ECLI:NL:RBGEL:2017:2019

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 april 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5818
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een last onder dwangsom wegens overtreding van de Waterwet met betrekking tot ijzer in een watergang

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland. Eiseres had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege het brengen van ijzerhoudend water in een watergang zonder de vereiste vergunning. Het primaire besluit van 23 februari 2016 legde een last onder dwangsom op van € 5.000, met een maximum van € 25.000 bij elke volgende overtreding van de Waterwet. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bestreden besluit van 24 augustus 2016 verklaarde het bezwaar ongegrond, hoewel de hoogte van de dwangsom werd gewijzigd naar € 2.500 met een maximum van € 12.500.

Tijdens de zitting op 20 maart 2017 heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres de artikelen 6.2, 6.8 en 6.9 van de Waterwet heeft overtreden. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat de verontreiniging van de watergang niet door haar handelingen was veroorzaakt. Eiseres voerde aan dat de last onder dwangsom niet op de Waterwet gebaseerd mocht worden, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder bevoegd was om de last op te leggen. De rechtbank concludeerde dat de handhaving door verweerder volgens de interventiematrix van het Waterschap Rivierenland correct was uitgevoerd.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan op basis van artikel 5:34 van de Algemene wet bestuursrecht verzoeken om opheffing van de last onder dwangsom, indien er sinds de oplegging geen dwangsom is verbeurd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/5818

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.W. Verhoeven),
en
het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenlandte Tiel, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot het brengen van ijzerhoudend water in een
A-watergang aan de [locatie] te [woonplaats] (hierna: de watergang).
Bij besluit van 24 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard doch de hoogte van de aan de last verbonden dwangsom gewijzigd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Bonsma (medewerker buitendienst), bijgestaan door mr. M.W. Verhoeven. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Ingen,
E. Peters (medewerker handhaving) en drs. R. Vink (teamleider).

Overwegingen

1. Voor de toepasselijke wettelijke bepalingen uit de Waterwet verwijst de rechtbank naar de bijlage behorende bij deze uitspraak.
2. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank het volgende gebleken. [bedrijf] had ten behoeve van de verbouw van de zogenoemde [locatie] aan de [locatie] te [woonplaats] aan bouwmaatschappij Klaassen opdracht gegeven tot het oppompen van grondwater. Klaassen heeft eiseres ingehuurd om deze opdracht uit te voeren.
Ter zuivering van het ijzerhoudend water zijn ter plaatse ontijzeringscontainers geplaatst.
Deze bevatten stro, waarmee het water wordt gezuiverd.
Op 25 januari 2016 heeft een toezichthouder van het Waterschap Rivierenland (hierna: het Waterschap) tijdens een controle op het terrein geconstateerd dat er zonder vergunning of melding aan het Waterschap ijzer in de watergang was gebracht. Op 26 januari 2016 heeft de toezichthouder van het Waterschap geconstateerd dat de verkleuring van de watergang was verergerd.
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd van
€ 5.000 - met een maximum van € 25.000 - bij elke volgende overtreding van de artikelen 6.2, eerste lid, 6.8 of 6.9, eerste lid, van de Waterwet. Bij het bestreden besluit is de hoogte van de dwangsom gewijzigd in € 2.500 met een maximum van € 12.500. Verweerder heeft de bezwaren ongegrond verklaard.
3. De rechtbank stelt vast dat de werkzaamheden bij [bedrijf] zijn beëindigd en dat de last onder dwangsom betrekking heeft op een overtreding die in het verleden heeft plaatsgevonden.
Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat de last onder dwangsom ziet op het voorkomen van een toekomstige overtreding van de Waterwet in het gehele beheergebied van het Waterschap Rivierenland voor onbepaalde tijd. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat eiseres procesbelang bij de beoordeling van het beroep heeft behouden.
4. Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat eiseres de artikelen 6.2, eerste lid, 6.8 of 6.9, eerste lid, van de Waterwet heeft overtreden doordat medewerkers van eiseres zonder vergunning en melding aan het Waterschap ijzer in de watergang hebben gebracht en geen maatregelen hebben genomen om de ernst en omvang van deze verontreiniging te beperken. Tevens merkt verweerder de lozing van ijzer in de watergang aan als een ongewoon voorval, zodat eiseres gelet op artikel 6.8 van de Waterwet de bedoelde maatregelen onverwijld had moeten nemen.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder niet heeft aangetoond dat het vervangen van het stro door eiseres heeft geleid tot een nieuwe verkleuring van de watergang, omdat uit de bij het primaire besluit overgelegde foto’s niet blijkt of zij van 25 of 26 januari 2016 dateren.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eiseres terecht als overtreder van de artikelen 6.2, eerste lid, 6.8 of 6.9, eerste lid, van de Waterwet is aangemerkt, omdat zij de bronneringsinstallatie heeft aangelegd, het stro in de container heeft vervangen en hierdoor de visuele verontreiniging is verergerd.
Op grond van het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat niet in geding is dat eiseres het stro in de ontijzeringscontainers heeft vervangen en dat hierdoor een verontreiniging van de watergang is veroorzaakt door lozing van ijzerhoudend water. De toezichthouder van verweerder heeft deze verontreiniging bij de controle op 26 januari 2016 vastgesteld. Dit wordt niet door eiseres betwist. Vast staat verder dat eiseres hiervan bij verweerder geen melding heeft gedaan, dat verweerder voor de lozing geen vergunning aan eiseres heeft verleend en dat eiseres niet direct maatregelen heeft genomen ter verbetering van de situatie.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres de artikelen 6.2, eerste lid, 6.8 of 6.9, eerste lid, van de Waterwet heeft overtreden en dat verweerder in beginsel bevoegd was een last onder dwangsom op te leggen.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat een onjuist wettelijk kader is gehanteerd en dat de last onder dwangsom niet mag worden gebaseerd op overtreding van de Waterwet, aangezien de last onder dwangsom die aan [bedrijf] is gegeven, is gebaseerd op het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de aanschrijving van [bedrijf] op een onjuiste grondslag is gebaseerd.
Gelet op hetgeen is overwogen bij rechtsoverweging 5 heeft verweerder terecht geconstateerd dat eiseres de desbetreffende voorschriften uit de Waterwet heeft overtreden.
7. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder niet heeft gehandeld volgens zijn eigen beleid, waarin de zogenoemde interventiematrix is opgenomen, waarin de stappen worden aangegeven die verweerder zet bij handhaving. Volgens deze matrix had eiseres moeten worden aangesproken of gewaarschuwd, alvorens een last onder dwangsom wordt opgelegd, omdat eiseres niet meer heeft gedaan dan het stro vervangen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij volgens de interventiematrix, die onderdeel is van de Handhavingsstrategie Waterschap Rivierenland 2015 handhaaft, ook in dit geval.
Anders dan eiseres, is de rechtbank van oordeel van verweerder volgens de interventiematrix is opgetreden. Zoals in rechtsoverwegingen 5 en 6 is overwogen, is eiseres de overtreder van de voorschriften uit de Waterwet. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de handhaver in overleg met de leidinggevende bepaalt op welke wijze tegen een overtreding wordt opgetreden. Daarbij zijn de gevolgen van de overtreding en het gedrag van de overtreder relevant. In dit geval is de score C3 toegekend, omdat er sprake was van milieugevolgen en calculerend gedrag van eiseres. De milieugevolgen bestonden uit een visuele verontreiniging van de watergang, die zorgde voor minder zonlicht en dus voor een stop van de fotosynthese en minder zicht voor jagende vissen. Daarnaast is het gedrag van eiseres als calculerend bestempeld, omdat medewerkers van eiseres weggingen terwijl door de toezichthouder van eiseres een controle werd gehouden, wat op zichzelf niet door eiseres bestreden is. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grond voor het oordeel dat verweerder geen last onder dwangsom aan eiseres had mogen opleggen. De beroepsgrond faalt.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. De rechtbank brengt nog het volgende onder de aandacht
Ter zitting is gebleken dat de aan eiseres opgelegde last onder dwangsom ruim bemeten is, omdat deze geldt voor alle locaties in het beheergebied van het Waterschap Rivierenland en voor onbepaalde tijd. Ervan uitgaande dat sinds de oplegging van de last onder dwangsom geen dwangsom is verbeurd, kan eiseres op grond van artikel 5:34, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan verweerder verzoeken de last op te heffen.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Waterwet, voor zover hier van belang, is het verboden om stoffen te brengen in een oppervlaktewaterlichaam, tenzij een daartoe strekkende vergunning is verleend door het bestuur van het betrokken waterschap of daarvoor vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
Ingevolge artikel 6.8 van de Waterwet is ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam kan worden verontreinigd of aangetast, verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de verontreiniging of aantasting het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.
Ingevolge artikel 6.9, eerste lid, van de Waterwet maakt degene die handelingen verricht als bedoeld in artikel 6.8 en daarbij kennis neemt van een verontreiniging of aantasting van de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam die door die handelingen wordt veroorzaakt, zo spoedig mogelijk melding van de verontreiniging of aantasting bij de beheerder. Hij geeft daarbij aan welke maatregelen als bedoeld in artikel 6.8 hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen.