Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 21 september 2017
- het verkort proces-verbaal van comparitie van 14 december 2016.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Kamerstukken II1988/89, 20 588, nr. 3, p. 54). De stellingen van [eiser] komen er op neer dat er in dit geval ten minste zulke twijfel is, gelet op het ten onrechte aangenomen dienstverband van [eiser] bij zijn zoon en het niet goed corrigeren van de aanslagen na het constateren van deze fout. De Ontvanger heeft hier echter tegen ingebracht dat het ten onrechte aannemen van een dienstverband bij de zoon van [eiser] al volledig is gecorrigeerd in de ambtshalve verminderingen. Een verdere correctie is ook niet toegezegd. Het restant van de belastingschulden waarop de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen ziet is, zo voert de Ontvanger aan, het gevolg van verzuimboetes in verband met het niet tijdig doen van aangifte en van de omstandigheid dat [eiser] meerdere inkomstenbronnen heeft uit vroegere arbeid. Tegen dit verweer van de Ontvanger heeft [eiser] niets ingebracht. Hij heeft niet betwist dat de Ontvanger de aanslagen reeds heeft verminderd en niet cijfermatig of anderszins onderbouwd dat en waarom de correctie van het foutief aannemen van het dienstverband bij zijn zoon tot een grotere vermindering of volledige kwijtschelding van de belastingschuld zou moeten leiden. Voor zover hij stelt dat hem zou zijn toegezegd dat de correctie tot volledige kwijtschelding zou leiden volgt dit niet uit de emailwisseling die hij heeft overgelegd en heeft hij dit ook overigens niet onderbouwd.
768,00(2,0 punten × tarief € 384,00)