ECLI:NL:RBGEL:2017:2230

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 april 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
05/720054-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man uit Nijmegen tot TBS-maatregel met voorwaarden voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en poging daartoe

Op 20 april 2017 heeft de Rechtbank Gelderland een 32-jarige man uit Nijmegen veroordeeld tot de TBS-maatregel met voorwaarden. De man was beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en van het voorhanden hebben van wapens. De rechtbank oordeelde dat de man op 11 februari 2016 [slachtoffer 1] met een mes in zijn been had gestoken en in zijn gezicht had gesneden, wat resulteerde in blijvend letsel. Daarnaast had hij op 24 januari 2016 [slachtoffer 2] met volle kracht op de kaak geslagen en geschopt, wat leidde tot een gebroken kaak en scheve tanden. De rechtbank vond dat de man ten tijde van de feiten leed aan een paranoïde psychose en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, waardoor hij niet volledig toerekeningsvatbaar was. De rechtbank legde de maatregel van terbeschikkingstelling op, met voorwaarden voor behandeling en begeleiding. De benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], kregen schadevergoeding toegewezen voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720054-16
Datum uitspraak : 20 april 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen te Zutphen
raadsvrouw: mr. A. Winters, advocaat te Boxmeer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 mei 2016, 28 juli 2016, 20 oktober 2016, 15 december 2016, 2 februari 2017 en 6 april 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 11 februari 2016 te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en Dal, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, (meermalen) met een mes (met een lemmet van ongeveer 10 cm), althans een scherp voorwerp, in de (linker)wang, althans in het gelaat en/of de
(linker)(boven)been, althans een been, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden en/of een of meer stekende en/of zwaaiende bewegingen naar en/of in de richting van de borst, althans het bovenlichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt (terwijl die [slachtoffer 1] zich op korte afstand van verdachte bevond), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 11 februari 2016 te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en Dal, althans in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (diep) steekletsel aan het been en/of de wang van die [slachtoffer 1] , althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft toegebracht door (meermalen) te steken met een mes (met een lemmet van ongeveer 10 cm), althans een scherp voorwerp, in de (linker)wang, althans in het gelaat en/of de (linker)(boven)been, althans een been, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of een of meer stekende en/of zwaaiende bewegingen naar en/of in de richting van de borst, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] te maken (terwijl die [slachtoffer 1] zich op korte afstand van verdachte bevond);
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 11 februari 2016 te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en Dal, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, te weten (diep) steekletsel aan het been en/of de wang van die [slachtoffer 1] , althans het lichaam van die [slachtoffer 1] , (meermalen) met een mes (met een lemmet van ongeveer 10 cm), althans een scherp voorwerp, in de (linker)wang, althans het gelaat en/of de (linker)(boven)been, althans een been, althans
het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden en/of een of meer stekende en/of zwaaiende bewegingen naar en/of in de richting van de borst, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt (terwijl die [slachtoffer 1] zich op korte afstand van verdachte bevond), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Primair
hij op of omstreeks 24 januari 2016 te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en Dal, althans in Nederland, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken bovenkaak en/of verwonding(en) aan het gebit (scheve tanden) en/of tandvlees, in ieder geval aan het lichaam van die [slachtoffer 2] , heeft toegebracht door
- met zijn (gebalde)(rechter)hand (met kracht) tegen de (linker)kaak, in ieder geval in het gezicht, van die [slachtoffer 2] te slaan en/of
- met zijn (rechter)schoen (meermalen)(met kracht) op het hoofd, in ieder geval op het lichaam, van die [slachtoffer 2] te schoppen met trappende beweging van boven naar beneden (terwijl die [slachtoffer 2] op zijn buik lag);
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 24 januari 2016 te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en Dal, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, te weten een gebroken bovenkaak en/of verwonding(en) aan het gebit (scheve tanden) en/of tandvlees, in ieder geval aan het lichaam van die [slachtoffer 2] ,
- met zijn (gebalde)(rechter)hand met (kracht) tegen de (linker)kaak, in ieder geval in het gezicht, van die [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of
- met zijn (rechter)schoen (meermalen) (met kracht) op het hoofd, in ieder geval op het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft geschopt met trappende beweging van boven naar beneden (terwijl die [slachtoffer 2] op zijn buik lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 12 februari 2016 te Beuningen Gld, gemeente Beuningen, althans in Nederland, een of meer wapens van categorie III, te weten
- een gasrevolver (merk [naam 1] ) en/of
- een gaspistool (merk [naam 2] ) en/of
- een gasrevolver (merk [naam 3] ) en/of
- een gaspistool (merk [naam 2] ) en/of
- twee patroonmagazijnen, en/of munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid (scherpe) patronen (365 stuks) voorhanden heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) op 11 februari 2016 te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en Dal, met een mes in zijn been gestoken. Ook heeft hij een mes bij [slachtoffer 1] op zijn gezicht gezet. [2]
[slachtoffer 1] is op 11 februari 2016 de Spoedeisende Hulp binnengekomen. Hij had een horizontale snijwond van ongeveer zes en een halve centimeter op zijn linkerwang, vanaf de onderzijde van zijn oor tot aan het midden van zijn wang, tot in het onderhuidse weefsel. Verder had hij een steekwond van 18 millimeter in zijn bovenbeen. De wond aan het bovenbeen was niet actief bloedend en is met een drukverband behandeld. De wond aan het gezicht is gehecht. Op 12 februari 2016 is [slachtoffer 1] uit het ziekenhuis ontslagen.
[slachtoffer 1] is in totaal één keer gestoken en één keer gesneden. De snijverwonding op de wang was ten tijde van het onderzoek reeds gehecht. De diepte van de snijwond was in ieder geval door de gehele huid heen. De steekverwonding in het been is niet gehecht. De diepte van de steekwond is in ieder geval door de gehele huid heen. Het wondbed van de steekwond in het been was ten tijde van het onderzoek op 12 februari 2016 vanuit de diepte nog licht actief bloedend. Het is zeer aannemelijk dat het spierweefsel nog aan het bloeden is geweest. De diepte is dan tot in de onderliggende spierlaag. Gezien de kans op infectie heeft er ten tijde van het onderzoek geen dieptemeting plaatsgevonden. Het is zeer waarschijnlijk dat de grote bovenbeenspier is geraakt. In deze spierbundel lopen diverse aftakkingen van de hoofdslagader. Letsel aan een slagader is potentieel dodelijk. Waar de huidonderbrekingen van beide verwondingen geheel door zijn, zullen littekens verschijnen die blijvend zichtbaar zijn. . [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag door [slachtoffer 1] met een mes in zijn bovenbeen te steken. Daarbij is gewezen op de letselverklaring van 31 maart 2016, waarin staat dat in de bovenbeenspier diverse aftakkingen van de hoofdslagader lopen en dat letsel aan een slagader potentieel dodelijk is. Door [slachtoffer 1] in zijn been te steken heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit de dood tot gevolg zou hebben.
Indien verdachte van de poging tot doodslag wordt vrijgesproken, stelt de officier van justitie dat het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan worden bewezen, aangezien [slachtoffer 1] aan het snijden met het mes in zijn gezicht een blijvend ontsierend litteken heeft overgehouden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het toebrengen van een snijverwonding in het gezicht van [slachtoffer 1] , nu het dossier daarvoor onvoldoende bewijs bevat. Niet kan worden uitgesloten dat het een ongeluk was. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij het mes bij [slachtoffer 2] op zijn wang zette en dat [slachtoffer 2] van schrik bewoog en met zijn wang langs het mes ging, waardoor de snijverwonding in zijn gezicht is ontstaan.
Verder is de verdediging van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging tot doodslag, nu niet is gebleken dat de aard van het letsel zodanig was dat dit een aanmerkelijke kans op het overlijden tot gevolg had. Evenmin is gebleken dat verdachte de (voorwaardelijke) opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De toegebrachte verwonding in het been van [slachtoffer 1] levert voorts geen zwaar lichamelijk letsel op, zodat verdachte ook van het toebrengen daarvan dient te worden vrijgesproken.
Voor het snijden in het gezicht, indien bewezen verklaard, geldt eveneens dat dit geen poging tot doodslag kan opleveren. De kans dat [slachtoffer 1] hierdoor zou komen te overlijden, is immers niet aannemelijk. Voorts kan een litteken in het gezicht wel als zwaarder letsel worden gezien, maar is dat onvoldoende om als zwaar lichamelijk letsel te worden aangemerkt.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 11 februari 2016 op de bank in zijn woonkamer zat, toen verdachte binnenkwam. Hij zag dat verdachte boos keek. Even later zag hij verdachte naar hem toe komen lopen en voor hem blijven staan. Nadat verdachte eerst gedreigd had [slachtoffer 1] te slaan, is hij gaan zitten, vervolgens weer opgestaan en heeft hij hem op zijn been geslagen. Het betrof een zwaaiende beweging naar de buitenkant van zijn linker bovenbeen, waarna [slachtoffer 1] een klap voelde. Zijn been voelde warm en nat aan en hij zag bloed onder zijn linker broekspijp vloeien. Hij zag dat verdachte in de hand waarmee hij net had geslagen een mes met een lemmet van ongeveer tien centimeter vasthad. Verdachte bleef schreeuwen. Kort daarna zag hij dat verdachte het mes langs de linkerzijde van zijn hoofd zette en het met een snelle beweging naar zich toe trok. Hij sneed hierdoor met het mes van zijn oorlel tot aan de voorzijde van zijn wang. Hij sneed zijn wang open. [4]
[slachtoffer 2] en [getuige] zaten ook in de woonkamer. Zij verklaren beiden te hebben gezien dat verdachte boos de woonkamer in kwam en dat hij met een mes dan wel dolkachtig voorwerp in het been van [slachtoffer 1] stak. [getuige] heeft nog verklaard dat verdachte erg opgefokt was en riep dat hij de kop van [slachtoffer 1] ging verbouwen. [5]
De rechtbank vindt gelet op het vorenstaande bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] met een mes in zijn been heeft gestoken en in zijn gezicht heeft gesneden.
De rechtbank acht het snijden in de wang bewezen op grond van de verklaring van aangever daaromtrent, de verklaring van [getuige] dat verdachte riep: “Ik ga nou je hele kop verbouwen” – en de verklaring van verdachte zelf dat hij het mes op de wang van aangever heeft gezet.
Het alternatieve scenario dat de snijverwonding in het gezicht van [slachtoffer 1] een ongeluk (als gevolg van een schrikreactie van aangever) was, vindt de rechtbank niet geloofwaardig.
Wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde feitencomplex overweegt de rechtbank als volgt.
Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte het volle opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De rechtbank is van oordeel dat uit de aard van het letsel en de aard van verdachtes handelingen ook niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] bestond, zodat ook geen sprake is van opzet op de dood in voorwaardelijke zin. Dat het raken van een slagader potentieel dodelijk is, maakt nog niet dat er in dit geval sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers niet wat de kans was dat die slagader geraakt zou worden door het steken met het mes door verdachte en wat daarvan de gevolgen zouden zijn. Het staat niet eens vast dat de spierbundel is geraakt waar aftakkingen van de slagader doorheen lopen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de poging tot doodslag.
De rechtbank stelt ten aanzien van de snijverwonding in het gezicht vast dat, nu de diepte van de snijwond in het gezicht door de gehele huid was, er een blijvend ontsierend litteken zal ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan een fors en blijvend ontsierend litteken met een lengte van ongeveer zes en een halve centimeter in het aangezicht als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte door [slachtoffer 1] in het gezicht te snijden bij hem opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt.
Tot slot overweegt de rechtbank dat het steken in het been in dit geval geen zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt, maar dat dit gelet op de letselverklaring wel had kunnen gebeuren. In zoverre vindt de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het steken in het been.
Ten aanzien van feit 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) op 24 januari 2016 te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en Dal, met gebalde vuist met volle kracht op zijn linker bovenkaak geslagen. Daarna heeft verdachte hem nog twee harde schoppen gegeven. Hij had schoenen met stalen neuzen aan. [6]
[slachtoffer 2] is op 25 januari 2016 medisch onderzocht. Hij had een fractuur aan het tanddragende deel van de bovenkaak met verplaatsing van de voortanden. Er was sprake van gering bloedverlies en losse tanden/kiezen. Verder werd de kaak op 25 januari 2016 gespalkt en werd geconstateerd dat er vervolgbehandeling door de tandarts nodig was. De geschatte duur van genezing was zes weken. [7]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] door hem in zijn gezicht te slaan en te schoppen. [slachtoffer 2] heeft hield daar een gebroken kaak en scheve tanden aan over. Later zijn er ook nog tanden uitgevallen. De officier van justitie heeft daarbij betrokken dat de duur van genezing zes weken bedroeg. Indien verdachte wordt vrijgesproken van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] , dan was in ieder geval sprake van een poging daartoe.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte [slachtoffer 2] (meermalen) op zijn hoofd heeft geschopt, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. Het bij [slachtoffer 2] ontstane letsel aan zijn kaak en gebit valt voorts niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Daarbij is aangevoerd dat [slachtoffer 2] al een slecht gebit had, dat niet is gebleken dat hij voor zijn kaakletsel geopereerd moest worden, dat hij niet is opgenomen in het ziekenhuis en dat de geschatte duur van genezing (enkel) zes weken was.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij verdachte op 25 januari 2016 de hand wilde schudden. Zijn volgende herinnering is dat hij tegen de lamellen van de zijruit leunde. Hij was helemaal gedesoriënteerd. Hij zag dat verdachte hem aan zijn arm trok en naar de andere kant van de kamer gooide. Hij dacht dat hij toen even buiten westen is geweest. Zijn volgende herinnering was dat hij hard tegen zijn hoofd geschopt werd. Hij merkte dat zijn mond bloedde en dat enkele tanden waren afgebroken. Hij trok zijn armen op om zijn hoofd te beschermen, omdat hij tegen zijn hoofd werd geschopt. In het ziekenhuis bleek dat zijn bovenkaak was gebroken en dat er drie tanden scheef stonden. De volgende dag is in het ziekenhuis zijn bovengebit gespalkt en werden vijftien hechtingen in zijn tandvlees gezet, omdat dit gescheurd was door de breuk. [8]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] verdachte tot rust wilde manen en dat hij met een uitgestoken hand op verdachte af liep. Zij zag dat verdachte toen met zijn gebalde rechterhand hard tegen de linkerkaak van [slachtoffer 2] sloeg. De klap was zo hard dat [slachtoffer 2] op de grond viel. Terwijl [slachtoffer 2] op zijn buik lag, liep verdachte op hem af om hem vervolgens met kracht op zijn hoofd te trappen. Dat deed hij zeker driemaal. [slachtoffer 2] probeerde zijn hoofd af te schermen door met zijn beide armen zijn hoofd te bedekken. [slachtoffer 1] kwam erbij en drukte verdachte tegen de muur aan. Het lukte verdachte toen nog eenmaal om [slachtoffer 2] tegen zijn hoofd te trappen. [getuige] zag dat de tanden van [slachtoffer 2] scheef stonden en dat zijn mond bloedde. [9]
Getuige [slachtoffer 1] verklaarde op 12 februari 2016 dat verdachte een paar weken geleden [slachtoffer 2] naar de grond heeft geslagen en hem daarna meermalen tegen het hoofd heeft getrapt. [10]
De rechtbank vindt gelet op het vorenstaande bewezen dat verdachte met kracht met gebalde vuist op de kaak van [slachtoffer 2] heeft geslagen en dat hij [slachtoffer 2] ook meerdere keren met kracht op zijn hoofd heeft geschopt.
De rechtbank overweegt dat de kaakbreuk en de drie scheve tanden, in combinatie met de geschatte genezingsduur van zes weken, naar algemeen spraakgebruik zouden kunnen worden beschouwd als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank moet bij de beoordeling echter niet alleen het algemeen spraakgebruik betrekken, maar ook acht slaan op wat de wetgever als zwaar lichamelijk letsel heeft aangemerkt. De rechtbank moet in dat kader letten op de aard en de ernst van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Mede in het licht van de daarover bestaande jurisprudentie en wat in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald, komt de rechtbank in dit geval tot het oordeel dat van zwaar lichamelijk letsel niet is gebleken. De rechtbank heeft daarbij met name gekeken naar de aard van de breuk, het uitblijven van een operatie voor de breuk en de geschatte genezingsduur van (en daarmee het verwachte herstel binnen) zes weken. Verder wijst de rechtbank erop dat in de onderbouwing van de civiele vordering van [slachtoffer 2] weliswaar nog is gesproken van het uitvallen van tanden en het krijgen van een prothese als gevolg van het incident, maar dat dit niet bij de beoordeling van het bewijs kan worden betrokken, nu hiervan geen medische stukken zijn overgelegd.
Met kracht met gebalde vuist stompen en meerdere keren met kracht en met schoenen met stalen neuzen schoppen tegen een kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd, levert naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel bekomt. Verdachte heeft met zijn handelen de kans op dergelijk letsel bewust aanvaard. De door de verdachte verrichte handelingen worden door de rechtbank beschouwd als te zijn gericht op voltooiing van het voorgenomen misdrijf.
De rechtbank concludeert dan ook dat zij niet bewezen vindt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer 2] en zal hem daarvan vrijspreken. Wel vindt de rechtbank bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Ten aanzien van feit 3
Voor wat betreft elf stuks munitie
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 april 2017;
- het proces-verbaal van onderzoek wapen, p. 183 en 184.
Voor wat betreft het gaspistool (uit de gele Jumbo-tas)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van het gaspistool dat in de gele Jumbo-tas is aangetroffen. Dit gaspistool is niet met merk en type zoals opgenomen in de tenlastelegging, maar dat staat niet in de weg aan het bewezen verklaren van het voorhanden hebben van
eengaspistool.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, nu het in de gele Jumbo-tas aangetroffen gaspistool niet in de tenlastelegging is opgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het in de gele Jumbo-tas aangetroffen gaspistool, waarvan verdachte heeft verklaard dat het van hem was, niet in de tenlastelegging is opgenomen. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het voorhanden hebben daarvan in dit geval niet tot een bewezenverklaring kan leiden. Het wegstrepen van het merk en type bij een van de andere gaspistolen die wel in de tenlastelegging zijn opgenomen, kan evenmin tot een bewezenverklaring leiden, omdat het tenlastegelegde feit dan nog steeds ziet op andere wapens. Het bewezen verklaren van
eengaspistool zou denaturering van het tenlastegelegde feit betekenen.
Voor wat betreft het overige
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat verdachte van het overige onder 3 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, aangezien het dossier onvoldoende bewijs bevat dat hij die voorwerpen voorhanden heeft gehad.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het volgende heeft begaan:
1.
Subsidiair
hij op
of omstreeks11 februari 2016 te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en Dal,
althans in Nederland,aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
(diep) steekletsel aan
het been en/ofde wang van die [slachtoffer 1]
, althans het lichaam van die [slachtoffer 1]heeft toegebracht door
(meermalen)te
stekensnijden met een mes
(met een lemmet van ongeveer 10 cm
), althans een scherp voorwerp,in de
(linker
)wang,
althans in het gelaat en/of de (linker)(boven)been, althans een been, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of een of meer stekende en/of zwaaiende bewegingen naar en/of in de richting van de borst, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] te maken (terwijl die [slachtoffer 1] zich op korte afstand van verdachte bevond);
en
meer subsidiair
hij op
of omstreeks11 februari 2016 te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en Dal,
althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, te weten
(diep)steekletsel aan het been
en/of de wang van die [slachtoffer 1] , althans het lichaam van die [slachtoffer 1] , (meermalen)met een mes
(met een lemmet van ongeveer 10 cm
), althans een scherp voorwerp, in
de (linker)wang, althans het gelaat en/ofhet (linker)(boven)been,
althans een been, althans
het lichaamvan die [slachtoffer 1] heeft gestoken
en/of gesneden en/of een of meer stekende en/of zwaaiende bewegingen naar en/of in de richting van de borst, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt (terwijl die [slachtoffer 1] zich op korte afstand van verdachte bevond),terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Subsidiair
hij op
of omstreeks24 januari 2016 te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en Dal,
althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, te weten een gebroken bovenkaak en
/ofverwonding
(en
)aan het gebit (scheve tanden) en
/oftandvlees
, in ieder geval aan het lichaam van die [slachtoffer 2],
- met zijn
(gebalde
) (rechter
)hand met
(kracht
)tegen de
(linker
)kaak
, in ieder geval in het gezicht,van die [slachtoffer 2] heeft geslagen en
/of
- met zijn (rechter)schoen
(meermalen
) (met kracht
)op het hoofd
, in ieder geval op het lichaam,van die [slachtoffer 2] heeft geschopt
met trappende beweging van boven naar beneden (terwijl die [slachtoffer 2] op zijn buik lag
), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op
of omstreeks12 februari 2016 te Beuningen Gld, gemeente Beuningen,
althans in Nederland, een of meer wapens van categorie III, te weten
- een gasrevolver (merk [naam 1] ) en/of
- een gaspistool (merk [naam 2] ) en/of
- een gasrevolver (merk [naam 3] ) en/of
- een gaspistool (merk [naam 2] ) en/of
- twee patroonmagazijnen, en/ofmunitie van categorie III, te weten een hoeveelheid (scherpe) patronen (11 stuks) voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Bij het bewezenverklaarde onder 1 subsidiair heeft de rechtbank het woord ‘snijden’ ingelezen, nu dat bij het primaire en meer subsidiaire wel ten laste is gelegd.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, subsidiair:
Zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 1, meer subsidiair:
Poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 2, subsidiair:
Poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 3:
Handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de feiten 1 (subsidiair en meer subsidiair) en 2 (subsidiair)
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel verdachte voor deze feiten niet strafbaar is. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Over de vraag in hoeverre de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend is verdachte door een psychiater en een psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) onderzocht. Hiervan is een rapportage opgesteld.
Uit de rapportage volgt dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Het betreft een combinatie van zwakbegaafde intelligentie met daaraan gekoppeld een onuitgerijpte persoonlijkheid, tot uiting komend in faalangst, een instabiel zelfgevoel, onzekerheid en beïnvloedbaarheid, en een gebrek aan zelfcorrigerend vermogen. Daarnaast speelt er vanaf jonge leeftijd bij verdachte een paranoïde basisgevoel. Ook lijdt hij aan een stoornis in de impulsbeheersing.
Uit de rapportage volgt dat de gebrekkige ontwikkeling en de stoornis aanwezig waren ten tijde van het plegen van de feiten. In de aanloop naar de feiten ontstond er bij verdachte geleidelijk een toenemende achterdocht. Hij werd in zijn beleving steeds meer bevestigd in zijn paranoïde opvattingen, waardoor er sprake was van een vicieuze cirkel, uitmondend in een paranoïde psychose. Ten tijde van de feiten had hij door de paranoïde psychose de grip op de realiteit verloren en beschikte hij niet meer over enige keuzevrijheid ten aanzien van zijn gedrag. Onder invloed van zijn, elkaar onderling versterkende, stoornissen kon hij niet meer anders dan grijpen naar agressie jegens aangevers. Geadviseerd is dan ook om verdachte voor deze feiten als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank onderschrijft de conclusies van de rapporteurs en komt op basis hiervan tot het oordeel dat de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten wegens de paranoïde psychose en de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Dat betekent dat verdachte voor het plegen van deze feiten niet strafbaar is, zodat de rechtbank hem daarvoor zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is ten aanzien van dit feit van mening dat geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft hier op de zitting geen standpunt over ingenomen.
Beoordeling door de rechtbank
Met betrekking tot het onder 3 bewezenverklaarde feit hebben de rapporteurs van het PBC gerapporteerd dat onduidelijk is gebleven of, en zo ja, op welke manier en in welke mate de vastgestelde stoornissen van invloed zijn geweest op dit feit. Een doorwerking in dit feit kan dan ook niet worden vastgesteld, aldus de gedragsdeskundigen. Zodoende is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor dit feit strafbaar is, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat, gelet op de ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte ter zake van de feiten onder 1, subsidiair en meer subsidiair en 2, subsidiair geen straf aan hem kan worden opgelegd. De officier van justitie heeft geëist dat aan verdachte voor deze feiten de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd met de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarbij heeft hij de rechtbank verzocht te bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Ter zake van het feit onder 3 heeft de officier van justitie geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week, met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte kan zich vinden in het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met de voorwaarden zoals geformuleerd in het maatregelrapport. Wel wordt verzocht om specifiek op te nemen dat de klinische behandeling kortdurend dient te zijn, zoals de gedragsdeskundigen van het PBC hebben geadviseerd. Ter terechtzitting is verzocht om deze niet langer te laten duren dan een half jaar. Verder is verzocht om voor het onder 3 bewezenverklaarde feit geen aanvullende straf of maatregel meer op te leggen gelet op het feit dat verdachte al ruim veertien maanden in voorlopige hechtenis heeft verbleven.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 21 februari 2017;
- een multidisciplinair Pro Justitia rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie PBC, van 17 januari 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland van 27 maart 2017.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling en tweemaal een poging daartoe. Hij heeft aangever [slachtoffer 2] een gebroken kaak geslagen en hem, terwijl aangever op de grond lag, tegen zijn hoofd geschopt. Dat deed hij, terwijl hij wist dat hij schoenen met stalen neuzen aan had. Een paar weken later heeft hij aangever [slachtoffer 1] met een mes in zijn been gestoken en in zijn wang gesneden. Beide aangevers moesten medische behandeling ondergaan van het door verdachte toegebrachte letsel. Zij hebben zich beiden als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Uit de onderbouwing van hun immateriële schade en de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] volgt de fysieke en psychische impact die het handelen van verdachte op hen heeft gehad.
Voor het plegen van dergelijke feiten geldt als uitgangspunt een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In dit geval kan aan verdachte echter geen straf worden opgelegd. Vastgesteld is immers dat hij ten tijde van het plegen van de feiten onder meer onder invloed verkeerde van een paranoïde psychose en daarom volledig ontoerekeningsvatbaar wordt geacht. De rechtbank kan wel bepalen dat er een maatregel zal worden opgelegd.
De rapporteurs van het PBC concluderen dat verdachte vanuit de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens blijvend problemen zal houden om gedrag van anderen te plaatsen en te begrijpen, en dat hij moeite zal houden om op een gezonde wijze met stress om te gaan. Door zijn paranoïde grondhouding zal hij gebeurtenissen snel achterdochtig blijven inkleuren. Door zijn stoornis in de impulsbeheersing zal hij sneller dan anderen geneigd zijn om met agressie te reageren. Ook zal hij gevoelig blijven om bij sterk oplopende spanning paranoïde psychotisch te worden. Al deze factoren afzonderlijk verhogen het risico op recidive en versterken elkaar. Verder is er sprake van instabiliteit in huisvesting en zijn er schulden, een onduidelijk en mogelijk crimineel netwerk, en onvoldoende structureel werk, wat een forse draaglast is voor verdachte. Deze onzekere factoren maken hem kwetsbaar voor psychotische ontregeling, en verhogen daarmee het risico op herhaling van een geweldsincident. Al met al wordt het risico op herhaling van een geweldsincident (vanaf de middellange termijn) matig tot hoog ingeschat, wanneer hij in onveranderde omstandigheden zou terugkeren naar de situatie van voor het ten laste gelegde.
Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat sprake is van een groot herhalingsgevaar dat samenhangt met zijn problematiek. De rechtbank acht het niet verantwoord dat verdachte zonder dat dit gevaar in belangrijke mate is weggenomen, terugkeert in de maatschappij.
De rapporteurs van het PBC adviseren aan verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Zij achten behandeling binnen het Licht Verstandelijk Gehandicapten (LVG) circuit passend. De rapporteurs zien weinig nut in een langdurige klinische behandeling bij verdachte, aangezien hij in een klinische setting probleemloos functioneert en er dan geen sprake is van agressieproblemen of andere gedragsproblematiek. Ook kan een langere klinische opname leiden tot verharding van verdachte. Daarom wordt voor verdachte een kortdurende klinische opname geadviseerd met als doel een stevig ambulant kader op te zetten, huisvesting te zoeken en schuldsanering in gang te zetten, teneinde zo een succesvolle terugkeer in de maatschappij te waarborgen. De ambulante behandeling zal primair gericht moeten zijn op het helpen bij het vinden van een huis en werk en het aflossen van schulden. Daarnaast dient er aandacht te zijn voor verdachtes agressieproblematiek. Verdachte zal ondersteund moeten worden om onduidelijkheden of misverstanden in de menselijke interactie te kunnen plaatsen. Ook zal in zijn behandeling het gebruik van drugs en de (eventuele) negatieve invloed daarvan op (zijn) gedrag of gedachtes in kaart moeten worden gebracht, en zullen er triggers voor een mogelijk psychotische decompensatie moeten worden geïdentificeerd.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat gezien de ernst van de feiten, de ernst van de stoornis en het herhalingsgevaar, de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Het bewezenverklaarde feit is een misdrijf dat behoort tot een der misdrijven genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1° van het Wetboek van Strafrecht.
Concluderend zal de rechtbank verdachte voor het bewezenverklaarde onder 1 en 2 de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen met de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank ziet geen aanleiding om in de behandeling van verdachte te treden door een maximale duur aan de klinische behandeling te verbinden. De rechtbank wijst erop dat de rapporteurs om hiervoor genoemde redenen een kortdurende klinische behandeling voor ogen hebben en gaat ervan uit dat de toekomstige behandelaars van verdachte daar vanuit hun professie rekening mee zullen houden. Verder zal de rechtbank, ingevolge artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, bevelen dat terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Met betrekking tot feit 3, het voorhanden hebben van 11 stuks munitie, zal de rechtbank verdachte schuldig verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aangezien hem -gelet op het vorenstaande- al de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd en hij al langdurig in voorarrest heeft verbleven.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] (€ 3.306,50) en [slachtoffer 2] (€ 670,-) hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezen verklaarde feit onder 1 respectievelijk 2. Naast de gevorderde bedragen is verzocht om toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zijn geheel kan worden toegewezen en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor een bedrag van € 630,-. De toe te wijzen bedragen kunnen worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] is gesteld dat de materiële schade – in het bijzonder de kleding – niet is onderbouwd. Verzocht wordt het gevorderde bedrag te matigen naar € 25,-.Voor wat betreft het verlies van eigen risico wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verder is verzocht de kosten voor het verblijf van een dag in het ziekenhuis af te wijzen, nu aangever een groot deel van de nacht ‘zoek’ was en hij nog geen 24 uur in het ziekenhuis is geweest. Tot slot dient de gevorderde immateriële schade gematigd te worden.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] is gesteld dat niet is gebleken dat de kleding onherstelbaar is beschadigd. Er ontbreekt een onderbouwing. Verzocht wordt deze schadepost af te wijzen, dan wel te matigen naar € 25,-. Ook wordt hier verzocht de gevorderde immateriële schade te matigen.
Verder is gesteld dat de schadevergoedingsmaatregel niet aan verdachte opgelegd kan worden, nu hij (voor wat betreft de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten) volledig ontoerekeningsvatbaar is verklaard en hem de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden is opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer 1]
De rechtbank stelt vast dat als gevolg van de onder 1 bewezenverklaarde feiten verschillende kledingstukken van de benadeelde partij onherstelbaar zijn beschadigd. De schade daaraan kan verhaald worden op verdachte. De benadeelde partij heeft de hoogte van de gevorderde kledingkosten niet onderbouwd. Hij schat de totale waarde van zijn verloren gegane kleding, bestaande uit een broek, ondergoed, T-shirt en een trui, op een bedrag van € 122,-. Naar het oordeel van de rechtbank is dit bedrag, gezien de aard en de staat van de kleding ten tijde van het delict, onredelijk van hoogte. De rechtbank acht toewijzing van een bedrag van € 50,- redelijk.
Het gevorderde bedrag van € 28,- voor de dag ziekenhuisopname zal de rechtbank afwijzen, nu uit de stukken is gebleken dat aangever minder dan een volle dag is opgenomen geweest. Hij kwam volgens het verpleegkundig verslag op 12 februari 2016 om 00.30 uur binnen op de afdeling Heelkunde en is diezelfde dag om 13.30 uur ontslagen uit het ziekenhuis. Verder bleek uit het verslag dat hij die nacht meerdere uren van de afdeling af was.
Nu de verdediging geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen (de hoogte van) het gevorderde verlies van eigen risico van de ziektekostenverzekering en dit bedrag naar het oordeel van de rechtbank voldoende is onderbouwd, zal zij deze schadepost toewijzen.
De immateriële schadevergoeding zal de rechtbank naar billijkheid bepalen op een bedrag van € 1.000,-. Hierbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in zijn vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Op grond van het voorgaande, de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder 1 tot een bedrag van in totaal
€ 1.436,50 aan nu toewijsbare schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar voor wat betreft het verlies van eigen risico van € 386,50 vanaf 3 april 2016, nu de zorgverzekeraar per brief van die datum heeft aangegeven dat de benadeelde partij het bedrag (nog) dient te betalen. De gevorderde wettelijke rente over het overige deel (€ 1.050,-) van de schade is toewijsbaar vanaf 11 februari 2016, de pleegdatum.
[slachtoffer 2]
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij de materiële schade niet met stukken heeft onderbouwd. Gesteld wordt dat de kleding van aangever, bestaande uit een broek, blouse en een wollen trui, onherstelbaar is beschadigd. Nu aangever dit niet heeft onderbouwd en uit de aangifte niet is gebleken dat zijn kleding als gevolg van de mishandeling is beschadigd, zal hij voor dit deel van de vordering (€ 110,-) niet-ontvankelijk worden verklaard.
De immateriële schadevergoeding zal de rechtbank naar billijkheid bepalen op het gevorderde bedrag van € 560,-. Hierbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen.
Op grond van het voorgaande, de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder 2 tot een bedrag van in totaal
€ 560,- aan nu toewijsbare schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 24 januari 2016, de pleegdatum.
Schadevergoedingsmaatregel
Wat betreft de mogelijkheid tot opleggen van de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte wijst de rechtbank erop dat artikel 36f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht per 1 januari 2014 in die zin is aangevuld dat de schadevergoedingsmaatregel ook kan worden opgelegd indien de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is en aan hem een maatregel wordt opgelegd..
De rechtbank ziet, anders de verdediging, gelet op het vorenstaande aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van de toe te wijzen bedragen ten behoeve van genoemde benadeelde partijen. De gevorderde en toegewezen rentes zijn daar niet bij inbegrepen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 9a, 24c, 36f, 37a, 38, 38a, 57, 91 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 26, 55 en 56 van de Wet Wapens en Munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2, beiden primair, ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
Ten aanzien van de feiten 1, subsidiair en meer subsidiair en 2, subsidiair
 verklaart
verdachte niet strafbaaren
ontslaatverdachte voor het
onder 1, subsidiair en meer subsidiair en 2, subsidiair ten laste gelegdevan alle
rechtsvervolging;
 gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden stelt voor de duur van de terbeschikkingstelling de volgende
voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde:
- hij onthoudt zich van het plegen van strafbare feiten;
- hij begeeft zich niet zonder toestemming van de reclassering en het Openbaar Ministerie buiten de Europese landsgrenzen van Nederland;
- hij verleent medewerking aan het verstrekken van een actuele foto aan de reclassering te behoeve van eventuele opsporing;
- hij werkt mee aan, indien de reclassering dit nodig acht, een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) van maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
- hij verleent zijn medewerking aan het door reclassering te houden toezicht. Deze medewerking houdt in:
 hij zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
 hij moet zich melden op afspraken bij de reclassering, zo vaak de reclassering dat nodig acht;
 hij houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te bewegen tot het naleven van de voorwaarden;
 hij verleent medewerking aan huisbezoeken;
 hij geeft inzicht aan de reclassering over de voortgang van begeleiding of behandeling door andere instellingen/hulpverleners;
 hij verhuist of verandert zijn adres niet zonder toestemming van de reclassering;
 hij verleent medewerking aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met hem, als dat van belang is voor het toezicht;
- hij laat zich opnemen in SGLVG+ kliniek Ipse de Bruggen te Poortugaal, of een soortgelijke zorginstelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling worden gegeven, ook als dat inhoudt de inname van door behandelaren voorgeschreven medicatie;
- hij verleent medewerking aan een vervolgtraject dat aan dient te sluiten op de klinische behandeling. Dit kan zijn in een instelling voor begeleid wonen met ambulante hulpverlening;
- hij geeft toestemming informatie uit te wisselen met personen en instanties die betrokken zijn bij zijn (behandel)traject;
- hij volgt het vrijhedenbeleid zoals afgesproken is met de behandelcoördinator van de kliniek in samenspraak met de reclassering;
- hij werkt mee om zich, na de klinische behandeling, ambulant te laten behandelen/begeleiden bij een forensische polikliniek of een soortgelijke zorginstelling, indien dit door de reclassering en/of behandelaars nodig wordt bevonden;
- hij werkt mee aan een zinvolle dagbesteding, betaald dan wel onbetaald;
- hij geeft de reclassering inzage in zijn financiële situatie. Hij laat zich zo nodig begeleiden op financieel gebied door de reclassering en/of een andere instelling. Indien geïndiceerd werkt hij mee aan een traject aangaande bewindvoering;
- hij zal zich onthouden van drugsgebruik. Wat betreft alcoholgebruik houdt hij zich aan de gemaakte afspraken in overleg met de reclassering en zijn behandelaar. Hij verplicht zich ten behoeve van de naleving hiervan mee te werken aan blaastesten en bloed- en/of urineonderzoek.
 geeft Reclassering Nederland opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen;
 beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 1, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van
€ 1.436,50 (veertienhonderdzesendertig euro en vijftig cent), waarvan
€ 1.050 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2016 en € 386,50 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 april 2016, tot aan de dag der algehele voldoening, en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

wijst afde vordering voor wat betreft het bedrag van € 28,- (aan gestelde kosten van de opname van een dag in het ziekenhuis);
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag
te betalen van € 1.436,50 (veertienhonderdzesendertig euro en vijftig cent), waarvan € 1.050 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2016 en € 386,50 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 april 2016, tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 24 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 2, subsidiair tenlastegelegde feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 2], van een bedrag van
€ 560,- (vijfhonderdenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2016, tot aan de dag der algehele voldoening, en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag
te betalen van € 560,- (vijfhonderdenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2016, tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 11 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Ten aanzien van feit 3
 verklaart verdachte strafbaar voor het onder 3 ten laste gelegde;
 bepaalt dat hiervoor
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Keijzer (voorzitter), mr. J.M. Klep en mr. H.C. Leemreize, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T. de Munnik, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 april 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant(en) van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid
2.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 april 2017.
3.Medische stukken, p. 20, 21 en 28, en de letselverklaring van mr. drs. [naam 4] , forensisch arts VGGM, van 31 maart 2016, p. 1 t/m 4.
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 16 en 17.
5.Processen-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] en [getuige] , p. 37 t/m 41.
6.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 april 2017 en het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 230 en 231.
7.Medische stukken, p. 156 en 163A
8.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 148 t/m 150
9.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 164 en 165.
10.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 16.