ECLI:NL:RBGEL:2017:2163

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
05/780017-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en openlijke geweldpleging in Zutphen met vrijspraak voor doodslag

Op 11 april 2017 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man, hierna te noemen 'verdachte', die werd beschuldigd van doodslag op 31 december 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte samen met een medeverdachte, hierna te noemen 'medeverdachte', betrokken was bij een vechtpartij met het slachtoffer, hierna te noemen 'slachtoffer', op een parkeerplaats in Zutphen. Tijdens deze confrontatie is het slachtoffer door middel van steekwonden overleden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de persoon was die het slachtoffer met een mes heeft gestoken. Daarom is verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, doodslag.

De rechtbank heeft wel geoordeeld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Dit oordeel is gebaseerd op de vaststelling dat verdachte zich in de vechtpartij heeft gemengd en een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, waarbij beiden gewelddadige handelingen hebben verricht. De rechtbank heeft echter ook geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld dat het geweld dat door verdachte is gepleegd, heeft geleid tot de dood of zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld, omdat hij zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van medeverdachte door het slachtoffer. Hierdoor is verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partijen, de pleegmoeder en biologische moeder van het slachtoffer, zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat verdachte is vrijgesproken van doodslag en voor de openlijke geweldpleging is ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/780017-16
Datum uitspraak : 11 april 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad.
raadsman: mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 juli 2016, 11 oktober 2016 en 28 maart 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 december 2015, te Zutphen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] een of meerdere malen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam te steken of te stoten, althans te treffen;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 31 december 2015, te Zutphen, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de parkeerplaats van de [naam 1] aan de [naam 3] , in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] welk geweld bestond uit slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen en/of op/tegen de grond duwen van die [slachtoffer] en/of uit het steken en/of stoten, althans treffen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl dit door hem gepleegde geweld enig letsel en/althans zwaar lichamelijk letsel en/althans de dood voor het slachtoffer ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 31 december 2015, te Zutphen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door die [slachtoffer] een of meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam te steken en/of te stoten, althans te treffen en/of die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of te trappen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 31 december 2015 zijn [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) en [verdachte] (hierna: [verdachte] ) naar de parkeerplaats op het terrein van de verslavingskliniek van de [naam 2] aan de [naam 3] te Zutphen gereden. [medeverdachte] was de bestuurder van de auto. Aldaar was [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) ook aanwezig. [medeverdachte] en [slachtoffer] zijn uit hun respectievelijke auto’s gestapt en naar elkaar toegelopen. [slachtoffer] heeft [medeverdachte] een harde kopstoot gegeven en daarna een aantal harde klappen. [medeverdachte] werd hierdoor enkele meters achteruit gedreven waarbij hij probeerde zich te verweren. Vervolgens is [verdachte] uit de auto gestapt en heeft zich in het gevecht gemengd. [2] Op enig moment is [slachtoffer] driemaal met een mes gestoken. [3]
[slachtoffer] is overleden als gevolg van meermalen bij leven opgelopen steekverwondingen. De verwondingen bestonden onder andere uit een steek- of snijwond van 9 bij 4 centimeter in de rechter flank . Aan de buigzijde van de bovenarm was een snij- of steekwond van 11 centimeter, tot een diepte van circa 8 centimeter met daarbij klieving (splitsing) van de elleboogslagader. Aan de linker kuit was een steekwond van 3 centimeter, met een lengte van 13 centimeter. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel dan wel enig letsel tot gevolg, aldus het subsidiair ten laste gelegde feit. Van het primair ten laste gelegde feit dient verdachte te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de doodslag, het primair tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken. Het doodsteken van [slachtoffer] is door [medeverdachte] gedaan. Verdachte wist niet dat dit ging gebeuren, wist niet dat [medeverdachte] een steekwapen bij zich had en hoefde een dergelijk wapen ook niet te verwachten.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit, de openlijke geweldpleging, is er geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het doden van [slachtoffer] . De bemoeienis van verdachte bij de vechtpartij dient naar mening van de raadsman van verdachte niet te worden gekwalificeerd als openlijke geweldpleging. Verdachte is tussen de vechtende [medeverdachte] en [slachtoffer] ingesprongen en heeft geprobeerd partijen uit elkaar te halen. Verdachte heeft geen opzet gehad op het in vereniging plegen van openlijk geweld. Ook was er geen samenwerking gericht tegen [slachtoffer] . Verdachte dient te worden vrijgesproken van de openlijke geweldpleging, doch in ieder geval van de strafverzwarende omstandigheden: de dood van [slachtoffer] dan wel het (zwaar) lichamelijk letsel. Ten slotte is er ook onvoldoende bewijs voor het meer subsidiair ten laste gelegde feit, de zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbend. De klappen die verdachte heeft gegeven kunnen niet als zwaar mishandelend worden gekwalificeerd. Verdachte dient ook hiervan te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Het primair ten laste gelegde feit
Op basis van het dossier is vast komen te staan dat [slachtoffer] door middel van steekwonden opgelopen tijdens de confrontatie met [medeverdachte] en [verdachte] is komen te overlijden. Zowel [medeverdachte] als [verdachte] wijzen naar elkaar als zijnde de persoon die [slachtoffer] zou hebben gestoken.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit, de doodslag, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Op basis van het dossier is niet vast komen te staan dat [verdachte] de persoon is geweest die [slachtoffer] met het mes heeft gestoken. Verdachte zal om die reden van het primair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde feit
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is geweest van openlijke geweldpleging tegen een persoon. Het geweld is openlijk, als het waarneembaar is voor publiek. Het geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust samenwerkt met een of meer anderen en daarbij een significante of wezenlijke bijdrage aan de geweldpleging levert. Hij kan dit doen door zelf een of meer gewelddadige handelingen te verrichten, maar ook door het leveren van een vocale, intellectuele of andere bijdrage aan het verband dat het geweld pleegt. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door de andere daders aan te moedigen, door mee te doen aan de organisatie van de geweldpleging, door hulpmiddelen aan te reiken of door daders af te schermen. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank als volgt.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met [medeverdachte] naar de parkeerplaats in Zutphen is gereden. [medeverdachte] is uit de auto gestapt. [verdachte] bleef op dat moment in de auto zitten. [medeverdachte] liep naar [slachtoffer] toe en kreeg direct een kopstoot van [slachtoffer] . Vervolgens was het een regen van stompen die [medeverdachte] kreeg. [medeverdachte] probeerde zichzelf te verdedigen maar dat lukte niet. [verdachte] is uit de auto gestapt en is naar de vechtende [slachtoffer] en [medeverdachte] toegegaan. Hij probeerde [slachtoffer] te raken, maar [verdachte] mistte. [slachtoffer] probeerde [verdachte] te omarmen met een zogeheten ‘bear hug’. [medeverdachte] stond tussen [slachtoffer] en [verdachte] in. [medeverdachte] was gewond en [verdachte] wilde hem bevrijden. [slachtoffer] en [verdachte] ‘maaiden’ naar elkaar. [verdachte] trok [medeverdachte] weg. Op dat moment waren [verdachte] en [slachtoffer] nog met elkaar in gevecht. [slachtoffer] pakte [verdachte] bij zijn jas en [verdachte] pakte [slachtoffer] bij zijn jas. [slachtoffer] heeft [verdachte] een aantal keer geraakt waardoor hij met zijn knie op de grond viel. Op dat moment gaf [verdachte] , [slachtoffer] een ‘uppercut’. [verdachte] is als eerste terug naar de auto gelopen en is in de auto gaan zitten. [5]
In het proces-verbaal van bevindingen zijn de camerabeelden van twee camera’s die [naam 2] (de [naam 1] ) in gebruik heeft en zicht geven op de parkeerplaats waar het gevecht heeft plaatsgevonden, uitgeschreven. In het proces-verbaal staat het volgende beschreven:
“(…) Op CAM01 zie ik om 13:30:02 de bestuurder (VE1) uit auto 2 stappen en met armen langs het lijf lopen richting SO. (…) Om 13:30:05 uur zie ik op CAM02 de deur aan de bestuurderszijde van auto 1 opengaan en een persoon uitstappen. Deze persoon, het slachtoffer (SO) (…) loopt doelgericht vervolgens richting auto 2. Om 13:30:09 uur komen VE1 en SO met elkaar in gevecht, dit zie ik op CAM02. Ik zie op CAM02 dat VE1 achteruit wordt gewerkt door SO en vervolgens zie ik ze samen (VE1 en SO) al vechtend om 13:30:10 uur in beeld komen op CAM01. Om 13:30:11 uur zie ik op CAM01 VE2 uit auto 2 stappen vanaf de passagierszijde. (…) VE2 stapt uit terwijl VE1 en SO aan het vechten zijn, dit zie ik op CAM01. VE2 loopt richting de vechtende VE1 en SO en gaat mee vechten om 13:30:19. Om 13:30:20 uur komt VE1 los van SO en neemt VE2 direct het gevecht over. Dit is zichtbaar op CAM1. Ik zie dat VE2 meerdere malen met de linker arm naar achteren beweegt en met kracht weer naar voren op het lichaam en hoofd van SO komt. Om 13:30:24 uur zie ik dat VE1 zich bukt ter hoogte van de goot gelegen tussen geparkeerde auto 1 en 2 en vervolgens wegloopt richting het gevecht van VE2 en SO. Om 13:30:26 uur zijn alle betrokkenen uit beeld van CAM01 en op CAM02 is ook niets te zien van het gevecht. Het gevecht vindt plaats voor auto 2 en ter hoogte van de goot achter de bossage op de parkeerplaats. Om 13:30:37 uur komt VE2 weer op beeld op CAM01 en bukt zich. Vervolgens loopt VE2 weer uit beeld richting auto 1. Om 13:30:42 uur loopt VE2 weer terug in beeld en loopt richting de passagierszijde van de auto 2. Wanneer VE2 hiernaartoe loopt, doet hij de beide armen omhoog alsof deze persoon zijn kleding goed doet of iets in zijn kleding stopt. Om 13:30:47 uur komt VE1 het beeld op CAM2 in rennen en bukt zich om 13:30:49. Vervolgens loopt VE1 rustig naar de bestuurderszijde van auto 2. Net voordat VE1 de auto in stapt, lijkt het alsof deze persoon met de rechter hand in zijn jaszak of broek gaat. Om 13:30:50 uur stapt VE2 in aan de passagierszijde van auto 2. Op CAM02 zie ik dat om 13:30:55 uur het SO vanachter de bossage op het parkeerterrein komt en richting auto 1 loopt naar de motorkap. Om 13:31:02 uur stapt VE1 in aan bestuurderszijde van auto 2. Op CAM01 zie ik dat auto 2 om 13:31 :15 uur de parkeerplaats van de kliniek verlaat en linksaf gaat richting het noorden.(…)” [6]
Uit het voorstaande komt naar voren dat tussen [medeverdachte] en [slachtoffer] een vechtpartij is ontstaan waarin [verdachte] zich heeft gemengd. [verdachte] is [medeverdachte] te hulp geschoten. Tijdens deze vechtpartij is geweld toegepast op [slachtoffer] door zowel [medeverdachte] als [verdachte] en andersom.
[verdachte] heeft naar eigen zeggen met [slachtoffer] gevochten en hem een ‘uppercut’ gegeven. Ook op de camerabeelden is te zien dat [verdachte] meerdere malen met zijn linker arm ( [verdachte] heeft ook verklaard linkshandig te zijn) naar achteren beweegt en met kracht weer naar voren op het lichaam en hoofd van [slachtoffer] terecht komt. De rechtbank is van oordeel dan [verdachte] door zijn opstelling en zijn handelen zich in de ruzie heeft gemengd en een wezenlijke bijdrage hieraan heeft geleverd.. Hierdoor heeft [verdachte] een significante en wezenlijke bedrage geleverd aan het openlijke geweld. Dat ook [verdachte] [slachtoffer] heeft geschopt en getrapt kan niet wettig en overtuigend worden bewezen nu getuige [getuige] tijdens het getuigenverhoor bij de rechter commissaris lijkt terug te komen op hetgeen hij hierover bij de politie heeft verklaard. [7]
Anders dan de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat gelet op het voorgaande wel sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] . Zowel [medeverdachte] als [verdachte] hebben gewelddadige handelingen verricht tegen [slachtoffer] .
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – openlijke geweldpleging.
Voorts is de vraag aan de orde of dit openlijk geweld voor zover door [verdachte] gepleegd, de dood van [slachtoffer] dan wel (zwaar) lichamelijk letsel teweeg heeft gebracht. De rechtbank is van oordeel dat dit niet kan worden vastgesteld. Hiervoor is reeds overwogen dat [verdachte] niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het steken met het mes. Nu dit steken blijkens het sectierapport de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt, dient [verdachte] van dit bestanddeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken. In het sectierapport komt verder een verwonding en vage rode huidverkleuringen aan het (voor)hoofd naar voren. [8] Dit letsel kan heel wel verklaard worden door de kopstoot die [slachtoffer] aan [medeverdachte] heeft gegeven. Nu er verder in het sectierapport geen andere letsels worden beschreven, kan niet worden bewezen dat [verdachte] (zwaar) lichamelijk letsel teweeg heeft gebracht bij [slachtoffer] .

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks31 december 2015, te Zutphen, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de parkeerplaats van de [naam 1] aan de [naam 3] ,
in elk geval op of aan een openbare weg,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] welk geweld bestond uit slaan en
/ofstompen
en/of schoppen en/of trappen en/of op/tegen de grond duwen van die [slachtoffer] en/of uit het steken en/of stoten, althans treffen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl dit door hem gepleegde geweld enig letsel en/althans zwaar lichamelijk letsel en/althans de dood voor het slachtoffer ten gevolge heeft gehad;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsman van verdachte heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat er sprake zou zijn van noodweer. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat het handelen van verdachte uitsluitend was gericht ter verdediging van [medeverdachte] en van zichzelf. Het handelen was in de gegeven omstandigheden ook proportioneel en voldeed aan het subsidiariteitsvereiste. Verdachte gaf klappen terug in reactie op de klappen die hij van [slachtoffer] kreeg, op het moment dat hij [medeverdachte] uit het gevecht wilde halen.
Volgens de officier van justitie kan de rol van verdachte tot op het moment dat [slachtoffer] wordt neergestoken door [medeverdachte] , juridisch worden geduid als noodweer. De officier van justitie stelt dat verdachte na dit moment nog met [medeverdachte] heeft ingeschopt op [slachtoffer] . Er is zijns inziens geen enkele grond om aan te nemen dat er op dat moment sprake was van een noodweer-exces-situatie.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat een feit wordt begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] zichzelf wilde verdedigen maar dat lukte niet. Verdachte heeft zich vervolgens in het gevecht gemengd om [medeverdachte] uit het gevecht weg te trekken. [medeverdachte] stond voorover gebogen, omdat hij gewond was. Hij had een kopstoot gehad en bloedde bij zijn mond. Vervolgens hebben verdachte en [slachtoffer] gevochten en heeft verdachte zichzelf verdedigd tegen [slachtoffer] .
[medeverdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij van [slachtoffer] een kopstoot kreeg. Hij was hard geraakt en werd duizelig. Hierna kreeg [medeverdachte] nog aan een aantal stoten tegen zijn hoofd. Op dat moment kwam verdachte erbij. [medeverdachte] kon toen uit de slagen van [slachtoffer] wegkomen. Verdachte en [slachtoffer] waren toen aan het vechten.
De rechtbank is van oordeel dat door de aanval van [slachtoffer] op [medeverdachte] sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van [medeverdachte] . Het geweld was zodanig dat verdachte [medeverdachte] daartegen mocht verdedigen. Hierdoor kwam verdachte in gevecht met [slachtoffer] . Deze door de verdachte gevoerde verdediging was noodzakelijk en geboden om het lijf van [medeverdachte] en vervolgens zijn eigen lijf te beschermen. De wijze waarop de verdachte, [medeverdachte] en zichzelf heeft verdedigd, te weten door [slachtoffer] van zich af te houden met slaan, stond, gelet op de specifieke omstandigheden van het geval, in een redelijke verhouding daartoe. Daarmee is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Uit de procestukken blijkt niet dat het verdachte is geweest die het slachtoffer heeft geschopt nadat deze was gestoken en was teruggelopen naar zijn auto en daar op de grond lag. Daarom komt de rechtbank niet meer toe aan de bespreking van een situatie van noodweerexces zoals door de officier van justitie aangevoerd.
Vorenstaande leidt tot de conclusie dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld. De rechtbank acht het bewezene derhalve niet strafbaar, en verdachte dient wegens het bestaan van een rechtvaardigingsgrond te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [naam 4] (pleegmoeder van [slachtoffer] ) en [naam 5] (biologische moeder van [slachtoffer] ) hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het ten laste gelegde feit.
Door de benadeelde partij [naam 4] wordt een bedrag gevorderd van € 9.448,45 aan materiële schade.
Door de benadeelde partij [naam 5] wordt een bedrag gevorderd van € 8.993,- aan materiele schade en € 30.000,- aan immateriële schade. Het totaal gevorderde bedrag is
€ 38.993,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de officier van justitie verdachte niet verantwoordelijk houdt voor het overlijden van [slachtoffer] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 5] heeft de officier van justitie het volgende opgemerkt. De medische kosten kunnen voor een deel worden toegewezen, enkel de factuur van 15 januari 2016. De reiskosten kunnen worden toegewezen met uitzondering de reiskosten die zijn ingediend voor een hoger beroep, deze kosten dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het smartengeld dient te worden begroot op een bedrag van € 10.000,-
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen te verklaren, nu deze vorderingen gebaseerd zijn op het overlijden van [slachtoffer] . Voor het overlijden is verdachte niet verantwoordelijk.
Beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partijen zullen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu verdachte is vrijgesproken van doodslag en hij voor de openlijke geweldpleging wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en daarom geen straf of maatregel wordt opgelegd.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder primair ten laste gelegde feit.
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart het
bewezen verklaardenietstrafbaaren
ontslaatverdachte voor dit feit van alle
rechtsvervolging;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 4] .
 verklaart de
benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijkin haar vordering;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 5] .
 verklaart de
benadeelde partij [naam 5] niet-ontvankelijkin haar vordering;
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. van Apeldoorn (voorzitter), mr. M.F. Gielissen en
mr. J.B.J. Driessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 april 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, team Grootschalige Opsporing, district Noord- Oost Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2015641457, onderzoek ONRAB15059 TGO [naam 6] , gesloten op 8 augustus 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 maart 2017.
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 maart 2017.
4.Een schriftelijk bescheid, te weten NFI-rapport, Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 12 januari 2016, p. 2718 e.v.
5.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 maart 2017.
6.Het proces-verbaal van bevindingen beelden [naam 1] , p. 208 en 209.
7.Proces verbaal van verhoor getuige [getuige] bij de rechter commissaris en proces verbaal van verhoor van getuige [getuige] p.238
8.Rapport N.F.I. d.d. 12 januari 2016 p. 4.