In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 12 april 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werknemer tegen de besloten vennootschap Botobe B.V. De werknemer, vertegenwoordigd door mr. T.P. Boer, verzocht om veroordeling van Botobe tot betaling van een transitievergoeding van € 7.106,- bruto, gebaseerd op artikel 7:673 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Botobe, vertegenwoordigd door mr. H.I. van den Heuvel, heeft het verzoek afgewezen en stelde dat de transitievergoeding lager zou moeten zijn en dat de overbruggingsregeling ten onrechte niet was toegekend door het UWV. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op de transitievergoeding, ongeacht de financiële positie van Botobe, en dat redelijkheid en billijkheid geen grond vormden om de vergoeding te weigeren. De kantonrechter wees het verzoek van de werknemer toe en veroordeelde Botobe tot betaling van de gevorderde transitievergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd Botobe als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Het tegenverzoek van Botobe werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat het buiten de vervaltermijn was ingediend. De kantonrechter benadrukte dat de vervaltermijn van drie maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst ambtshalve moet worden toegepast.