ECLI:NL:RBGEL:2017:2448

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
2 mei 2017
Zaaknummer
05/987003-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een boer wegens het onthouden van zorg aan runderen en overtredingen van de Wet Dieren

Op 26 april 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 52-jarige boer, die werd beschuldigd van het onthouden van de nodige zorg aan zijn runderen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op of omstreeks 21 december 2015 in de gemeente Maasdriel, als houder van dieren, opzettelijk zorg heeft onthouden aan meerdere runderen. Dit bleek uit de bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) die constateerden dat de runderen niet konden beschikken over een droge en schone ligplaats, dat het voer vervuild was en dat de drinkwaterbakken niet schoon waren. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de hygiëne op zijn bedrijf ernstig had verwaarloosd, wat leidde tot een aantasting van het welzijn van de dieren. De verdachte had verklaard dat hij door een whiplash niet in staat was om het werk alleen uit te voeren, maar de rechtbank oordeelde dat dit hem niet ontsloeg van zijn verantwoordelijkheid. De rechtbank legde een werkstraf op van 180 uur, waarvan 100 uur voorwaardelijk, en sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging omdat dit onvoldoende feitelijk was onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vervolgd voor de overtredingen onder parketnummer 05/987028-16, omdat deze niet in de uitoefening van zijn bedrijf plaatsvonden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers : 05/987003-16 en 05/987028-16 (ttz gevoegd)
Datum uitspraak : 26 april 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1964 te Ammerzoden,
wonende te [adres 1] .
raadsman: mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 7 juli 2016 en 13 april 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Parketnummer 05/987003-16
Na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 13 april 2017 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 december 2015 in de gemeente Maasdriel, al dan niet opzettelijk, als houder van dieren aan één of meerdere dieren de nodige zorg heeft onthouden, immers bleek toen dat:
in de jongveestal 8, althans één of meerdere runderen (NL720880083/NL720880090/NL720880115/NL720880122/NL72088139/NL720880487 en/of NL520377082) in de grupstal werden gehouden terwijl de mest over de ligplaatsen van voornoemde runderen was gelopen, en waardoor deze runderen niet konden beschikken over een droge en schone ligplaats en/of waren de voerresten op de voorgang nat en/of vervuild en daardoor niet meer geschikt om aan de runderen te voeren en/of waren 13, althans één of meerdere runderen (kalveren met de oornummers
NL720880184/NL720880247/NL658780851/NL658780868/NL658781001/NL658781018/NL658781025/NL658781032/NL658781049/NL658781056/NL658781063/NL658781070 en/of NL658781087) aan de rechterzijde van de stal werden gehouden bevuild met opgedroogde mest aan poten, buik en /of achterhand en/of konden voornoemde runderen (gedurende langere tijd) niet beschikken over een droge en schone ligplaats en/of hadden voornoemde runderen geen toegang tot schoon drinkwater, en/of werden 4, althans één of meerdere runderen (kalveren met oornummers NL720880146/NL720880153/NL720880160 en/of NL720880177)gehouden in een container terwijl de uitloop van de container bedekt was met een laag mest en/of urine waardoor voornoemde runderen (al gedurende langere tijd) niet konden beschikken over een droge en schone ligplaats en/of was de voerbak gevuld met oude voerresten en waren voornoemde voorresten niet meer geschikt om aan de runderen te geven en/of had 1 kalf (NL658781513) vrije toegang tot de materialen met scherpe en uitstekende delen die overal op het erf in in de stallen opgeslagenwaren, en waaraan dat dier zich kon verwonden;
art 2.2 lid 8 Wet dieren
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 21 december 2015 in de gemeente Maasdriel, al dan niet opzettelijk, als houder van dieren er niet voor heeft zorggedragen dat één of meerdere dieren een toereikende behuizing had/hadden onder voldoende hygiënische omstandigheden en/of dat één of meerdere dieren de toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en leeftijd geschikt voer kreeg/kregen toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van dat dier/die dieren, immers bleek toen aldaar dat:
in de jongveestal 8, althans één of meerdere runderen (NL720880083/NL720880090/NL720880115/NL720880122/NL72088139/NL720880487 en/of NL520377082) in de grupstal werden gehouden terwijl de mest over de ligplaatsen van voornoemd runderen was gelopen, en waardoor deze runderen niet konden beschikken over een droge en schone ligplaats en/of waren de voerresten op de voorgang nat en/of vervuild en daardoor niet meer geschikt om aan de runderen te voeren,
en/of
waren 13, althans één of meerdere runderen (kalveren met de oornummers NL720880184/NL720880247/NL658780851/NL658780868/NL658781001/NL658781018/NL658781025/NL658781032/NL658781049/NL658781056/NL658781063/NL658781070 en/of NL658781087) welke aan de rechterzijde van de stal werden gehouden bevuild met opgedroogde mest aan poten, buik en/of achterhand en/of konden voornoemde runderen (gedurende langere tijd) niet beschikken over een droge en schone ligplaats en/of hadden voornoemde runderen geen toegang tot schoon drinkwater,
en/of
werden 4, althans één of meerdere runderen (kalveren met oornummers NL720880146/NL720880153/NL720880160 en/of NL720880177) gehouden in een container terwijl de uitloop van de container bedekt was met een laag mest en/of urine waardoor voornoemde runderen (al gedurende langere tijd) niet konden beschikken over een droge en schone ligplaats en/of was de voerbak gevuld met oude voerresten en waren voornoemde voerresten niet meer geschikt om aan de runderen te geven,
en/of
had 1 kalf (NL658781513) vrije toegang tot de materialen met scherpe en uitstekende delen die overal op het erf in de stallen opgeslagen waren, en waaraan dat dier zich kon verwonden,
terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid Wet dieren, aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
Artikel 1.7 Besluit houders van Dieren
Artikel 2.2 lid 10 onder D Wet Dieren
Artikel 1 afh/ond 2 WED
Parketnummer 05/987028-16
Onder parketnummer 05/987028-16 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 april 2016 in de gemeente Maasdriel al dan niet opzettelijk, acht, althans één of meerdere runderen heeft gehouden, terwijl aan die runderen die niet in een gebouw werden gehouden, geen bescherming werd geboden tegen slechte weersomstandigheden, gezondheidsrisico's en/of zo nodig roofdieren, immers waren op het erf waar deze runderen rondliepen materialen en machines aanwezig waaraan die runderen zich konden bezeren en/of verwonden,
en/of drie, althans één of meerdere runderen heeft gehouden en er geen zorg voor heeft gedragen dat die runderen een toereikende behuizing hadden onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers was de vloer van grupstal 4 geheel bedekt met een laag rundermest en hadden de runderen geen droge- en schone ligplaats,
en/of negen, althans één of meerdere runderen heeft gehouden, er geen zorg voor heeft gedragen dat deze runderen een voor dat dier toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer toegediend krijgt op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier, immers was op de vreetplaatsen van deze runderen rot en beschimmeld (kuil)voer aanwezig;
zijnde de terminologie gebezigd in deze tenlastelegging in de zin van de Wet dieren.
art 2.2 lid 8 Wet dieren

2.Partiële nietigheid

De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding met parketnummer 05/987003-16 partieel nietig is (zowel onder het primaire als onder het subsidiaire feit) voor zover dit de verdenking betreft dat verdachte één kalf de nodige zorg heeft onthouden, omdat dit kalf vrije toegang had tot de materialen met scherpe en uitstekende delen op het erf en in de stallen, waaraan het zich kon verwonden. Uit de tenlastelegging blijkt niet aan welke materialen het kalf zich had kunnen verwonden. Dit deel van de tenlastelegging is daarom onvoldoende feitelijk en voldoet niet aan de eisen die aan een tenlastelegging worden gesteld.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit van parketnummer 05/987003-16 en het onder parketnummer 05/987028-16 ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder parketnummer 05/987003-16 tenlastegelegde. Hij heeft ten aanzien van het primair tenlastegelegde betoogd dat op basis van het dossier niet kan worden gezegd dat de gezondheid van de dieren in het gedrang was. Van het onthouden van zorg kan pas sprake zijn als het welzijn van de dieren structureel is aangetast. Het enkele feit dat op 21 december 2015 is geconstateerd dat er wat vervuiling was, is onvoldoende om te concluderen dat de dieren zorg is onthouden. Dat sprake was van een kapotte waterleiding is niet onderzocht. Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman betoogd dat het er allemaal niet fraai uitzag, maar dat niet zonder meer kan worden gezegd dat verdachte geen zorg heeft geleverd en dat de huisvesting onvoldoende was. Dat een paar koeien onder de stront zaten, betekent niet dat er geen droge ligplaats beschikbaar was. Het was een tijdelijke situatie die is ontstaan uit overmacht, te weten de kapotte waterleiding, aldus de raadsman.
De raadsman heeft ook ten aanzien van parketnummer 05/987028-16 vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft hij betoogd dat onvoldoende specifiek is gemaakt dat sprake was van het onvoldoende bieden van bescherming. Niet duidelijk is waaraan het rund zich had kunnen bezeren of verwonden. Verder kan op basis van het dossier niet worden bewezen dat de linkerzijde van de stal niet schoon was. De raadsman heeft daarnaast naar voren gebracht dat de runderen iedere dag de beschikking hadden over droog voer nu dat dagelijks nieuw werd neergelegd.
Beoordeling door de rechtbank
Parketnummer 05/987003-16 [1]
Op 21 december 2015 voerden [naam 1] en toezichthoudend dierenarts [naam 2] , beiden werkzaam voor de NVWA, een controle uit op het bedrijf van verdachte, gevestigd op het adres [adres 2] te Well, gemeente Maasdriel. [2] [naam 1] zag dat acht runderen die aan de linkerkant in de grupstal werden gehouden niet konden beschikken over een schone en droge ligplaats. Het betroffen zeven pinken met de oornummers NL720880083, NL720880090, NL720880108, NL720880115, NL720880122, NL720880139 en NL720880487 en één volwassen rund met oornummer NL520377082. [naam 1] zag dat de mest boven de roosters achter in de stal stond en over de matten op de ligplaatsen van de runderen was gelopen. De runderen hadden plakkaten opgedroogde mest aan de poten, buik en achterhand. Hierdoor wist hij dat de dieren al gedurende langere tijd niet konden beschikken over een schone en droge ligplaats. [naam 1] zag verder dat op de voergang in het midden van de stal een rund liep op het voer van de runderen die aan beide kanten van de stal werden gehouden. De voerresten waren vervuild. [naam 1] voelde dat de voerresten nat waren en hij zag dat de voerresten donker en bruin waren verkleurd. De voerresten waren niet meer geschikt om aan de runderen te vervoederen.
[naam 1] zag ook dat de drinkbak van de dertien runderen die aan de rechterkant in de stal werden gehouden vervuild was met voerresten, waardoor deze runderen geen toegang tot schoon drinkwater hadden. Deze runderen met de oornummers NL720880184, NL720880247, NL658780851, NL658780868, NL658781001, NL658781018, NL658781025, NL658781032, NL658781049, NL658781056, NL658781063, NL658781070 en NL658781087 waren vies. Ze hadden opgedroogde mest aan de poten, buik en achterhand. [naam 1] wist dat de runderen al gedurende langere tijd niet konden beschikken over een schone en droge ligplaats.
In een container op het erf zag [naam 1] vier runderen, kalveren met de oornummers NL720880146, NL720880153, NL720880160 en NL720880177. De uitloop van de container was bedekt met een laag mest en urine. Op de bodem van de container lag een laag stro die vervuild was met mest en urine. [naam 1] zag geen plaatsen in de container waar de runderen schoon en droog konden liggen. De runderen hadden resten opgedroogde mest aan hun poten, buik en achterhand. [naam 1] stelt dat hij daardoor wist dat de runderen al gedurende langere tijd niet konden beschikken over een schone en droge ligplaats. Verder was de voerbak van deze runderen geheel gevuld met oude voerresten. Het verse voer werd aangeboden bovenop het oude voer. Bij verwijdering van de bovenste laag voer, zag [naam 1] dat de voerresten daaronder donker en bruin verkleurd waren. Deze voerresten roken muf en zuur en waren niet meer geschikt om aan runderen te vervoederen. [3]
Uit de veterinaire verklaring van [naam 2] komt naar voren dat het jongvee werd gehouden in een container en een nog niet ingestort deel van een zeer bouwvallige stal. In deze stal stond een 7-tal pinken en een volwassen rund aangebonden op stands van slechts 1.30 meter diep. De runderen stonden met hun achterpoten zonder uitzondering allemaal in een mestlaag van tenminste 10 centimeter dik boven het gruprooster. De stands werden door een smalle voergang gescheiden van een ruimte met een volledige beton roostervloer. In deze ruimte bevonden zich 13 stuks jongvee. De vloer van het aparte hok, naar de rechtbank begrijpt de container, was ingestrooid. De naar schatting 50 centimeter dikke laag was volledig met mest en urine doordrenkt en oververzadigd waardoor de daar gehuisveste vier kalveren nergens droog en schoon konden liggen.
Volgens [naam 2] hadden alle dieren meer of minder sterke met aangekoekte mest vervuilde vachten. Dat was bij het jongvee in de gedeeltelijk ingestorte schuur het ergste. Verder schoot de drinkwaterhygiëne vrijwel overal tekort. Op diverse plaatsen zag [naam 2] dat drinkbakken met voer en mestresten waren vervuild. Ook liet de voederhygiëne te wensen over. Vrijwel overal waren de voergoten met oude smerige voerresten vervuild.
Het feit dat de vachten over een groot deel vervuild waren met mest en dat deze mest vooral bestond uit veel ingedroogde mestdelen die flink waren aangekoekt, duidt volgens [naam 2] op een chronisch slechte verzorgingssituatie die al langer dan enkele dagen bestond. [naam 2] concludeert dat door slechte stal-, voedings- en drinkwater hygiëne alle dieren tekort kwamen in hun dierwelzijn. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 april 2017 verklaard dat het soms voorkwam dat de put in de jongveestal vol was en dat hij de put niet had uitgezogen. Hij had in de periode van het tenlastegelegde bedrijfshulp, omdat hij vanwege een whiplash het werk niet meer alleen aankon. [5] Verdachte heeft verder verklaard dat sprake was van een overmacht situatie omdat de waterleiding lek was gereden, waardoor water over het erf en in de put bij het jongvee is terechtgekomen. Daardoor is de put overgelopen. De waterleiding zou lek zijn geraakt op een moment na 20 december 2015 om 20.00 uur (proces-verbaal van de terechtzitting van 7 juli 2016, p. 3). Volgens verdachte heeft hij op 21 december 2015 het jongvee ’s morgens gevoerd (proces-verbaal van 14 januari 2016, p. 10).
De rechtbank is anders dan de raadsman van oordeel dat uit voormelde bewijsmiddelen blijkt dat sprake is van een aantasting van het welzijn van de in de bewijsmiddelen genoemde runderen en dat deze aantasting het gevolg is van het feit dat aan deze dieren de nodige zorg is onthouden. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de runderen in de grupstal geen droge en schone ligplaats hadden, dat het voer vervuild en nat was en donkere plekken had en dat het drinkwater aan de rechterkant van de stal vervuild was met voerresten. Uit de bewijsmiddelen komt verder naar voren dat de runderen in de container geen droge en schone ligplaats hadden, dat de voerresten onder het verse voer vervuild waren en donkere plekken hadden en dat deze voerresten onder het verse voer muf en zuur roken. De rechtbank is van oordeel dat ook bewezen is dat deze situatie gedurende een langere tijd heeft bestaan en dat daarmee sprake is van het structureel onthouden van zorg. Uit de bevindingen van [naam 1] en uit de veterinaire verklaring komt immers naar voren dat de mest op de vacht van de runderen voor een (groot) deel was in/opgedroogd, waaruit zij gelet op hun ervaringen vaststelden dat de dieren gedurende een langere tijd, dan wel langer dan enkele dagen geen droge en schone ligplaats hadden gehad. De rechtbank acht hierbij verder van belang dat getuige [getuige] , die in die periode als bedrijfshulpverlener werkzaam was bij verdachte, heeft verklaard dat in de weekenden geen bedrijfshulp werd verleend. [6] Nu verdachte in de weekenden geen bedrijfshulp kreeg, hij heeft aangegeven het werk niet alleen aan te kunnen en de controle van de NVWA op een maandagmorgen plaatsvond, wordt de rechtbank in de overtuiging gesterkt dat de runderen de dagen voor de controle de nodige zorg is onthouden.
Dat sprake was van een overmacht situatie zoals verdachte heeft verklaard omdat de waterleiding kort daarvoor kapot was getrokken, acht de rechtbank niet aannemelijk. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij niet heeft gezien dat er een waterslang kapot was. Verdachte heeft verklaard dat hij die ochtend het jongvee had gevoerd. In het geval de waterleiding kapot was geweest, had hij dat op dat moment in de stal moeten opmerken. Naar het oordeel van de rechtbank wijst de in/opgedroogde mest op de vacht van de runderen ook niet op een situatie dat de waterleiding kort daarvoor was kapot gegaan en zoals verdachte meent, de oorzaak was van het overlopen van de mestput. In dat geval zou het immers meer voor de hand hebben gelegen dat de runderen alleen bevuild waren geweest met natte mest en niet ook met in/opgedroogde mest.
De vraag die dan moet worden beantwoord is, of het onthouden van de nodige zorg aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Daarbij wordt van belang geacht dat verdachte heeft erkend dat hij de mest soms liet liggen. Ook uit de verklaring van [naam 3] , bedrijfshulpverlener en vanaf medio 2015 gedurende een aantal maanden werkzaam op het bedrijf van verdachte, komt naar voren dat [naam 3] verdachte er wel eens op wees dat de put vol was en dat hij drijfmest moest rijden. Verdachte zei dan dat hij dat die avond zou doen, maar als [naam 3] de volgende dag weer op het bedrijf kwam, bleek dat verdachte het niet had gedaan. [7] Daar komt bij dat verdachte, zoals hiervoor overwogen, in de weekenden geen bedrijfshulp kreeg. De rechtbank acht verder van belang dat verdachte heeft verklaard dat hij het jongvee in de grupstal die ochtend had gevoerd. Hij had dus moeten zien in welke toestand de runderen in de stal stonden.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt de manier van werken van verdachte ertoe dat hij tekort schiet in de zorg van de runderen. Hij leegt de putten te laat en zorgt daardoor voor onvoldoende hygiëne in de stal. Daarnaast zorgt hij niet voor voldoende hygiëne in de voer- en drinkbakken. Hij ruimt het oude voer niet op en biedt het verse voer aan op het oude voer, waardoor het voer aan bederf onderhevig is en niet meer geschikt om te voederen. De rechtbank acht gelet hierop in elk geval voorwaardelijk opzet aanwezig bij verdachte.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank het onder parketnummer 05/987003-16 ten laste gelegde bewezen acht. Ten aanzien van het eerste onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank echter niet bewezen verklaren dat acht runderen niet konden beschikken over een droge en schone ligplaats nu in de tenlastelegging het oornummer van één van de runderen ontbreekt.
Parketnummer 05/987028-16 [8]
Op 5 april 2016 voerden [naam 1] en toezichthouder [naam 4] , beiden werkzaam voor de NVWA, een controle uit op het bedrijf van verdachte, gevestigd op het adres [adres 2] te Well, gemeente Maasdriel. [9] Toen verdachte hen opmerkte, sprong hij van de Bobcat af en ging gehaast grupstal 4 binnen. [naam 1] hoorde toen hij en [naam 4] in de richting van grupstal 4 liepen, het gerammel van kettingen en het geluid van loslopende runderen. Er kwamen zeven runderen uit de stal die los over het erf liepen. Vanaf de ingang van de stal zag [naam 1] dat verdachte bezig was het laatste rund los te maken aan de linkerkant van de stal. Aan de rechterkant van de stal stond nog één rund aangebonden. De vacht van drie van de runderen die het erf opliepen was sterk vervuild met aangedroogde en natte rundermest met name aan de poten, buik en achterhand van de runderen. In de stal waren de ligplaatsen van drie runderen aan de linkerzijde van de stal geheel bedekt en vervuild met een laag rundermest met een dikte van ongeveer 5 à 10 centimeter. Hierdoor wist [naam 1] dat deze drie runderen langere tijd, te weten meerdere dagen, geen droge en schone ligplaats ter beschikking hadden gehad onder voldoende hygiënische omstandigheden.
Op de vreetplaatsen van de negen runderen die in de stal aanwezig waren geweest, lag rot en beschimmeld (kuil)voer. [naam 1] rook een muffe en rotte geur en zag dat stukken van het voer grijs en donkerbruin waren verkleurd, wat duidt op schimmel en rot in het voer. Hij voelde dat het voer erg warm was en zag dat er damp vanaf kwam. Hij wist daardoor dat er broei in het voer was, dat het niet meer geschikt was om aan runderen te voederen en dat de gezondheid en het welzijn van de dieren hierdoor kon worden benadeeld. [10]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 april 2017 verklaard dat het soms voorkwam dat de put in de jongveestal vol was en dat hij de put niet heeft uitgezogen. [11] Ter terechtzitting van 7 juli 2016 heeft verdachte verklaard dat de mest op 5 april 2016 lichtelijk op de roosters stond, maar alleen bij uitersten in de hoek. Ten aanzien van het voer heeft hij toen verklaard dat de kalveren twee keer per dag eten krijgen en dat het eten dat ze niet lusten naast de voerbak wordt gelegd om af te voeren. Het voer wordt naar het midden van de vreetplaats geschoven en als de partij groot genoeg is om weg te scheppen, ruimt hij het op. De berg die er lag, is waarschijnlijk van zaterdag, zondag en maandagmorgen. Volgens verdachte was het voer dat er lag, afval en niet meer bedoeld als voer. Het kan zijn dat dat in een paar dagen is beginnen te broeien. [12]
De rechtbank overweegt ten aanzien van het eerste onderdeel van de tenlastelegging dat ingevolge artikel 1.6 van het Besluit houders van dieren een dier, indien het niet in een gebouw wordt gehouden, bescherming moet worden geboden tegen slechte weersomstandigheden, gezondheidsrisico’s en zo nodig roofdieren, als volgt.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op 5 april 2016 geen sprake was van een situatie dat de dieren ‘niet in een gebouw’ werden gehouden. Uit de bevindingen van [naam 1] blijkt dat de runderen in grupstal 4 stonden, dat ze door verdachte zijn losgemaakt en dat ze naar buiten zijn gekomen. Verdachte heeft de runderen vervolgens via het erf naar een achter zijn bedrijf liggend weiland gebracht. Gelet op het tijdbestek waarbinnen dit alles heeft plaatsgevonden, kan niet worden gezegd dat verdachte de runderen ‘niet in een gebouw’ heeft gehouden. Verdachte moet in zoverre van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat drie runderen niet konden beschikken over een droge en schone ligplaats. Uit de bevindingen van [naam 1] komt naar voren dat in grupstal 4 de plaatsen van drie runderen waren bedekt en vervuild met een laag mest van 5 à 10 centimeter en dat drie runderen sterk waren vervuild met aangedroogde en natte rundermest met name aan de poten, buik en achterhand van de runderen. Gelet op het feit dat [naam 1] gerammel van kettingen hoorde en, toen hij de grupstal binnenkwam, zag dat verdachte een rund aan het losmaken was, kan het niet anders zijn dan dat de runderen niet vrijelijk door de stal konden lopen en dat de drie vervuilde runderen in het met mest bedekte en vervuilde deel van de stal vastgemaakt zijn geweest. Verdachte heeft dan wel verklaard dat de mest alleen in de uiterste hoek lichtelijk op het rooster stond, uit de bevindingen van [naam 1] komt naar voren dat dit een groter deel van de stal is geweest. Uit het feit dat de mest op de runderen deels was aangedroogd, concludeert de rechtbank dat de runderen langere tijd in de mest hebben gelegen en niet hebben kunnen beschikken over een droge en schone ligplaats.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte aan drie runderen geen toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden heeft geboden.
Ook acht de rechtbank bewezen dat de negen runderen die in grupstal 4 stonden niet konden beschikken over gezond en geschikt voer. Uit de bevindingen van [naam 1] blijkt dat het voer rot en beschimmeld was, dat het warm was en dat er damp afkwam. Dit wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat het voer niet vers was. .
Het voorgaande in aanmerking nemend dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte met opzet heeft gehandeld. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Daarbij wordt van belang geacht dat:
  • verdachte heeft erkend dat hij de mest soms liet liggen;
  • verdachte heeft verklaard dat het voer mogelijk al vanaf zaterdag in de stal lag.
De manier van werken van verdachte leidt ertoe dat hij tekort schiet in de zorg voor de runderen. Hij zorgt daardoor voor onvoldoende hygiëne in de stal en op de vreetplaats. Daarnaast is opmerkelijk dat verdachte, nadat hij de medewerkers van de NVWA in het oog had gekregen, zich naar grupstal 4 haastte en vervolgens bewust runderen losliet. Dit lijkt erop te wijzen dat hij zich ervan bewust was dat hij de regels overtrad. De rechtbank acht gelet op het voorgaande in elk geval voorwaardelijk opzet aanwezig.
Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank het onder parketnummer 05/987028-16 bewezen acht met inachtneming van hetgeen de rechtbank over het eerste onderdeel van de tenlastelegging heeft overwogen.

4.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair onder parketnummer 05/987003-16 en het onder parketnummer 05/987028-16 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Parketnummer 05/987003-16
hij op of omstreeks 21 december 2015 in de gemeente Maasdriel,
al dan nietopzettelijk, als houder van dieren aan
één ofmeerdere dieren de nodige zorg heeft onthouden, immers bleek toen dat:
in de jongveestal
8, althans één ofmeerdere runderen (NL720880083/NL720880090/NL720880115/NL720880122/NL72088139/NL720880487 en
/ofNL520377082) in de grupstal werden gehouden terwijl de mest over de ligplaatsen van voornoemde runderen was gelopen, en waardoor deze runderen niet konden beschikken over een droge en schone ligplaats en
/ofwaren de voerresten op de voorgang nat en
/ofvervuild en daardoor niet meer geschikt om aan de runderen te voeren en
/ofwaren 13
, althans één of meerdererunderen (kalveren met de oornummers
NL720880184/NL720880247/NL658780851/NL658780868/NL658781001/NL658781018/NL658781025/NL658781032/NL658781049/NL658781056/NL658781063/NL658781070 en
/ofNL658781087) die aan de rechterzijde van de stal werden gehouden bevuild met opgedroogde mest aan poten, buik en /of achterhand en
/ofkonden voornoemde runderen (gedurende langere tijd) niet beschikken over een droge en schone ligplaats en
/ofhadden voornoemde runderen geen toegang tot schoon drinkwater, en
/ofwerden 4
, althans één of meerdererunderen (kalveren met oornummers NL720880146/NL720880153/NL720880160 en
/ofNL720880177)gehouden in een container terwijl de uitloop van de container bedekt was met een laag mest en/of urine waardoor voornoemde runderen (al gedurende langere tijd) niet konden beschikken over een droge en schone ligplaats en
/ofwas de voerbak gevuld met oude voerresten en waren voornoemde voerresten niet meer geschikt om aan de runderen te geven;
Parketnummer 05/987028-16
hij op of omstreeks 5 april 2016 in de gemeente Maasdriel
al dan nietopzettelijk,
acht, althans één of meerdere runderen heeft gehouden, terwijl aan die runderen die niet in een gebouw werden gehouden, geen bescherming werd geboden tegen slechte weersomstandigheden, gezondheidsrisico's en/of zo nodig roofdieren, immers waren op het erf waar deze runderen rondliepen materialen en machines aanwezig waaraan die runderen zich konden bezeren en/of verwonden,
en/ofdrie,
althans één of meerdererunderen heeft gehouden en er geen zorg voor heeft gedragen dat die runderen een toereikende behuizing hadden onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers was de vloer van grupstal 4
geheelbedekt met een laag rundermest en hadden de runderen geen droge- en schone ligplaats,
en
/ofnegen,
althans één of meerdererunderen heeft gehouden, er geen zorg voor heeft gedragen dat deze runderen een voor dat dier toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer toegediend krijgt op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier, immers was op de vreetplaatsen van deze runderen rot en beschimmeld (kuil)voer aanwezig.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer 05/987003-16:
Overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren, meermalen gepleegd;
Parketnummer 05/987028-16:
De rechtbank overweegt dat de officier van justitie in haar requisitoir heeft aangegeven dat zij het feit als een commuun feit heeft ten laste gelegd.
Artikel 8.12, vierde lid, van de Wet Dieren luidt als volgt:
Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens artikel 2.2, eerste lid, negende en tiende lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het tiende lid, onderdelen b, c en d, en 2.4, eerste, tweede en derde lid, of een of meer van de voornoemde bepalingen in samenhang met artikel 6.2, eerste lid, artikel 6.4, eerste lid, of artikel 7.5, derde lid, voor zover deze gedragingen plaatsvinden anders dan in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, aangewezen soorten of categorieën, worden gehouden, worden gestraft met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie.
De rechtbank leidt hieruit af dat overtreding van artikel 2.2 lid 10 sub d van de Wet Dieren strafbaar is als de gedragingen plaatsvinden anders dan in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, aangewezen soorten of categorieën worden gehouden. De gedragingen van verdachte dienen te worden beoordeeld in het juridische kader van artikel 2.2 lid 10 sub d van de Wet Dieren. Verdachte houdt dieren die worden genoemd in bijlage 2 van het Besluit houders van dieren. De rechtbank is van oordeel dat verdachte deze dieren houdt in de uitoefening van zijn bedrijf.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit met zich mee dat de gedragingen van verdachte niet kunnen worden gebracht onder de strafbaarstelling neergelegd in voormeld artikel. Verdachte houdt de dieren immers niet op een andere wijze dan in de uitoefening van zijn bedrijf.
Nu het feit om die reden niet kan worden gekwalificeerd als een commuun strafbaar feit en de officier van justitie het feit niet als economisch feit (in de uitoefening van zijn bedrijf) heeft ten laste gelegd, zal de rechtbank verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De strafbaarheid van het feit

Het primair bewezenverklaarde feit van parketnummer 05/987003-16 is strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de NVWA. Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf gevorderd van 100 uur. Ten aanzien van de overtreding van parketnummer 05/987028-16 heeft de officier van justitie een geldboete gevorderd van € 500,-.
Voor zover de rechtbank het primair tenlastegelegde van parketnummer 05/987003-16 niet bewezen acht, maar wel het subsidiair tenlastegelegde, heeft de officier van justitie de voorwaardelijke stillegging van het bedrijf van verdachte gevorderd voor de duur van een jaar met een proeftijd van drie jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor zover de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, bepleit dat verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf wordt opgelegd. Het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf acht hij niet wenselijk omdat dat zou betekenen dat hij gedetineerd raakt als de inspectie vaststelt dat sprake is van een overtreding. De raadsman heeft verder betoogd dat gelet op de financiële omstandigheden en het feit dat er geen afnemer voor de melk is, verdachte een boete niet kan betalen.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onthouden van de nodige zorg aan dieren. Hij heeft er niet voor gezorgd dat een aantal runderen kon beschikken over een droge en schone ligplaats. Daarnaast was het voer vervuild en door bederf niet meer geschikt om aan de runderen te voederen. Ook de drinkwaterbakken waren vervuild. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat de hygiëne op zijn bedrijf ernstig te wensen overliet. Verdachte is ervoor verantwoordelijk dat het welzijn van de runderen is aangetast. De rechtbank acht het kwalijk dat de NVWA deze situatie in elk geval twee keer zo heeft aangetroffen en dat geen sprake lijkt te zijn van een incidentele situatie. Uit de stukken gevoegd bij de vordering tot voorwaardelijke tenuitvoerlegging blijkt dat deze situatie zich ook al eerder heeft voorgedaan en heeft geleid tot een veroordeling door de politierechter op 24 april 2015. Deze veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen, ondanks de bedrijfshulp die hij kreeg toegewezen en de extra controles van de NVWA die nadien hebben plaatsgevonden. Het is de rechtbank bekend dat de vader van verdachte is overleden en dat hij bij een ongeval een whiplash heeft opgelopen. Dat ontslaat hem echter niet van zijn plicht zijn runderen de nodige zorg te geven, eventueel door het inroepen van hulp door personen die beschikken over de nodige kennis en vaardigheden.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het op 24 juni 2016 over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport. Daaruit komt naar voren dat in geval van bewezenverklaring de kans op recidive als hoog wordt ingeschat.
De rechtbank acht oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. In geval van overtreding van de voorwaarde(n) loopt verdachte dan het risico vast te komen zitten met alle gevolgen van dien voor zijn bedrijf. Dat zou het welzijn van de dieren nog veel meer aantasten, hetgeen de rechtbank juist wil voorkomen. De rechtbank zal verdachte een werkstraf opleggen van 180 uur. Om te voorkomen van verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan strafbare feiten zal de rechtbank daarvan een deel, te weten 100 uur, in voorwaardelijke vorm opleggen.

9.De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling

De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering na voorwaardelijke veroordeling wordt afgewezen nu de proeftijd is verlopen.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de vordering.
De rechtbank zal de vordering afwijzen nu de proeftijd voorbij is en sedert het aanbrengen van de onderhavige strafzaken geen nieuwe strafbare feiten zijn gepleegd die hebben geleid tot een strafrechtelijke vervolging.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2.2, 8.11 en 8.12 van de Wet Dieren.

11.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de dagvaarding met parketnummer 05/987003-16
  • verklaart het
 verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde van parketnummer 05/987003-16 heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 5;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
180 (honderdtachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;
  • bepaalt, dat een gedeelte van de werkstraf 100 (honderd) uren ) dagen/maanden/jaren],
  • legt op als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;

wijst af de vorderingvan de officier van justitie van 23 maart 2016, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank, locatie Arnhem van 24 april 2015, voorwaardelijk opgelegde stillegging van de onderneming voor de duur van één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Noordraven (voorzitter), mr. I.D. Jacobs en mr. S.H. Keijzer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2017.
Mr. Keijzer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 1] , ambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van het Ministerie van Economische Zaken, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 119902/90265, gesloten op 14 januari 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van 14 januari 2016, p. 1 en 5 van voormeld proces-verbaal.
3.Proces-verbaal van 14 januari 2016, p. 6 en 7 van voormeld proces-verbaal.
4.Veterinaire verklaring opgemaakt door drs. [naam 2] , p. 2 en 3 van de verklaring.
5.Verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 13 april 2017.
6.Proces-verbaal van verhoor van [getuige] bij de rechter-commissaris, p. 4 van dat proces-verbaal.
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] bij de rechter-commissaris, p. 3 van dat proces-verbaal.
8.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 1] , ambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van het Ministerie van Economische Zaken, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 123461/92968/6017316/2, gesloten op 3 mei 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld.
9.Proces-verbaal van 3 mei 2016, p. 1 en 4 van voormeld proces-verbaal.
10.Proces-verbaal van 3 mei 2016, p. 5-6 van voormeld proces-verbaal.
11.Verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 13 april 2017.
12.Proces-verbaal van de terechtzitting van 7 juli 2016, p. 3.