ECLI:NL:RBGEL:2017:2437

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
2 mei 2017
Zaaknummer
C/05/317344 / KG RK 17/281
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter mr. B.J. Zippelius in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 5 april 2017 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, die zich in een bestuursrechtelijke procedure bevond tegen het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Lingewaard. Verzoeker had de wraking aangevraagd van mr. B.J. Zippelius, de rechter die de zaak behandelde, op basis van de vrees voor partijdigheid. De wrakingsgrond was onder andere een opmerking van de rechter tijdens de zitting van 13 maart 2017, waarin zij aangaf dat verzoeker 'de schijn tegen had' op basis van door het college overgelegde verklaringen. Verzoeker stelde dat deze opmerking de indruk wekte dat de rechter al een oordeel had gevormd voordat de zitting was begonnen.

De rechtbank oordeelde dat de opmerking van de rechter niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. De rechter had deze opmerking gemaakt om verzoeker te informeren over haar voorlopige indruk van het dossier, zodat hij hierop kon reageren. De rechtbank benadrukte dat het stellen van kritische vragen door de rechter een normaal onderdeel is van de procedure en niet automatisch leidt tot de conclusie dat de rechter vooringenomen is. Bovendien werd het argument dat de rechter vooringenomen zou zijn vanwege haar eerdere werkzaamheden voor Capra advocaten verworpen, omdat zij al geruime tijd niet meer voor dit kantoor werkte en geen betrokkenheid had bij zaken van de gemeente Lingewaard.

Uiteindelijk concludeerde de wrakingskamer dat er geen feiten of omstandigheden waren die een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid konden onderbouwen, en wees het verzoek tot wraking af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/317344 / KG RK 17/281
Beschikking van 5 april 2017
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. B.J. Zippelius,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 14 maart 2017;
  • het schriftelijke verweer van de rechter van 21 maart 2017;
  • het proces-verbaal van de zitting van 13 maart 2017.
Bij de behandeling van het wrakingsverzoek op de zitting van 27 maart 2017 zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. I.M.A. Bruls-van Strien;
- de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer
AWB 17/704 tussen verzoeker en het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Lingewaard (hierna: het college). Deze zaak betreft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen het besluit van 31 januari 2017, waarmee het college verzoeker primair strafontslag heeft verleend wegens ernstig plichtsverzuim, subsidiair ontslag op andere gronden. Ter onderbouwing van het ontslag heeft het college een aantal verklaringen overgelegd, waaronder een verklaring van de burgemeester. De behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 maart 2017.
2.2
Verzoeker heeft het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd.
De rechter heeft de indruk gewekt dat zij haar oordeel over de zaak reeds voor aanvang van de zitting had gevormd. Verzoeker baseert dit op:
- de opmerking van de rechter op de zitting van 13 maart 2017 dat verzoeker, gelet op de door het college overgelegde verklaringen, de schijn tegen heeft, zonder dat die verklaringen al besproken waren;
- de omstandigheid dat hem op die zitting geen open vragen zijn gesteld, maar vragen waarin de aanname besloten ligt dat verzoeker zou liegen;
- de omstandigheid dat hem op deze zitting is voorgehouden dat hij nog de kans had om openheid van zaken te geven en dat hij op een punt kon komen, waarop hij niet meer terug zou kunnen;
- de omstandigheid dat de burgemeester, die één van de verklaringen heeft opgesteld, nauwelijks kritische vragen zijn gesteld;
- de omstandigheid dat verzoeker werd gevraagd welk belang de burgemeester zou kunnen hebben om niet de waarheid te spreken;
- de door de rechter gestelde vraag welk belang verzoeker zou kunnen hebben om niet de waarheid te spreken.
Daarnaast heeft verzoeker aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat hij na de zitting van 13 maart 2017 heeft vernomen dat mr. Berns, de gemachtigde van het college tijdens die zitting, werkzaam is voor Capra advocaten, de voormalige werkkring van de rechter, zodat die gemachtigde en de rechter collega’s zijn geweest.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.

3.De beoordeling

Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996, 484). Uit de artikelen 8:15 en 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
Aan de orde is de vraag of sprake is van feiten en omstandigheden die een objectief te rechtvaardigen grond geven voor de vrees van verzoeker dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt.
De wrakingskamer is van oordeel dat de omstandigheid dat de rechter in het begin van de zitting van 13 maart 2017 verzoeker heeft meegedeeld dat hij, gelet op de door het college overgelegde verklaringen, de schijn tegen had, geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter en grond voor wraking oplevert. Uit deze opmerking kan op zichzelf niet worden afgeleid dat het oordeel van de rechter over het verzoek om een voorlopige voorziening reeds vaststond. De rechter heeft in haar verweer en ter zitting van de wrakingskamer toegelicht dat zij met deze opmerking beoogde verzoeker in kennis te stellen van haar voorlopige indruk van het door haar bestudeerde dossier, waarop verzoeker vervolgens kon reageren. Niet gebleken is dat de rechter, indien daartoe aanleiding zou bestaan, haar voorlopige indruk over de zaak niet zou willen herzien.
Dat de rechter met name aan verzoeker kritische vragen heeft gesteld, levert evenmin een grond voor wraking op. Het behoort immers tot de taak van de rechter om op zitting zoveel mogelijk de geschilpunten tussen partijen duidelijk te krijgen, in welk kader de rechter kritische vragen mag stellen aan partijen. De omstandigheid dat de rechter aan verzoeker meer (kritische) vragen heeft gesteld ligt in het verlengde van haar voorlopige indruk van de zaak. Daaraan kan niet de conclusie worden verbonden dat de rechter vooringenomen is. Hoewel de wrakingskamer het niet onbegrijpelijk acht dat verzoeker de vraagstelling tijdens de zitting niet steeds als prettig heeft ervaren, levert die bejegening geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter op.
Het betoog dat de rechter vooringenomen is vanwege de door haar voorheen verrichte werkzaamheden voor Capra advocaten treft geen doel. Zoals de rechter onweersproken heeft gesteld is zij reeds geruime tijd (sinds 1 oktober 2010) niet meer werkzaam voor Capra advocaten, is zij in haar voormalige werkkring niet betrokken geweest in zaken van de gemeente Lingewaard en heeft zij na haar vertrek bij Capra advocaten zakelijk noch privé contact gehad met mr. Berns.
De wrakingskamer is daarom van oordeel dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mr. L. van Gijn, voorzitter, I.D. Jacobs en S. Djebali, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R. Barzilay en in openbaar uitgesproken op 5 april 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.