ECLI:NL:RBGEL:2017:2440

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
2 mei 2017
Zaaknummer
C/05/315954/KG ZA 17-93
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen in kort geding tussen stichting en gedaagde met betrekking tot bouwwerkzaamheden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een kort geding tussen de stichting De Blauwe Reiger en een gedaagde, die in Barneveld woont. De stichting is eigenaar van een onroerend goed en heeft de gedaagde toestemming geweigerd om gebruik te maken van haar parkeerterrein voor bouwwerkzaamheden. De gedaagde heeft de stichting gedagvaard en vorderingen ingesteld om toegang te krijgen tot het parkeerterrein en om bepaalde werkzaamheden te mogen verrichten. De voorzieningenrechter heeft in een eerder vonnis van 23 december 2016 bepaald dat de stichting de gedaagde toegang moet verlenen tot haar terrein voor de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

In het huidige geschil gaat het om de vraag of de stichting dwangsommen heeft verbeurd door de gedaagde niet toe te laten tot het parkeerterrein. De stichting stelt dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan, terwijl de gedaagde betoogt dat de stichting niet heeft meegewerkt aan de uitvoering van het vonnis. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de stichting op bepaalde dagen geen toegang heeft verleend, waardoor dwangsommen zijn verbeurd. De rechter heeft de gedaagde verboden om de executie van het eerdere vonnis voort te zetten voor bepaalde dagen, en heeft de proceskosten gecompenseerd.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van partijen in een executiegeschil en de noodzaak om aan vonnissen te voldoen. De rechter heeft de stichting gedeeltelijk in het gelijk gesteld, maar ook de gedaagde beperkt in zijn mogelijkheden om executiemaatregelen te treffen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/315954 / KG ZA 17-93
Vonnis in kort geding van 19 april 2017
in de zaak van
de stichting
STICHTING DE BLAUWE REIGER,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. P. Contreras te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Barneveld,
gedaagde,
advocaat mr. J.I. [naam 4]-Lampe te Meppel.
Partijen zullen hierna de stichting en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnotities van de stichting
  • de pleitaantekeningen van [gedaagde]
  • de aanhouding ten behoeve van schikkingsonderhandelingen.
1.2.
Partijen hebben de voorzieningenrechter bericht dat zij niet tot een regeling zijn gekomen. Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De stichting is eigenares van de onroerende zaken plaatselijk bekend als de [adres 1] in Barneveld. [gedaagde] is eigenaar van de aangrenzende onroerende zaken aan de [adres 1] in Barneveld. In verband met voorgenomen bouwwerkzaamheden heeft [gedaagde] de stichting verzocht toestemming te verlenen om het aan de stichting toebehorende parkeerterrein, behorend bij het aan haar toekomende bovenbedoelde pand, gedurende de bouwwerkzaamheden te gebruiken. De stichting heeft de toegang tot het parkeerterrein en het op haar terrein plaatsen van voor de bouwwerkzaamheden benodigde zaken geweigerd.
2.2.
[gedaagde] heeft daarop de stichting gedagvaard in kort geding voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank en gevorderd, samengevat, dat de voorzieningenrechter bepaalt dat de stichting:
( i) de (afval)containers op het parkeerterrein zodanig verplaatst dat [gedaagde] en/of door hem ingeschakelde derden op dit parkeerterrein werkzaamheden kan/kunnen verrichten en de daartoe benodigde kraan, containers en een bouwkeet kan/kunnen plaatsten;
(ii) [gedaagde] en/of door hem ingeschakelde derden voor de duur van de bouwwerkzaamheden toelaat tot en gedoogt op het parkeerterrein en zo nodig haar medewerking verleent door de toegang naar het parkeerterrein te verschaffen;
(iii) moet toelaten en gedogen dat [gedaagde] en/of door hem ingeschakelde derden op het parkeerterrein een kraan, containers en een bouwkeet plaatst om daarmee de bouwwerkzaamheden te verrichten;
(iv) moet toelaten en gedogen dat een bouwhek wordt geplaatst op de grond van de stichting zoals weergegeven op een in dat kort geding in het geding gebrachte tekening;
( v) moet toelaten en gedogen dat [gedaagde] en/of door hem ingeschakelde derden daadwerkelijk bouwwerkzaamheden verrichten aan het betreffende onroerend goed;
(vi) één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom; en
(vii) met veroordeling van de stichting in de proceskosten.
De stichting heeft in voorwaardelijke reconventie onder meer de veroordeling van [gedaagde] tot het betalen van een schadevergoeding gevorderd.
2.3.
Bij vonnis van 23 december 2016 heeft de voorzieningenrechter onder meer het volgende overwogen en beslist:
[…]
5.4.
Artikel 5:56 BW bepaalt dat wanneer het voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een onroerende zaak noodzakelijk is van een andere onroerende zaak tijdelijk gebruik te maken, de eigenaar van deze zaak gehouden is dit na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling toe te staan, tenzij er voor deze eigenaar gewichtige redenen bestaan dit gebruik te weigeren of tot een later tijdstip te doen uitstellen.
5.5.
Op basis van dit artikel dient allereerst te worden beoordeeld of het voor de uitvoering van de werkzaamheden die [gedaagde] wil (laten) verrichten noodzakelijk is dat gebruik wordt gemaakt van het perceel van de stichting. De eigenaar hoeft slechts noodzakelijk gebruik te dulden. Niet vereist is dat de werkzaamheden noodzakelijk zijn. De stelling van de stichting dat [gedaagde] met de bouwplannen het volledige perceel vol bouwt staat niet aan de toepassing van artikel 5:56 BW in de weg.
5.6.
De stichting heeft betwist dat het primaire plan (zoals weergegeven op de tekening die is overgelegd als productie 3) noodzakelijk is, hetgeen onvoldoende is weersproken door [gedaagde]. Het gebruik van andermans onroerende zaak moet tot een minimum worden beperkt en is slechts toegestaan wanneer alternatieven redelijkerwijs kunnen worden geacht te ontbreken. Dat is in dit geval niet zo. De stichting heeft immers een alternatief, minder belastend plan opgesteld, dat is weergegeven op de tekeningen die zijn overlegd als productie 6a en 6b. De stichting heeft niet gemotiveerd betwist dat het subsidiaire plan noodzakelijk is. Met dit alternatief wordt het gebruik van het parkeerterrein beperkt. In dat geval worden de containers en de keet aan de straatkant (aan de voorzijde van het perceel van [gedaagde]) geplaatst. Weliswaar dient met het bouwmateriaal dan wel over het fietspad te worden gegaan, maar er kunnen adequate verkeersmaatregelen (in de vorm van waarschuwingsborden) worden genomen om de overlast voor het fietsverkeer te beperken.
Voldoende aannemelijk is dan ook geworden dat het voor [gedaagde] noodzakelijk is om van een beperkt deel van het parkeerterrein van de stichting (conform de tekeningen die zijn overgelegd als productie 6a en 6b) gebruik te maken ten behoeve van bouwwerkzaamheden, en dat de stichting dit gebruik dient te dulden.
[…]
5.9.
De vorderingen van [gedaagde] zullen dan ook worden toegewezen, zoals hierna is weergegeven. De stichting heeft niet weersproken dat het voor het betreden van het parkeerterrein en het uitvoeren van de bouwwerkzaamheden noodzakelijk is om de (afval)containers die thans op het parkeerterrein staan te verplaatsen, zodat ook deze vordering toewijsbaar is.
[…]

7.De beslissing

De voorzieningenrechter

in conventie
7.1.
gebiedt de stichting de (afval)containers die op het parkeerterrein behorende tot het gebouw aan de [adres 1] staan zodanig te verplaatsen dat [gedaagde] en/of door hem ingeschakelde derden op dit parkeerterrein werkzaamheden kan/kunnen verrichten en een kraan kan/kunnen plaatsen zoals weergegeven op de bij dit vonnis als bijlage I en II gevoegde tekeningen teneinde de bouwwerkzaamheden aan de onroerende zaken aan de [adres 1] te verrichten en deze (afval)containers verplaatst te houden voor de duur van de bouwwerkzaamheden,
7.2.
gebiedt de stichting [gedaagde] en/of door hem ingeschakelde derden toe te laten tot en te gedogen op het parkeerterrein behorende tot het gebouw aan de [adres 1] voor de duur van de bouwwerkzaamheden en gebiedt de stichting zo nodig haar medewerking te verlenen door de toegang naar dit parkeerterrein te verschaffen,
7.3.
gebiedt de stichting [gedaagde] en/of door hem ingeschakelde derden toe te laten en te gedogen op het parkeerterrein behorende tot het gebouw aan de [adres 1] een kraan te plaatsen zoals weergegeven op de bij dit vonnis als bijlage II gevoegde tekening, om daarmee bouwwerkzaamheden te verrichten aan de onroerende zaken aan de [adres 1] en deze kraan conform die tekeningen daarop geplaatst te houden gedurende de periodes dat de kraan nodig is voor het uitvoeren van de bouwwerkzaamheden,
7.4.
gebiedt de stichting toe te laten en te gedogen dat een bouwhek wordt geplaatst op de grond van de stichting zoals weergegeven op de bij dit vonnis als bijlage I gevoegde tekening gedurende de duur van de bouwwerkzaamheden en/of zoals weergegeven op de bij dit vonnis als bijlage II gevoegde tekening vanaf de tijd dat de kraan nodig is voor het uitvoeren van de werkzaamheden en/of daar ontgraafwerkzaamheden plaatsvinden, totdat deze graafwerkzaamheden en werkzaamheden met de kraan zijn afgerond,
7.5.
gebiedt de stichting toe te laten en te gedogen dat [gedaagde] en/of door hem ingeschakelde derden bouwwerkzaamheden verrichten aan de onroerende zaken aan de [adres 1],
7.6.
veroordeelt de stichting om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 7.1. en/of 7.2. en/of 7.3. en/of 7.4. en/of 7.5 uitgesproken hoofdveroordeling(en) voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
[…]
7.9.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.10.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in voorwaardelijke reconventie
7.11.
wijst de vorderingen af,
[…]
2.4.
Bij e-mail van 6 januari 2017 heeft de advocaat van [gedaagde] aan de stichting laten weten dat [gedaagde] voornemens is de bouwwerkzaamheden te hervatten op 16 januari 2017.
2.5.
Bij e-mail van 16 januari 2017 om 14:09 uur heeft de heer [naam 1], verbonden aan QONECT Bouwadvies, in opdracht van [gedaagde] onder meer het volgende geschreven aan de heer [naam 3], bestuurder van de stichting:
[…]
De bouwactiviteiten voor het [naam 2] zijn zoals u per brief ook heeft vernomen op maandag 16-1-2017 (vandaag) weer gestart. Allereest willen wij u danken voor het verwijderen van de vuilcontainers.
Vanaf morgen (17-1-2017) zouden wij graag voor diverse sloopwerkzaamheden aan de buitenzijde, toegang tot het achterterrein willen hebben. Zou u zorg kunnen dragen voor het openen van de slagboom? Misschien kunt u ons een sleutel overhandigen zodat wij deze kunnen gebruiken voor het toegang verkrijgen en ook weer tijdig sluiten van de slagboom, om zo overlast van derden te voorkomen.
Zou u ons vandaag of morgen per mail kunnen informeren?
[…]
2.6.
In reactie hierop heeft de heer [naam 3] bij e-mail van 17 januari 2017, 14:22 uur, voorgesteld dat [naam 1] hem vooraf bijtijds laat weten wanneer het noodzakelijk is dat de slagboom wordt geopend en dat hij dan de zittende huurders zal verzoeken de slagboom voor [naam 1] te openen.
2.7.
Diezelfde dag om 16:38 uur heeft de advocaat van [gedaagde] aan de stichting laten weten dat het voorstel van de stichting in strijd is met de geest van het kortgedingvonnis en dat de stichting in dat verband dwangsommen verbeurt.
2.8.
Bij e-mail van 18 januari 2017, 11:09 uur, heeft de stichting daarop gereageerd. Hierop heeft zij een afwezigheidsmelding van de advocaat van [gedaagde] ontvangen.
2.9.
Vervolgens heeft de stichting op diezelfde dag om 13:48 uur aan de heer [naam 1] gemaild:
[…]
Mw [naam 4] is kennelijk woensdag niet op kantoor, maar misschien kunt u reageren om wellicht (???) geen kostbare tijd verloren te laten gaan. Uit haar email begrijp ik dat ‘u alles in kaart brengt.’
[…]
2.10.
Bij e-mail van diezelfde dag om 14:18 uur heeft [naam 1] aan [naam 3] een voorlopige planning van de werkzaamheden toegestuurd. Verder heeft hij in die e-mail geschreven dat er nu een dag geen toegang is geweest tot het parkeerterrein en dat het handig zou zijn als hij zelf de slagboom zou mogen bedienen. Ook heeft hij de stichting gevraagd hoe de toegang te regelen.
2.11.
Daarop heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen de stichting en de heer [naam 1]. De stichting heeft dit gesprek bevestigd bij e-mail van diezelfde dag, 16:08 uur. In de e-mail staat vermeld dat de stichting zal proberen de sleutel van de slagboom te laten bijmaken en dat deze, als dat is gelukt, de volgende dag op kantoor kan worden opgehaald. Verder vermeldt de e-mail dat [naam 1] aan de stichting het vooraf of naderhand zal melden wanneer van de sleutel gebruik is gemaakt.
2.12.
Nadat daarover op 19 en 20 januari 2017 nog mailcontact had plaatsgevonden tussen de stichting en de advocaat van [gedaagde], heeft de advocaat van de stichting bij aangetekende brief van 20 januari 2017 de sleutel van de slagboom aan [gedaagde] gestuurd.
[gedaagde] heeft de sleutel op 23 januari 2017 ontvangen.
2.13.
Bij exploot van 6 februari 2017 heeft de deurwaarder namens [gedaagde] aan de stichting de executie aangezegd in verband met het verbeuren van dwangsommen, omdat de stichting volgens [gedaagde] van 16 tot en met 23 januari 2017 in gebreke is gebleven met onder meer het toelaten en/of het toegang verschaffen tot het parkeerterrein. [gedaagde] heeft aanspraak gemaakt op zes dagen à € 500,00, oftewel € 3.000,00 plus kosten.
3. Het geschil
3.1.
De stichting vordert, samengevat:
I. een verbod aan [gedaagde] om de door hem aangekondigde executie van het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 23 december 2016 op dit moment voort te zetten dan wel daartoe nog verdere executoriale maatregelen, zoals beslaglegging, te treffen, en eventueel gelegde executoriale beslagen met onmiddellijke ingang te doen opheffen, zulks op straffe van een dwangsom van € 3.000,00 bij iedere overtreding hiervan, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt;
II. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De stichting legt aan haar vordering ten grondslag, kort gezegd, dat zij geen dwangsommen heeft verbeurd, en zeker niet de dwangsommen waarop [gedaagde] aanspraak maakt, omdat zij aan haar verplichtingen uit het vonnis heeft voldaan.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
De voorzieningenrechter gaat hierna nader in op de stellingen van partijen, voor zover van belang voor de beoordeling.

4.De beoordeling

4.1.
Met de aard van het gevorderde en het daaraan ten grondslag gelegde acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen gegeven. Bij exploot van 8 februari 2017 heeft de deurwaarder namens [gedaagde] aan de stichting de executie aangezegd in verband met het verbeuren van dwangsommen ter hoogte van in totaal € 3.000,00, omdat de stichting van 16 januari 2017 tot en met 23 januari 2017 in gebreke zou zijn gebleven met onder meer het toelaten en/of het toegang verschaffen tot haar parkeerterrein. Het spoedeisend belang bij staking van de executie is hiermee gegeven.
4.2.
Aangezien de door de stichting ingestelde vordering onder meer strekt tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 23 december 2016 ter zake van dwangsommen op de grond dat geen dwangsommen zijn verbeurd omdat aan de hoofdveroordeling is voldaan, is het onderhavige geschil aan te merken als een geschil dat in verband met de executie is gerezen.
4.3.
In dit executiegeschil gaat het om de vraag of de stichting dwangsommen heeft verbeurd en of [gedaagde] daarom misbruik maakt van zijn bevoegdheid de dwangsommen via executie te innen.
4.4.
Het geschil spitst zich toe tot de vraag of de stichting heeft voldaan aan hetgeen in het vonnis is overwogen en beslist ten aanzien van het toelaten en/of toegang verschaffen van [gedaagde] tot haar parkeerterrein. De stichting stelt zich op het standpunt dat zij heeft voldaan aan het vonnis, nu zij op eigen kosten meteen de afvalcontainers op haar terrein heeft weggehaald en toegang heeft verleend tot het terrein. Zij betoogt dat zij zich coöperatief en communicatief heeft opgesteld en de nodige inspanningen heeft betracht, hetgeen volgens haar ook volgt uit het feit dat zij [gedaagde] de sleutel van de slagboom heeft gegeven. [gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat de stichting, door de slagboom niet te openen, niet heeft meegewerkt aan het verlenen van toegang tot haar parkeerterrein. Aldus heeft de stichting [gedaagde] niet in de gelegenheid gesteld om gebruik te maken van haar parkeerterrein om de sloop- en verbouwwerkzaamheden te verrichten. Daarom heeft de stichting dwangsommen verbeurd, aldus [gedaagde].
4.5.
Om voornoemde vraag te kunnen beantwoorden, moet hetgeen is overwogen en beslist in het vonnis van 23 december 2016 tot uitgangspunt worden genomen. Daarbij geldt dat het dictum van het vonnis moet worden uitgelegd in het licht en met inachtneming van de overwegingen die tot de beslissing hebben geleid (HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2553 en HR 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:369). Vervolgens moet hetgeen de stichting ter uitvoering van het vonnis heeft verricht worden getoetst aan de inhoud van de veroordeling, waarbij het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer moeten worden genomen (o.a. HR 15 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9400 en HR 23 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3085).
4.6.
Voor zover de stichting zich op het standpunt stelt dat de door haar te verlenen toegang van [gedaagde] tot het terrein beperkt moet worden uitgelegd in die zin dat het gebruik door [gedaagde] van het terrein alleen was bedoeld voor het plaatsen van een bouwhek en een kraan, overweegt de kantonrechter als volgt. Het kortgedingvonnis bevat in het dictum onder 7.2 geen restrictie ten aanzien van de te verlenen toegang. Ook uit de overwegingen van het vonnis kan, anders dan de stichting kennelijk meent, niet worden afgeleid dat de toegang zich beperkte tot het plaatsen van de in het dictum onder 7.3 en 7.4 genoemde zaken. Zowel het dictum als de overwegingen van het vonnis maken uitdrukkelijk melding van het verrichten van bouwwerkzaamheden door [gedaagde] en/of door hem ingeschakelde derden. De stichting is dus gehouden om toegang te verlenen opdat die werkzaamheden kunnen worden verricht, en niet uitsluitend ten behoeve van het plaatsen van een bouwhek en een kraan.
4.7.
Op zichzelf is niet in geschil dat toegang tot het terrein – in ieder geval met een (vracht)auto – zonder sleutel van de slagboom niet mogelijk is. Ook geen punt van geschil is dat [gedaagde] van 16 tot en met 18 januari 2017 feitelijk geen toegang had tot het terrein. De stichting heeft wel op 18 januari 2017 een voorstel aan [gedaagde] gedaan om vanaf 19 januari 2017 toegang te verlenen en hoe dat dan praktisch in zijn werk zou moeten gaan. Weliswaar heeft de stichting aan die toegang voorwaarden verbonden – zij wilde [gedaagde] een sleutel van de slagboom bij haar laten afhalen en zij wilde dat [gedaagde] het haar zou melden wanneer de slagboom open zou gaan of open was geweest – maar dat zijn voorshands geoordeeld op zichzelf geen onredelijke eisen. Het gebod aan de stichting strekt immers niet zo ver dat zij haar eigen gerechtvaardigde belangen geheel opzij moet zetten en onbeperkt toegang tot haar terrein moet verlenen en dat zij aan [gedaagde] op zichzelf niet een praktisch voorstel mag doen over de wijze waarop de toegang zal worden verleend. Van de stichting kan niet worden verlangd dat zij zonder restricties en onafgebroken de slagboom open zet en open laat staan. De stichting heeft er een gerechtvaardigd belang bij dat zij haar terrein kan afsluiten voor derden en dat voor haar inzichtelijk is wanneer de slagboom opengaat en wie dan haar terrein betreedt. Deze wens van de stichting is niet zodanig vergezocht of onredelijk dat het stellen van deze voorwaarden aan het openen van de slagboom op zichzelf kan worden aangemerkt als het niet verlenen van medewerking aan het verlenen van toegang tot het terrein. [gedaagde] had dan ook geen gegronde reden om niet op dit voorstel in te gaan. Nu de stichting [gedaagde] dus vanaf 19 januari 2017 – onder genoemde voorwaarden – toegang tot haar terrein wilde verschaffen, heeft zij vanaf die datum in redelijkheid gedaan wat zij op grond van het vonnis moest doen. Vanaf die datum heeft zij dan ook geen dwangsommen verbeurd.
4.8.
Dan resteren nog 16, 17 en 18 januari 2017. Ten aanzien van 16 januari 2017 geldt dat is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] eerder dan in de e-mail van die datum aan de stichting concreet heeft verzocht om hem toegang tot het terrein te verlenen. Voor zover [gedaagde] betoogt dat hij dit al eerder, namelijk op 6 januari 2017 heeft gedaan, geldt dat de e-mail van die datum waarnaar hij verwijst geen concreet verzoek om toegang inhoudt, maar uitsluitend de aankondiging dat hij de werkzaamheden op 16 januari 2017 wil hervatten. In de e-mail van 16 januari 2017 heeft [gedaagde] verzocht om hem toegang te verschaffen “vanaf morgen”, dus vanaf 17 januari 2017. Hieruit volgt dat de stichting op 16 januari 2017 niet in strijd heeft gehandeld met hetgeen waartoe zij is veroordeeld.
4.9.
Ten aanzien van 17 en 18 januari 2017 ligt dat anders. De stichting heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom zij op die dagen niet praktisch toegang heeft kunnen verlenen, bijvoorbeeld door haar huurders in te schakelen voor het openen van de slagboom. Dit geldt temeer nu de stichting al sinds het kortgedingvonnis van 23 december 2016 wist dat zij [gedaagde] toegang moest gaan verlenen en dat zij dus al eerder dan vanaf 16 januari 2017 had kunnen en moeten nadenken over hoe daaraan praktisch invulling te geven. Op 17 en 18 januari 2017 heeft de stichting dus niet voldaan aan hetgeen waartoe zij is veroordeeld.
4.10.
Het voorgaande leidt, voorshands geoordeeld, tot de conclusie dat de stichting in de periode van 16 tot en met 23 januari 2017, met uitzondering van 17 en 18 januari 2017, heeft voldaan aan hetgeen waartoe zij is veroordeeld en alleen op de laatstgenoemde twee dagen dwangsommen heeft verbeurd, zodat executie van het vonnis ten aanzien van de overige dagen misbruik van bevoegdheid door [gedaagde] zou opleveren. De vordering onder I is in die zin toewijsbaar. Voor zover de stichting onder I de opheffing vordert van eventueel gelegde executoriale beslagen, geldt dat niet is gesteld en aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] executoriaal beslag heeft doen leggen. In zoverre is de vordering onder I daarom niet toewijsbaar.
4.11.
De gevorderde dwangsom zal overeenkomstig de vordering van de stichting worden beperkt zoals hierna is weergegeven.
4.12.
Nu partijen over en weer deels in het ongelijk worden gesteld, bestaat aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde] om de door hem aangekondigde executie van het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 23 december 2016 voort te zetten dan wel daartoe nog verdere executoriale maatregelen, zoals beslaglegging, te treffen, voor zover deze executie en executoriale maatregelen betrekking hebben op 16, 19, 20, 21, 22 en 23 januari 2017,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan de stichting een dwangsom te betalen van € 3.000,00 voor iedere keer dat hij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt,
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2017.
Coll.: JC