ECLI:NL:RBGEL:2017:2612

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
11 mei 2017
Zaaknummer
05/740462-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor bedreiging en vuurwapenbezit met vrijspraak voor hennepbezit

Op 3 mei 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, het bezit van hennep, mishandeling en bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 november 2016 in Arnhem een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, en munitie voorhanden had. Daarnaast heeft hij op 26 november 2016 een slachtoffer mishandeld en bedreigd door met een vuurwapen in de richting van hem en andere personen te schieten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van 370 gram hennep, omdat dit niet bewezen kon worden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de overige tenlastegelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 144 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder een meldplicht en behandeling voor psychische en middelenproblematiek. Tevens is de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte verplicht tot betaling van € 300,- aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740462-16
Datum uitspraak : 3 mei 2017
Tegenspraak
verkort vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
thans gedetineerd te P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.
Raadsman: mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 maart 2017 en 3 mei 2017.
1. De inhoud van de tenlastelegging [1]
Verdachte wordt verweten dat hij:
  • een pistool met munitie, zijnde een vuurwapen en munitie in de zin van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, voorhanden heeft gehad (feit 1);
  • 370 gram hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, voorhanden heeft gehad (feit 2);
  • [slachtoffer] heeft mishandeld (feit 3);
  • [slachtoffer] en meerdere (onbekend gebleven) personen heeft bedreigd door in hun richting een vuurwapen af te schieten (feit 4).

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dan niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van 370 gram hennep (feit 2). De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij, op
of omstreeks30 november 2016 te Arnhem, een wapen van categorie III onder 1, te weten een vuurwapen
(pistool
)(merk Walther, type PP, kaliber 7.65mm) en
/ofmunitie van categorie III, te weten 3 (scherpe) patronen, voorhanden heeft gehad;
3.
hij, op
of omstreeks26 november 2016 te Arnhem [slachtoffer] heeft mishandeld door
(met gebalde vuist
) meermalen althanseenmaal tegen het gezicht
en/of het hoofdvan die [slachtoffer] te slaan
en/of te stompen;
4.
hij, op
of omstreeks26 november 2016 te Arnhem, [slachtoffer] en
/ofeen of meer (onbekend gebleven) personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen (pistool),
althans
een op een vuurwapen (pistool) gelijkend voorwerpop die [slachtoffer] en
/ofdie personen gericht en
/of (vervolgens
) (meermalen
)met voornoemd vuurwapen
/voorwerp op, althansin de nabijheid van die [slachtoffer] en
/ofdie personen geschoten;

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (pistool)
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie (munitie)
Ten aanzien van feit 3:
Mishandeling
Ten aanzien van feit 4:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen. Het strafdeel dat verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, dient onvoorwaardelijk te worden opgelegd, de rest voorwaardelijk. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door Iriszorg in haar rapport van 21 april 2017 te worden gekoppeld.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 14 maart 2017;
- een voorlichtingsrapport van Iriszorg, van 7 februari 2017;
- een voorlichtingsrapport van Iriszorg, van 21 april 2017.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging door met een vuurwapen op een café te schieten waarin zich meerdere personen bevonden, verboden wapenbezit en mishandeling. Verdachte liep met een geladen vuurwapen op straat. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en het gebruik daarvan zorgt voor gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Met name de personen die zich in het café bevonden en [slachtoffer] moeten zich zeer angstig en onveilig hebben gevoeld, nu zij het idee hadden dat verdachte daadwerkelijk op hen schoot. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Uit het voorlichtingsrapport van Iriszorg van 21 april 2017 volgt dat behandeling en begeleiding van verdachte noodzakelijk zijn ter beperking van het recidiverisico. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven gemotiveerd te zijn voor de door Iriszorg voorgestelde behandeling en begeleiding.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de geëiste straf alleszins passend en geboden. De rechtbank legt verdachte dan ook een gevangenisstraf op voor de duur van 300 dagen waarvan 144 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en met aftrek van de tijd die door verdachte al in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf verbindt de rechtbank de navolgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandeling bij zowel Kairos als Iriszorg en een drugs- en alcoholverbod.
De rechtbank zal bovendien de voorlopige hechtenis van verdachte opheffen met ingang van 4 mei 2017 om 10:00 uur.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de mishandeling en de bedreiging. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.750,- vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 250,- voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat uit het dossier niets blijkt van een gebroken neus, waardoor de benadeelde partij in die schadepost geheel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het is aannemelijk dat benadeelde als gevolg van de mishandeling en de bedreiging enige psychische schade heeft ondervonden. Deze schade is echter niet nader onderbouwd. Het gevorderde bedrag dient om die reden te worden gematigd tot voornoemd bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat civielrechtelijke sprake is van medeschuld van de benadeelde. Omdat een nader onderzoek op dat punt een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, moet benadeelde niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Beoordeling door de rechtbank
Immateriële schade
Bewezen is dat benadeelde is mishandeld en bedreigd door verdachte. De rechtbank acht aannemelijk dat benadeelde als gevolg van de mishandeling enig letsel heeft opgelopen. Daarnaast acht zij het aannemelijk dat benadeelde, gelet op de impact van de bedreiging en de mishandeling, psychische schade heeft opgelopen in de vorm van angstgevoelens. Nu deze schade niet daadwerkelijk door een deskundige is vastgesteld, matigt de rechtbank de immateriële schade tot een naar redelijkheid begroot bedrag van € 300,-. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de vraag of er sprake is van eigen schuld en zo ja, de mate daarvan, een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, maar voormeld bedrag is toewijsbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank, is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de mishandeling en de bedreiging tot een bedrag van € 300,- schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is deels voor toewijzing vatbaar.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde en toegewezen rente is daar niet bij inbegrepen. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 26 november 2016.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 57, 91, 285, 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 26, 55 en 56 van de Wet Wapens en Munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 tenlastegelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
300 (driehonderd) dagen;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 144 (honderdvierenveertig) dagen,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op
drie jarenwordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich houdt aan de aanwijzingen en afspraken die de reclassering IrisZorg hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet veroordeelde zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis melden bij IrisZorg Reclassering Arnhem, Nieuwe Oeverstraat 65 of op telefoonnummer 088-6061311. Hierna moet hij zich gedurende door Reclassering IrisZorg bepaalde perioden blijven melden zo frequent en zo lang als Reclassering IrisZorg gedurende deze perioden nodig acht. Huisbezoeken en urinecontroles kunnen deel uit maken van het reclasseringstoezicht;
- zich laat behandelen voor zijn psychische problematiek (indien dit nodig wordt geacht) bij (Forensische) psychiatrie – ambulante behandeling Kairos Arnhem of IrisZorg of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, voor zover en zolang de reclassering het nodig acht;
- zich laat behandelen voor zijn middelenproblematiek (indien nodig wordt geacht) bij (Forensische) verslavingszorg – ambulante behandeling IrisZorg of Kairos Arnhem of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, voor zover en zolang de reclassering het nodig acht;
- geen middelen (alcohol en drugs) gebruikt, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van urinecontroles.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
  • beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • heft op de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 4 mei 2017 om 10:00 uur.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (feiten 3 en 4)
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van de feiten 3 en 4 tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Dit verkort vonnis is gewezen door mr. J.J.H. van Laethem (voorzitter), mr. R.S. Croll en mr. M.J. Wasmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.W.A. Nabbe, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 mei 2017.
BIJLAGE I
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 30 november 2016 te Arnhem, een wapen van categorie III onder 1, te weten een vuurwapen (pistool) (merk Walther, type PP, kaliber 7.65mm) en/of munitie van categorie III, te weten 3 (scherpe) patronen, voorhanden heeft gehad;
2.
hij, op of omstreeks 30 november 2016 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 370 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep(toppen), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij, op of omstreeks 26 november 2016 te Arnhem [slachtoffer] heeft mishandeld door (met gebalde vuist) meermalen althans eenmaal tegen het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen;
4.
hij, op of omstreeks 26 november 2016 te Arnhem, [slachtoffer] en/of een of meer (onbekend gebleven) personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen (pistool), althans
een op een vuurwapen (pistool) gelijkend voorwerp op die [slachtoffer] en/of die personen gericht en/of (vervolgens) (meermalen) met voornoemd vuurwapen/voorwerp op, althans in de nabijheid van die [slachtoffer] en/of die personen geschoten.

Voetnoten

1.De volledige inhoud van de tenlastelegging is opgenomen in Bijlage I.