ECLI:NL:RBGEL:2017:2159

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
5550086
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.H. van Empel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van transitievergoeding en vervaltermijn bij ontslagprocedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 12 april 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werknemer tegen de besloten vennootschap Botobe B.V. De werknemer, vertegenwoordigd door mr. T.P. Boer, verzocht om veroordeling van Botobe tot betaling van een transitievergoeding van € 7.106,- bruto, gebaseerd op artikel 7:673 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Botobe, vertegenwoordigd door mr. H.I. van den Heuvel, heeft het verzoek afgewezen en stelde dat de transitievergoeding lager zou moeten zijn en dat de overbruggingsregeling ten onrechte niet was toegekend door het UWV. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op de transitievergoeding, ongeacht de financiële positie van Botobe, en dat redelijkheid en billijkheid geen grond vormden om de vergoeding te weigeren. De kantonrechter wees het verzoek van de werknemer toe en veroordeelde Botobe tot betaling van de gevorderde transitievergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd Botobe als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Het tegenverzoek van Botobe werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat het buiten de vervaltermijn was ingediend. De kantonrechter benadrukte dat de vervaltermijn van drie maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst ambtshalve moet worden toegepast.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 5550086 \ HA VERZ 16-378 \ 474 \ 450
uitspraak van 12 april 2017
beschikking
in de zaak van
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. T.P. Boer
en
de besloten vennootschap Botebe B.V.
gevestigd te Arnhem
verzoekende partij
gemachtigde mr. H.I. van den Heuvel
Partijen worden hierna [werknemer] en Botobe genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • De tussenbeschikking van 14 februari 2017 met de daarin genoemde processtukken
  • De akte uitlating van de gemachtigde van Botobe ingekomen op 1 maart 2017
  • De akte uitlating van de gemachtigde van [werknemer] ingekomen op 9 maart 2017.
1.2.
Ten slotte is op heden beschikking bepaald.

2.De verdere beoordeling van het verzoek

2.1.
Volhard wordt bij hetgeen is overwogen en beslist bij tussenbeschikking van 14 februari 2017.
2.2.
In voornoemde tussenbeschikking is bepaald dat de kantonrechter voornemens is hetgeen in rechtsoverweging 3.5 en 3.6 van de tussenbeschikking is overwogen te betrekken in zijn oordeel en, alvorens nader te beslissen, partijen in de gelegenheid werden gesteld zich hierover bij akte uit te laten. Dit betekent dat partijen zich enkel kunnen uitlaten ten aanzien van hetgeen in rechtsoverweging 3.5 en 3.6 is overwogen. De in de akte van 1 maart 2017 van Botobe onder III en IV vermelde herformulering van het verweer en aanvulling op het verweerschrift gaan dat kader te buiten en dienen wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te worden gelaten.
het verzoek
2.3.
Het verzoek van [werknemer] strekt tot veroordeling van Botobe tot betaling van een transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 1 BW ten bedrage van € 7.106,- bruto. Botobe heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Zoals door Botobe geformuleerd onder randnummer 3 van haar verweerschrift “ komt haar verweer erop neer dat de transitievergoeding lager is dan het door [werknemer] gevorderde en bovendien dat de overbruggingsregeling transitievergoeding ten onrechte niet is toegekend omdat 1) het UWV ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat mevrouw [persoon A] slechts een zeer laag salaris aan de vennootschap heeft onttrokken en 2) de overbruggingsregeling transitievergoeding ten onrechte door het UWV per afzonderlijk jaar is bekeken en 3) het UWV heeft geoordeeld dat het eigen vermogen van Botobe positief is, zonder rekening te houden met een aflossingsverplichting die op de balans moet worden meegenomen. Toekennen van enig bedrag aan transitievergoeding is gezien de uitermate slechte positie van Botobe en de (persoonlijke) gevolgen bij toewijzing van enig bedrag, naar het oordeel van Botobe naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.”
2.4.
Het betoog van Botobe dat het toekennen van enig bedrag aan transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, faalt.
[werknemer] heeft in beginsel wettelijk aanspraak op een transitievergoeding (artikel 7:673 lid 1 BW) die in hoogte kan worden beperkt door toepassing van artikel 7:673d BW, mits de werkgever aan de aldaar gestelde voorwaarden voldoet. De beweerdelijke slechte financiële positie van en de persoonlijke gevolgen voor de werkgever zijn voor toekenning van de transitievergoeding niet relevant. Redelijkheid en billijkheid vormen in dit kader geen grond om de transitievergoeding niet toe te kennen.
2.5.
Het verweer van Botobe dat de overbruggingsregeling transitievergoeding door het UWV ten onrechte niet is toegekend wordt gepasseerd. De vraag of de overbruggingsregeling terecht of ten onrechte door het UWV niet is toegekend ligt in deze procedure niet voor. In de toelichting op artikel 8 Regeling UWV Ontslagprocedure is opgenomen dat de verklaring van het UWV over een verzoek om toepassing van de overbruggingsregeling een ‘niet op een rechtsgevolg gerichte verklaring betreft’. Een beroep op of een verzoek om toepassing van de overbruggingsregeling staat los van de door het UWV afgegeven verklaring.
2.6.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek van [werknemer] tot veroordeling van Botobe tot betaling van de transitievergoeding van € 7.106,- bruto zal worden toegewezen. De wettelijke rente zal worden toegewezen als verzocht.
2.7.
Botobe zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
het tegenverzoek
2.8.
Botobe heeft bij wege van verweer primair verzocht de transitievergoeding op grond van de overbruggingsregeling transitievergoeding (artikel 7:673d lid 1 BW jo artikel 24 Ontslagregeling) vast te stellen op € 1.983,- bruto, subsidiair op € 7.106,- bruto, beide met bepaling dat de bedragen in termijnen kunnen worden betaald.
Bij tussenbeschikking van 14 februari 2017 is bepaald (r.o. 3.6) dat de kantonrechter het verweer van Botobe aldus leest dat het verweer tevens inhoudt een zelfstandig tegenverzoek strekkende tot toekenning van een transitievergoeding als hiervoor weergegeven en dat ook ten aanzien van een zelfstandig tegenverzoek een vervaltermijn geldt van drie maanden nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
2.9.
Het tegenverzoek is gebaseerd op artikel 7:673d lid 1 BW. Artikel 7:686a lid 4, aanhef en onder b, BW bepaalt dat de bevoegdheid om een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen vervalt drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, indien het een verzoek op grond van de artikelen 673, 673a, 673b, 673c en 673d betreft. De regeling ziet op verzoeken van zowel werknemers als werkgevers. In de Memorie van Toelichting (33818, p 120-121) is vermeld dat “voor verzoeken die verband houden met de transitievergoeding een termijn van drie maanden geldt.” In artikel 7:686a lid 4 onder b BW wordt expliciet verwezen naar artikel 673d; een verzoek op grond daarvan kan uitsluitend door de werkgever worden ingediend. Gelet op deze expliciete verwijzing door de wetgever moet worden aangenomen dat de vervaltermijn van drie maanden nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd ook geldt voor de werkgever die bij wijze van zelfstandig tegenverzoek een beroep wenst te doen op de overbruggingsregeling van artikel 7:673d BW.
2.10.
Zoals bij tussenbeschikking van 14 februari 2017 is beslist dient de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 onder b BW door de kantonrechter ambtshalve te worden toegepast.
De door Botobe bij akte van 1 maart 2017 ingenomen stellingen en standpunten vormen geen aanleiding daarop terug te komen. Op grond van de wetsgeschiedenis moet worden aangenomen dat het de bedoeling van de wetgever is dat voornoemde vervaltermijn ambtshalve wordt toegepast. Het betreft immers niet een termijn die het belang van één partij beoogt te beschermen, maar het algemeen belang dient doordat partijen “in het nieuwe systeem aanzienlijk sneller weten waar zij aan toe zijn” (Memorie van toelichting 33818, p. 116).
2.11.
In de onderhavige zaak is de arbeidsovereenkomst geëindigd per 1 oktober 2016. Het verweerschrift tevens houdende zelfstandig tegenverzoek van Botobe had, gelet op de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 onder b BW, uiterlijk op 31 december 2016 door de rechtbank moeten zijn ontvangen. Het verweerschrift tevens houdende zelfstandig tegenverzoek is evenwel pas op 27 januari 2017 ontvangen, derhalve buiten de vervaltermijn. Botobe zal dan ook niet ontvankelijk worden verklaard in haar tegenverzoek.
2.12.
Botobe zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Omdat het verweer voortvloeit uit de stellingen en standpunten van [werknemer] in het verzoek, worden deze begroot op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter,
het verzoek
3.1.
veroordeelt Botobe tot betaling aan [werknemer] van een transitievergoeding ten bedrage van € 7.106,- bruto te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het verzoekschrift tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt Bototbe in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [werknemer] begroot op € 79,- griffierecht en € 900,- salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
het tegenverzoek
3.4.
verklaart Botobe niet-ontvankelijk in haar verzoek;
3.5.
veroordeelt Botobe in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [werknemer] begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. W.H. van Empel en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2017.