ECLI:NL:RBGEL:2017:1894

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
5 april 2017
Zaaknummer
05/720212-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige doorzoeking van de auto van verdachte leidt tot strafvermindering bij veroordeling voor opzettelijk vervoeren van MDMA

Op 5 april 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 juli 2016 te 't Harde, gemeente Elburg, opzettelijk 11,75 kilogram MDMA heeft vervoerd. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de auto van de verdachte onrechtmatig was, wat leidde tot een onherstelbaar vormverzuim. De officier van justitie had gesteld dat de doorzoeking rechtmatig was, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat er geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestond op het moment van de doorzoeking. Dit vormverzuim had gevolgen voor de strafmaat, waarbij de rechtbank besloot tot strafvermindering. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het verzuim en de omstandigheden van de verdachte, waaronder financiële moeilijkheden. De rechtbank gelastte ook de teruggave van een in beslag genomen iPhone 5 aan de verdachte, aangezien er geen strafvorderlijk belang was om deze te behouden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/720212-16
Datum uitspraak : 5 april 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
raadsvrouw: mr. N.M.E. Verpaalen , advocaat te Breda.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
22 maart 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 juli 2016 te 't Harde, gemeente Elburg (op een parkeerplaats langs de A28), althans in Nederland, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 11,75 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/of amfetamine, zijnde MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/of amfetamine, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de hit uit de Automatic Number Plate Reconition en antecedenten betreffende verdachte, de doorzoeking van de auto van verdachte rechtmatig is geweest. Volgens de officier van justitie hebben de verbalisanten daarbij gebruik gemaakt van hun controlebevoegdheid op grond van artikel 5.19 van de Algemene Plaatselijke Verordening. Daarnaast heeft de officier van justitie gesteld dat mocht de doorzoeking niet rechtmatig zijn geweest, niet gebleken is dat verdachte daardoor in zijn belang is geschonden. Volstaan kan dan ook worden met de enkele constatering dat de doorzoeking onrechtmatig is geweest.
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de auto van verdachte onrechtmatig is geweest, nu op dat moment ten aanzien van verdachte geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Dit is een onherstelbaar vormverzuim dat primair dient te leiden tot bewijsuitsluiting en vrijspraak. Ook zou verdachte aldus geen eerlijk proces meer hebben in de zin van artikel 6 van het EVRM. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte geen wetenschap had van de aangetroffen spullen in de kofferbak.
Beoordeling door de rechtbank
Onrechtmatig verkregen bewijs verweer
De rechtbank stelt vast dat verdachte in het onderhavige geval staande mocht worden gehouden en zijn paspoort en het kentekenbewijs van de auto mochten worden gecontroleerd. De vraag is of de doorzoeking die daarna plaats had rechtmatig is geweest.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen is de doorzoeking van de auto door de verbalisanten aangevangen naar aanleiding van een hit op het kenteken (inhoudende: ‘Controle voertuig, voertuig wordt regelmatig gebruikt voor criminele activiteiten’), antecedenten op het gebied van gekwalificeerde diefstal en registraties van verdachte op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat het door verbalisanten ingestelde onderzoek in de auto van verdachte aangemerkt dient te worden als een doorzoeking op grond van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering. Dat de verbalisanten gebruik zouden hebben gemaakt van hun controlebevoegdheid op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening, blijkt niet uit het dossier.
Een doorzoeking van een voertuig op grond van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering vereist een heterdaadsituatie van een verdenking van een strafbaar feit of een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Naar het oordeel van de rechtbank was er in dit geval onvoldoende voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. De antecedenten waarnaar verwezen wordt dateren uit 1998 en kunnen niet bijdragen aan een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Daarnaast blijkt uit het dossier niet dat verdachte registraties zou hebben op grond van de Algemene Plaatselijke verordening.
De rechtbank oordeelt dan ook dat de doorzoeking van de auto van verdachte onrechtmatig is geweest en aldus sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De vraag is vervolgens of, en zo ja, welke rechtsgevolgen aan voormeld vormverzuim moeten worden verbonden. Bij de beoordeling hiervan dient de rechtbank rekening te houden met de in artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het verzuim niet zonder consequentie blijven. Bewijsuitsluiting kan echter slechts aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Daar is in deze zaak geen sprake van. Het betreft hier een doorzoeking van de kofferbak van een huurauto. Voorts volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad dat het belang dat een strafbaar feit onontdekt blijft niet een rechtens te respecteren belang is. Aldus is geen plaats voor bewijsuitsluiting. Wel dient het vormverzuim naar het oordeel van de rechtbank te worden gecompenseerd door vermindering van de hoogte van de straf.
Bewijsoverweging
Op 5 juli 2016 te ’t Harde is de huurauto waarin verdachte reed doorzocht. Tijdens deze doorzoeking is een emmer aangetroffen die vol zat met bruin/gele brokken kristallen. Verbalisanten herkenden deze kristallen ambtshalve als MDMA-kristallen. [2] Het totaalgewicht betrof 11,75 kilogram. [3] Van deze kristallen is een monster veiliggesteld en voorzien van een SIN-nummer: AAJB8064NL. [4] Dit monster is door het NFI onderworpen aan een onderzoek identificatie van verdovende middelen. Uit dit onderzoek is gebleken dat het monster MDMA bevat. [5]
De vraag is vervolgens of verdachte wetenschap heeft gehad van de aangetroffen MDMA. Vast staat dat verdachte de bestuurder van de auto was en dat in die auto MDMA is aangetroffen. De MDMA bevond zich hiermee naar het oordeel van de rechtbank in de machtssfeer van verdachte. In beginsel wordt een bestuurder geacht wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van de spullen in de auto, tenzij er omstandigheden zijn die maken dat aannemelijk is dat verdachte in het geheel geen wetenschap hiervan had. Het ligt op de weg van de verdachte om dit aannemelijk te maken. Het enkele stellen is niet voldoende. Aanwijzingen voor het tegendeel zijn door verdachte niet gegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van MDMA is de auto.
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk 11,75 kilogram MDMA heeft vervoerd.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks5 juli 2016 te 't Harde, gemeente Elburg (op een parkeerplaats langs de A28),
althans in Nederland,opzettelijk heeft
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/ofvervoerd, ongeveer 11,75 kilogram,
in elk geval een (grote) hoeveelheidvan een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine)
en/of amfetamine,zijnde MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine)
en/of amfetamine,een middel
enals bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; art 2 ahf/ond C Opiumwet art 10 lid 3 Opiumwet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank niet tot bewijsuitsluiting zou komen, heeft de raadsvrouw verzocht
strafvermindering toe te passen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Hierbij is onder meer gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 6 februari 2017 en het voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 7 juli 2016.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft een grote hoeveelheid MDMA opzettelijk vervoerd met een grote straatwaarde. Het is algemeen bekend dat zulke verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Vaak plegen verslaafden vermogensdelicten om in hun gebruik te kunnen voorzien. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank is van oordeel dat in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, zoals geëist door de officier van justitie, passend en geboden zou zijn. In het hiervoor geconstateerde vormverzuim ziet de rechtbank echter aanleiding de straf te matigen. De rechtbank zal, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk opleggen met en proeftijd van twee jaren. Een ‘stok achter de deur’ is naar het oordeel van de rechtbank op zijn plaats om zoveel mogelijk te waarborgen dat verdachte niet nogmaals een strafbaar feit zal plegen, nu gebleken is dat verdachte financiële moeilijkheden heeft. Deze strafvermindering is in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd.
Ten aanzien van het onder verdachte in beslag genomen voorwerp, te weten iPhone 5 telefoon (goednummer PL0600-2016331284-1179934) zal de teruggave aan verdachte worden gelast nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2,10 en 13 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, te weten 6 (zes) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op 2 (twee) jaren wordt bepaald:
- dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast de
teruggavevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten iPhone 5 telefoon (goednummer PL0600-2016331284-1179934) aan veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A. Holland (voorzitter), mr. Y.M.J.I. Baauw en mr. J.H.D. van Onna, rechters, in tegenwoordigheid van D. Waizy, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 april 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, dienst infrastructuur, afdeling opsporing infrastructuur, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL2600-2016045240, gesloten op 14 juli 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 17.
3.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 33.
4.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 33.
5.Het NFI-rapport d.d. 8 september 2016.