar het logeerhuis van het Leo Kannerhuis gaan, waar ze ook tijdens de vakantieperiode gebruik van kunnen maken, heeft verweerder met ingang van 14 december 2014 aan beiden de voorziening toegekend om twee weekenden per maand gebruik te maken van het logeerhuis.
Verweerder heeft bij het besluit aangegeven dat als de problematiek echt zo zwaar is als geschetst door de ouders, het niet ondenkbaar is dat in de toekomst meer (uren) zorg nodig zijn. Verweerder is hierbij echter van mening dat [echtgenoot 1] niet de aangewezen persoon is om deze zorg te verlenen.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Kern van het betoog van eiseres is dat het toegekende aantal uren pgb te weinig is, gelet op de steeds terugkerende afspraken met zorgverleners en de intensieve begeleiding die de kinderen nodig hebben. Volgens eiseres heeft verweerder dat onvoldoende onderkend en het besluit derhalve niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Als eiseres en [echtgenoot 1] niet in staat worden gesteld om in deze behoefte te voorzien, dreigt volgens eiseres het reële gevaar dat zij een burn-out oplopen en dat de kinderen uit huis worden geplaatst. Eiseres denkt geholpen te zijn met iemand die tijd heeft voor alle individuen en die ook de handreikingen vanuit de hulpverlening zowel praktisch als opvoedkundig in de praktijk kan brengen. Hierbij heeft het haar voorkeur om één hulpverlener in te zetten, te weten [echtgenoot 1] zelf. Op deze wijze zou tegemoet worden gekomen aan twee wensen van het gezin: 1) niet nog meer hulpverleners en 2) meer tijd voor [echtgenoot 1] om thuis te kunnen zijn om te zorgen voor zijn gezin.
4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2016. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst en partijen opgedragen om opnieuw met elkaar in gesprek te gaan, in aanwezigheid van een medewerker van het Leo Kannerhuis, om te kunnen vaststellen in welke mate jeugdhulp nodig is.
5. Bij brief van 25 oktober 2016 heeft verweerder aan de rechtbank medegedeeld dat het gesprek tussen partijen op 18 oktober 2016 geen aanleiding heeft gegeven om het toegekende aantal pgb-uren te verhogen. Wel heeft verweerder, conform het advies van het Leo Kannerhuis, langdurige ambulante ondersteuning voorgesteld in het kader van de Jeugdwet met als doel dat er een duurzame verandering komt in de opvoedsituatie van de kinderen. Eiseres en [echtgenoot 1] willen echter geen nieuwe hulpverleners in het gezin en kunnen zich niet vinden in het voorstel van verweerder.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Hoofdzaak
6.1
Met ingang van 1 januari 2015 is de Jeugdwet in werking getreden. Het beoogde maatschappelijk doel van de wet is dat jeugdigen gezond en veilig opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen participeren in de samenleving. Het uiteindelijke doel van de wet is het versterken van de eigen kracht van de jongere, van het gezin waarin hij opgroeit en van zijn sociale omgeving. Niet alleen moet voorkomen worden dat overheidsbemoeienis leidt tot zorgafhankelijkheid; die bemoeienis moet juist actief bijdragen aan het versterken van het zorgend en probleemoplossend vermogen van de jongere en zijn omgeving (TK 2012-2013, 33 684, blz. 14/15).
6.2
Verweerder heeft op grond van artikel 2.9 van de Jeugdwet de Verordening Jeugdhulp gemeente [woonplaats] 2015 vastgesteld (hierna: de Verordening), die op 1 januari 2015 in werking is getreden. Daarnaast heeft verweerder op grond van de Verordening Nadere Regels (Nadere Regels Jeugdhulp gemeente [woonplaats] 2015) vastgesteld, die eveneens op 1 januari 2015 in werking zijn getreden. Deze regelgeving heeft verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
6.3
Artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet luidt als volgt: “Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,
rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.”
6.4
Bij de beoordeling of er jeugdhulp nodig is dient een college zorgvuldig na te gaan, aan de hand van de opgroei- en opvoedingsproblemen dan wel psychische problemen van de jeugdige, welke problemen ouders ondervinden met betrekking tot het opgroeien en opvoeden van hun kinderen. Daarbij dient het uitgangspunt te zijn dat ouders in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het verzorgen en naar eigen inzicht opvoeden van hun kinderen. Als ouders zelf - al dan niet tijdelijk - onvoldoende opvoedcapaciteiten hebben om om te gaan met opgroeiproblemen van hun kinderen moet de ondersteuning, hulp en zorg er op gericht zijn om ouders instrumenten in handen te geven waardoor zij dit (weer) wel kunnen doen. Er bestaan echter ook opgroeiproblemen waarbij er altijd een voorziening noodzakelijk zal zijn, zonder dat sprake is van onwil of onvermogen van de kant van de jeugdige of zijn ouders. Daarbij kan gedacht worden aan een beperking van de kant van de jeugdige die het noodzakelijk maakt dat er altijd een voorziening wordt getroffen.
6.5
Niet wordt betwist dat het gezin van eiseres jeugdhulp in de zin van persoonlijke verzorging en begeleiding nodig heeft, dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van eiseres en [echtgenoot 1] (ten tijde van het bestreden besluit) ontoereikend zijn en dat hiervoor een voorziening dient te worden getroffen op het gebied van jeugdhulp. Verweerder heeft eiseres hiervoor een pgb toegekend. Kern van het geschil is het aantal toegekende uren aan pgb. De rechtbank constateert dat er hierbij sprake is van een verschil in visie tussen eiseres en verweerder ten aanzien van het doel van de inzet van de individuele voorziening. Verweerder beschouwt de inzet primair als (tijdelijk) middel om meer rust te brengen in het gezin, zodat eiseres en [echtgenoot 1] de mogelijkheid krijgen om aan de hand van de adviezen van de professionele hulpverleners weer de regie te krijgen over hun kinderen en de thuissituatie. Vanuit dat oogpunt heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat met een pgb voor 21 uur per week eiseres en [echtgenoot 1] de benodigde ondersteuning krijgen bij de noodzakelijke zorg voor de kinderen en hiermee voldoende in staat worden gesteld om hun verantwoordelijkheid te nemen. Eiseres beschouwt de voorziening echter primair als langdurige ondersteuning van het gezin ter ontlasting van eiseres en [echtgenoot 1] en stelt zich dan ook op het standpunt dat verweerder de problematiek binnen het gezin onderschat en dat 21 uur onvoldoende is om in de behoeftes van de kinderen te voorzien.
6.6
Verweerder heeft zowel het primaire besluit als het bestreden besluit gebaseerd op het door eiseres en [echtgenoot 1] opgestelde gezinsplan met bijbehorend plan van aanpak. In dit plan hebben eiseres en [echtgenoot 1] aangegeven dat ze hulp willen bij de intensieve zorg die hun gezin vraagt. Hierbij is per gezinslid een overzicht gemaakt van de activiteiten waarbij zij ondersteuning nodig achten. Verweerder heeft het plan zodanig geïnterpreteerd, zo blijkt uit het verweerschrift en het verhandelde op zitting, dat eiseres en [echtgenoot 1] de grootste druk ervaren op de piekmomenten van de dag (bij het ochtendritueel van opstaan tot naar school gaan en tussen het moment van thuiskomst na schooltijd tot het avondeten) en op die momenten behoefte hebben aan extra ondersteuning. Verweerder heeft hierbij de hulp naar eigen zeggen afgestemd op wat wordt geleverd door externe hulpverleners en de doelen die in overleg met het wijkteam zijn geformuleerd: het brengen van rust in het gezin. Verweerder heeft voor de 3 kinderen die wat meer hulp en aandacht nodig hebben voor die piekmomenten per kind een uur per dag aan extra ondersteuning passend geacht. Ondanks dat deze piekmomenten in de weekenden en vrije dagen minder zijn heeft verweerder dit niet op het toegekende aantal uren in mindering gebracht. Verweerder heeft hieraan toegevoegd dat het toegekende aantal uren een inschatting is en een gemiddelde, waarbij ruim is gerekend. De 7 uur per kind per week toegekende extra ondersteuning is de hulp die verweerder noodzakelijk acht. Verweerder ziet geen noodzaak voor ondersteuning bij het opruimen van de kinderkamers. Begeleiding van kinderen hierbij is volgens verweerder deels een normale taak van ouders, zo ook hier. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat hier ook al in wordt voorzien met de aan eiseres toegekende Wmo-voorziening. Het kunnen omgaan met anderen en kunnen voeren van gesprekken valt weliswaar onder de Jeugdwet, maar is door verweerder niet toegekend, omdat hier volgens verweerder al in is voorzien door andere vormen van hulp die het gezin krijgt. De contacten met hulpverleners vallen volgens verweerder niet onder de definitie van jeugdhulp en leiden derhalve ook niet tot de toekenning van een groter aantal uren.
6.7
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit de door eiseres ingediende aanvraag heeft beoordeeld aan de hand van de vraag in hoeverre de door eiseres en [echtgenoot 1] verleende hulp als noodzakelijke, en hiermee onder de Jeugdwet vallende, hulp dient te worden beschouwd. Verweerder heeft van de door eiseres verzochte 40 uur per week 21 uur beoordeeld als zijnde noodzakelijke hulp die voor toekenning in aanmerking komt. Verweerder heeft de resterende 19 uur afgewezen, omdat er volgens verweerder sprake is van een vorm van begeleiding van de kinderen die als normale taak van de ouders dient te worden beschouwd of van hulp waarin al is voorzien door andere vormen van hulp die het gezin krijgt.
De rechtbank overweegt dat uit het bestreden besluit niet blijkt welke criteria verweerder hanteert in het kader van de vraag hoeveel objectieve hulp dit gezin nodig heeft en hoe wordt bepaald hoeveel van deze hulp dient te worden beschouwd als al dan niet noodzakelijke, onder de Jeugdwet vallende, hulp. In de Verordening en de Nadere Regels zijn evenmin criteria opgenomen die verweerder in dit kader hanteert. Ook verweerders beleid voorziet hierin niet. Nu bij gebreke van regels en/of beleid hierover niet inzichtelijk is wat de grondslag is van verweerders toekenning van een pgb van 21 uur, kan het bestreden besluit niet gedragen worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Van verweerder mag worden verwacht dat hij aan de hand van objectieve en inzichtelijke criteria bepaalt of jeugdhulp nodig is, en welke de aard en omvang van deze hulp moeten zijn. Indien verweerder, zoals hier, het standpunt inneemt dat bepaalde hulp/begeleiding onder de normale taak van de ouders valt, zal hij dit eveneens op basis van objectieve criteria moeten motiveren. Dit klemt hier temeer nu het aantal toegekende uren in belangrijke mate afwijkt van het aantal uren waar eiseres om verzocht heeft.
De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat uit het bestreden besluit evenmin blijkt op welke wijze verweerder zich door een deskundige heeft laten adviseren over de medische problematiek, de belemmeringen in de zin van artikel 1.1 van de Jeugdwet die daaruit voortvloeien en de beste oplossingen hiervoor. Hierbij is van belang dat verweerder op verschillende momenten stellingen inneemt die niet nader worden gemotiveerd en waarvan niet duidelijk is of deze berusten op een deskundig inzicht in de situatie. Verweerder heeft hierover op zitting toegelicht dat in de wijkteams mensen zitten uit allerlei disciplines, zoals jeugdzorg en psychiatrie, er altijd ten minste twee coaches samen een besluit nemen en er een verplichting is om een deskundige te laten meedenken over problematiek die niet tot de expertise van die coach behoort. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat dit alles niet uit het dossier kan worden afgeleid en met de gegeven algemene toelichting op zitting nog steeds niet duidelijk is welke deskundige, met welke expertise, welk advies heeft gegeven. De rechtbank heeft, evenals de bezwaarschriftencommissie, waardering voor de intentie om jeugdhulp laagdrempelig te maken en zo min mogelijk te rapporteren, maar dit heeft er wel toe geleid dat er onvoldoende inzicht is verschaft in het onderzoek dat verweerder heeft verricht. Met de toelichting van verweerder op zitting en de brief van verweerder van 25 oktober 2016, opgesteld naar aanleiding van het gesprek tussen partijen op 18 oktober 2016, heeft verweerder dit inzicht niet alsnog in afdoende mate gegeven.
Dit betekent dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Reeds hierom kan het besluit niet in stand blijven. Het beroep slaagt in zoverre.
6.8
Ten aanzien van de vraag of de vele contacten met de verschillende hulpverleners binnen het gezin onder de definitie van jeugdhulp vallen is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder dat van jeugdhulp geen sprake is onjuist is. De vraag of het contact met de hulpverleners is aan te merken als jeugdhulp wordt immers, gelet op de definitie van jeugdhulp in artikel 1.1 van de Jeugdwet, niet beantwoord op grond van de activiteit die begeleid wordt maar op grond van de overweging of door de begeleiding deelname aan het maatschappelijk verkeer wordt bevorderd dan wel of een bijdrage wordt gegeven aan het zelfstandig functioneren van de jeugdige, een en ander in relatie tot zijn beperkingen. De rechtbank is echter desondanks van oordeel dat verweerder terecht hiervoor geen pgb heeft toegekend, nu eiseres enkel heeft aangevoerd dat de contacten met de hulpverleners haar en [echtgenoot 1] veel tijd kosten, zonder dit nader te specificeren en onderbouwen per kind gerelateerd aan een bepaalde jeugdhulpvorm. De onderzoeksplicht ligt weliswaar bij verweerder, maar het is dan wel aan eiseres om feiten en omstandigheden aan te voeren om te onderzoeken en dit heeft eiseres nagelaten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtbank op dit moment over onvoldoende informatie beschikt om vast te kunnen stellen hoeveel uren pgb eiseres nodig heeft. Evenmin zal de rechtbank een bestuurlijke lus toepassen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze is. Het oordeel van de rechtbank brengt mee dat verweerder de gemaakte beleidskeuzes met betrekking tot de wijze waarop besluiten als de onderhavige worden voorbereid in heroverweging dient te nemen. Verweerder zal een nieuwe beslissing dienen te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Voorlopige voorziening
8. In de situatie van eiseres ziet de rechtbank reden om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening te treffen tot 4 maanden na verzending van deze uitspraak. De rechtbank bepaalt hierbij dat verweerder gedurende die 4 maanden aan eiseres een pgb toekent van 40 uur per week. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat er op dit moment redenen zijn om dit aantal uren aan eiseres toe te kennen. Daarnaast dient verweerder wekelijks 5 x 2 uur per dag aan ambulante ondersteuning binnen het gezin toe te kennen, eveneens voor de duur van 4 maanden. De rechtbank benadrukt dat deze ambulante ondersteuning uitdrukkelijk dient te worden ingezet met als doel dat er een duurzame verandering optreedt in de opvoedsituatie van de kinderen. Het kan ouders namelijk helpen in het aanleren en vasthouden van structuur en patronen die helpend zijn voor de kinderen. Na 4 maanden dient er geëvalueerd te worden of de inzet van deze ambulante ondersteuning daadwerkelijk tot een stabilisering en mogelijk verbetering van de gezinssituatie heeft geleid. De ambulante ondersteuner dient in dit kader een verslag te maken, waaruit dient te kunnen worden opgemaakt of er sprake is van voortuitgang in de gezinssituatie, of deze voortuitgang voldoende is en wat de invloed hiervan is op (de hoogte van) een eventueel toekomstig toe te kennen pgb. De rechtbank merkt hierbij uitdrukkelijk op dat van eiseres wordt verwacht dat zij haar volledige medewerking verleent aan de ambulante hulpverlening die zal worden ingezet. Het niet meewerken van eiseres kan leiden tot het vervallen van de voorlopige voorziening.
Slotoverwegingen
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.227,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • treft de voorlopige voorziening dat verweerder eiseres tot 4 maanden na verzending van deze uitspraak een persoonsgebonden budget toekent van 40 uur per week, alsmede wekelijks vijf maal 2 uur per dag ambulante ondersteuning binnen het gezin;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 46 aan haar vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 2.227,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W. Brands-Bottema, voorzitter en kinderrechter, mr. H.J. Klein Egelink, rechter en mr. A.M.F. Geerling, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.B. Wichman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.