ECLI:NL:RBGEL:2017:2594

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
C/05/290891 / FA RK 15-3197
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot omgang met minderjarige zoon en vaststelling van omgangsregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 11 april 2017 een beschikking gegeven met betrekking tot de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige zoon. De vader, die erkend is als de biologische vader van het kind, heeft echter aangegeven geen contact te willen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om geen omgangsregeling vast te stellen, omdat de vader niet tot inzicht te brengen is en zijn houding tegen de belangen van het kind ingaat. Desondanks oordeelt de rechtbank dat de vader de verplichting heeft om de omgang een kans te geven en stelt een omgangsregeling vast. De rechtbank overweegt dat het recht op omgang met ouders in het belang van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind is. De rechtbank wijst erop dat de vrouw, als moeder, haar plicht vervult door een omgangsregeling te verzoeken en dat de vader zijn verantwoordelijkheid moet nemen. De rechtbank besluit dat de vader elke twee weken op zaterdag of zondag gedurende drie uren omgang met het kind heeft, met de mogelijkheid dat het kind bij de vrouw wordt gebracht en weer teruggebracht. Daarnaast wordt de vader verplicht om een onderhoudsbijdrage van € 25 per maand te betalen voor de verzorging en opvoeding van het kind, ingaande op de datum waarop het vaderschap is vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en het verzoek van de vrouw om de geslachtsnaam van het kind te wijzigen in die van de vader wordt afgewezen, omdat de benodigde verklaring ontbreekt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team familierecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/290891 / FA RK 15-3197
Datum uitspraak: 11 april 2017
beschikking
naar aanleiding van het verzoek van
[verzoekster](nader te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M. van Hunnik te Barneveld.
Belanghebbenden zijn:
- [naam] (nader te noemen: de man), wonende te [woonplaats] , bijgestaan door zijn advocaat mr. R.M. Bissumbhar te Barneveld;
- de minderjarige [naam] (nader te noemen: [het kind] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , in rechte vertegenwoordigd door de bijzondere curator mr. I.E.J. Weideveld-Buitenhuis, advocaat te Barneveld.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 19 mei 2016;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, ingekomen op 18 oktober 2016;
- het F9 formulier namens de vrouw, ingekomen op 6 januari 2017;
- het faxbericht namens de man, ingekomen op 6 januari 2017;
- het F9 formulier (met bijlage) namens de man, ingekomen op 20 januari 2017;
- het F9 formulier namens de man, ingekomen op 25 januari 2017.
1.2.
De behandeling ter zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 maart 2017. Daarbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- namens de Raad voor de Kinderbescherming: mevrouw Van Mierlo.

2.De beoordeling

2.1.
Volhard wordt bij hetgeen is overwogen en beslist in de beschikking van deze rechtbank van 19 mei 2016. In deze beschikking:
- is het (juridische) vaderschap vastgesteld van de man over [het kind] ;
- is bepaald dat de kosten van het DNA-onderzoek door de vrouw en de man moeten worden gedragen;
- is de Raad voor de Kinderbescherming verzocht te rapporteren over de zorgregeling en de geslachtsnaam;
- zijn de verzoeken over de geslachtsnaam, de zorgregeling en de kinderalimentatie aangehouden.
De zorgregeling
2.2.
De vrouw verzoekt de rechtbank om tussen de man en [het kind] als omgangsregeling vast te stellen dat [het kind] bij de man verblijft:
- een weekend per twee weken van vrijdag 19:00 uur tot zondag 19:00 uur, waarbij [het kind] bij de vrouw wordt gehaald en gebracht alsmede
- gedurende de vakanties en feestdagen, bij helfte in onderling overleg te verdelen.
2.3.
De man verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen. Hij geeft daarbij te kennen dat hij niets met [het kind] te maken wil hebben. Ter voorkoming van oplopende escalatie tussen de vrouw en de man en de mogelijke weerslag daarvan op [het kind] , acht de man de vaststelling van de zorgregeling niet in het belang van [het kind] .
2.4.
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de rechtbank om geen zorgregeling tussen de man en [het kind] vast te stellen en het daartoe strekkende verzoek van de vrouw af te wijzen. Zij stelt daartoe dat het weliswaar in het belang van [het kind] zou zijn om een zorgregeling vast te stellen, doch dat de totale weigering van de man om contact te hebben met [het kind] een cruciale rol speelt. Nu de man niet tot inzicht is te brengen wat dit voor [het kind] en zijn andere kinderen betekent, heeft het naar het oordeel van de Raad ook geen meerwaarde om zorgregeling af te dwingen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5.
Ingevolge artikel 1:377a BW heeft [het kind] recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder, de man, heeft het recht op en ook de verplichting tot omgang met [het kind] . De rechter stelt op verzoek van een van de ouders een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt het recht op omgang. Het recht op omgang wordt slechts ontzegd indien in casu:
- omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [het kind] , of
- de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
- omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.6.
In verband met de houding van de man zou de rechtbank het door de vrouw verzochte kunnen afwijzen om [het kind] teleurstellingen te besparen. De rechter ziet echter aanleiding om een zorgregeling tussen de man en [het kind] te bepalen, nu het ontbreken van contact niet in het belang van [het kind] wordt geacht.
2.7.
De vrouw handelt door een omgangsregeling te verzoeken overeenkomstig haar plicht om het contact tussen de man en [het kind] te stimuleren. Als vader dient de man zijn verantwoordelijkheid te nemen en een goede relatie te (gaan) onderhouden met [het kind] . Een goede band tussen ouders en [het kind] is van wezenlijk belang voor de evenwichtige ontwikkeling van [het kind] en de man dient zich dit terdege te realiseren. Daarnaast is het belang van [L] , de dochter van partijen, en [E] , de zoon van de man en diens nieuwe partner, in het geding nu zij belang hebben bij contact met hun (half-)broertje en de man.
2.8.
Niet is gebleken dat omgang ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [het kind] of anderszins in strijd is met zijn belang. De rechtbank begrijpt op zichzelf de vrees bij de man dat de omgang tussen hem en [het kind] meer contact tussen de man en de vrouw noodzakelijk zal maken, er dan conflicten zullen ontstaan en daardoor alles wat partijen hebben bereikt – met name de nu goed lopende omgangsregeling met [L] – in het gedrang zal kunnen komen. Die zorg van de man lijkt voorshands echter niet gegrond, juist omdat de verhouding tussen partijen is genormaliseerd en zij over [L] waar nodig kunnen communiceren en (daardoor) de omgangsregeling zonder veel problemen verloopt. De rechtbank vindt kortom dat de man het moet proberen met [het kind] zodat de omgang een eerlijke kans wordt gegeven en daarmee [het kind] een eerlijke kans van zijn vader krijgt. Evenmin staat vast dat de man kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang. De rechtbank acht mitsdien geen ontzeggingsgronden aanwezig.
2.9.
De man heeft al geruime tijd geen enkel contact met [het kind] . De door de vrouw verzochte regeling vindt de rechtbank daarom te uitgebreid. Bepaald zal worden dat - als opstartfase - in het belang van [het kind] de man elke twee weken op zaterdag of op zondag gedurende drie uren omgang met [het kind] heeft, bij voorkeur als [L] ook bij de man verblijft. De vrouw zal, evenals bij [L] , [het kind] naar de man brengen en de man zal hem terugbrengen.
2.10.
Het wordt de man aangeraden hulp te zoeken om de omgang tot stand te brengen, mocht hij daarbij problemen ervaren. Vaststelling van enige omgang betekent voor de vrouw een extra belasting, namelijk door naast [het kind] te blijven stimuleren in het contact met de man, hem ook te begeleiden bij eventuele teleurstellingen en het hanteerbaar maken daarvan. Ook de vrouw zal bij zichzelf te rade moeten gaan of zij daarbij hulp nodig heeft.
2.11.
Van de man en de vrouw wordt verwacht dat zij zo spoedig mogelijk in overleg treden om de omgangsregeling verdere inhoud en vorm te geven en daarbij passende hulp te zoeken.
De wijziging van de geslachtsnaam
2.12.
De man en de vrouw hebben er gezamenlijk voor gekozen dat [L] , hun eerste kind die door de man is erkend, de geslachtsnaam van de man heeft. [het kind] is niet erkend door de man en heeft daarom de geslachtsnaam van de vrouw. Voor wijziging van de geslachtsnaam van [het kind] in die van de man is nodig dat de vrouw en de man gezamenlijk verklaren dat [het kind] dezelfde geslachtsnaam zal hebben als [L] . Nu een dergelijke verklaring ontbreekt, zal het verzoek van de vrouw worden afgewezen.
De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind]
2.13.
Partijen zijn het er over eens dat de man met ingang van 19 mei 2016 - de datum waarop het vaderschap van de man over [het kind] gerechtelijk is vastgesteld - een onderhoudsbijdrage voor [het kind] aan de vrouw zal betalen van € 25 per maand.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt vast dat de man elke twee weken op zaterdag of op zondag gedurende drie uren omgang met [het kind] heeft, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen;
3.2.
bepaalt dat de man met ingang van 19 mei 2016 bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] aan de vrouw zal betalen € 25 per maand, vanaf nu telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.3.
verklaart genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen, rechter, in tegenwoordigheid van F. Wolters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2017.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof te Arnhem.