ECLI:NL:RBGEL:2017:2710

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
05/161163-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-afname veroordeelde in strafzaak

Op 3 maart 2017 diende een bezwaarschrift bij de rechtbank Gelderland, ingediend door de veroordeelde, tegen de afname van celmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek. De veroordeelde, geboren in 1991, was op 27 oktober 2016 door de politierechter veroordeeld tot een werkstraf van 24 uur voor diefstal. De afname van celmateriaal vond plaats op 22 februari 2017, na een bevel van de officier van justitie op 8 november 2016. Tijdens de zitting op 3 mei 2017 was de veroordeelde niet aanwezig, maar werd de raadsvrouw, mr. S. Grilk, gehoord, evenals de officier van justitie, mr. H.G. Kuipers.

De raadsvrouw voerde aan dat het celmateriaal niet was afgenomen door een daartoe aangewezen opsporingsambtenaar en dat het proces-verbaal niet voldeed aan de eisen van artikel 153 van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie stelde echter dat de afname was verricht door een gecertificeerde forensisch medewerker, die door de officier van justitie was aangewezen. De raadkamer oordeelde dat aan de vereisten voor DNA-afname was voldaan en dat de verweren van de raadsvrouw niet voldoende onderbouwd waren.

De raadkamer concludeerde dat het bezwaarschrift ongegrond was en verklaarde dit in de beslissing van 17 mei 2017. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. F.J.H. Hovens, in aanwezigheid van griffier mr. M.G.A. Luijckx.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/161163-16
Rechtbanknummer : 17/1489
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer inzake het op 3 maart 2017 bij de rechtbank Gelderland ingekomen bezwaarschrift, ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, van:

naam: [veroordeelde] , hierna te noemen: veroordeelde,

geboren op : [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
adres : [adres] ,
plaats : [adres] .
te dezer zake woonplaats kiezende te Arnhem (6800 AD), Willemsplein 40, ten kantore van haar advocaat mr. S. Grilk,
strekkende tot gegrondverklaring van het bezwaarschrift en vernietiging van het afgenomen celmateriaal van veroordeelde.

De procedure

In besloten raadkamer van 3 mei 2017 is gehoord de raadsvrouw van veroordeelde, mr. S. Grilk, en de officier van justitie, mr. H.G. Kuipers Veroordeelde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

De feiten

Uit het dossier blijkt - onder meer - het navolgende.
Veroordeelde is op 27 oktober 2016 door de politierechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 24 uur ter zake van diefstal.
Op 8 november 2016 door de officier van justitie bevolen dat celmateriaal ten behoeve van een DNA-onderzoek bij veroordeelde zal worden afgenomen. Op 22 februari 2017 heeft afname van celmateriaal plaatsgevonden.

Het standpunt van veroordeelde

Namens de veroordeelde is aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat het celmateriaal is afgenomen door een daartoe door de officier van justitie aangewezen opsporingsambtenaar. Verder is niet gebleken dat het DNA-materiaal is voorzien van een identiteitszegel overeenkomstig de op het formulier geplakte zegel, nu dit tekstdeel in het proces-verbaal niet behoeft te worden aangevinkt. Daarnaast staat in het proces-verbaal ‘aldus naar waarheid is opgemaakt’ en slechts een handtekening en het nummer van de verbalisant. Dat is in strijd met artikel 153 van het Wetboek van Strafvordering.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie persisteert bij de schriftelijke conclusie d.d. 30 maart 2017 en is van oordeel dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard.

De beoordeling

Het klaagschrift is tijdig ingediend.
Artikel 2 van de Wet DNA-onderzoek bij Veroordeelden bepaalt dat de officier van justitie bij de rechtbank die in eerste aanleg vonnis heeft gewezen, beveelt dat van een veroordeelde wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (onder meer misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 4 jaar of meer is gesteld), celmateriaal zal worden afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. In het eerste lid onder a en b zijn de limitatieve uitzonderingsbepalingen opgenomen. Het bewezenverklaarde is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan 4 jaar is gesteld en valt dus onder het gestelde in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Door de raadsvrouw is geen beroep gedaan op de uitzonderingsbepalingen. Naar het oordeel van de raadkamer is voldaan aan de vereisten voor afname van DNA-materiaal.
Met betrekking tot de aangevoerde verweren ten aanzien van de formaliteiten van het proces-verbaal van DNA-afname overweegt de raadkamer het volgende.
Opsporingsambtenaar
In het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken is geregeld dat het afnemen van wangslijmvlies (zoals gebeurd in de onderhavige zaak) kan geschieden door een daartoe door de officier van justitie aangewezen opsporingsambtenaar die voldoet aan de daar bij vastgestelde eisen. Deze opsporingsambtenaar moet de gecertificeerde opleiding ‘Afname celmateriaal van personen ten behoeve van DNA-onderzoek’ hebben gehaald.
De officier van justitie heeft in zijn conclusie van 30 maart 2017 aangegeven dat de afname door forensisch medewerker [naam] is verricht. [naam] is een opsporingsambtenaar en door de officier van justitie aangewezen bij besluit van 14 januari 2014. [naam] heeft op 25 oktober 2013 zijn certificaat behaald.
Naar het oordeel van de raadkamer is door de toelichting van de officier van justitie voldoende komen vast te staan dan de DNA-afname is verricht door een daartoe aangewezen opsporingsambtenaar. De raadkamer heeft geen enkele reden te twijfelen aan deze mededeling door de officier van justitie en een nadere onderbouwing hiervan door middel van uittreksels en een kopie van het certificaat is naar het oordeel van de raadkamer niet nodig. Door de raadsvrouw zijn ook geen omstandigheden aangevoerd waaruit zou blijken dat deze forensisch medewerker geen opsporingsambtenaar zou zijn. De raadkamer verwerpt dan het verweer.
Identiteitszegel
De zin ‘het DNA-materiaal werd na verpakking voorzien van een identiteitszegel overeenkomstig op dit formulier het op dit formulier geplakte zegel’ is standaard opgenomen in het proces-verbaal. Het enkele feit dat deze zin niet behoeft te worden aangevinkt om van toepassing te zijn, maakt niet dat daarmee er niet van uit kan worden gegaan dat dit is gebeurd. Het proces-verbaal is immers ondertekend door de verbalisant en de verbalisant geeft daarmee aan dat al hetgeen dat is opgenomen in het proces-verbaal, naar waarheid is opgemaakt. De raadsvrouw heeft ook geen omstandigheden aangevoerd waaruit zou blijken dat het DNA-materiaal niet op de juiste wijzen zou zijn verpakt. De raadkamer verwerpt het verweer.
Proces-verbaal
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat het proces-verbaal niet voldoet aan artikel 153 van het Wetboek van Strafvordering. Het proces-verbaal van afname is niet opgemaakt op ambtseed of ambtsbelofte maar “aldus naar waarheid opgemaakt”. Daarnaast is de naam van de betreffende verbalisant niet vermeld, maar alleen het dienstnummer. Daarbij is verwezen naar een uitspraak van de raadkamer van 25 juli 2012.
Hierin is enkel een wenselijkheid uitgesproken om de tekst van het proces-verbaal van afname DNA-materiaal aan te passen. Er is geen rechtsregel die stelt dat het proces-verbaal van afname DNA-materiaal moet voldoen aan de eisen gesteld in artikel 153 van het Wetboek van Strafvordering. Het proces-verbaal valt ook niet binnen de omschrijving van artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering; het opsporen van strafbare feiten. Er is geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid van de gang van zaken zoals weergegeven in het proces-verbaal. Bovendien heeft de raadsvrouw op geen enkele wijze duidelijk gemaakt welk belang veroordeelde heeft bij de vermelde verweren. De raadkamer verwerpt deze dan ook.
Enig inhoudelijk verweer is niet gevoerd.
Nu de raadkamer van oordeel is dat aan alle materiële en formele vereisten voor de afname van DNA-materiaal is voldaan, zal de raadkamer het bezwaarschrift ongegrond verklaren. De raadkamer neemt daarbij de desbetreffende wetsartikelen in aanmerking.

De beslissing

Verklaarthet bezwaarschrift ongegrond.
Aldus gegeven in raadkamer door mr. F.J.H. Hovens, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.G.A. Luijckx, als griffier, en uitgesproken in raadkamer van 17 mei 2017.