ECLI:NL:RBGEL:2017:2820

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5895
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en proceskostenvergoeding in Wajong-zaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland uitspraak gedaan over een verzoekster die in beroep ging tegen een besluit van het UWV, waarin haar aanvraag voor een Wajong-uitkering was afgewezen. Het primaire besluit werd genomen op 13 januari 2015, en na een ongegrond verklaard bezwaar op 21 augustus 2015, heeft verzoekster op 29 september 2015 beroep ingesteld. Op 14 maart 2017 trok het UWV het bestreden besluit in en erkende verzoekster recht te hebben op een Wajong-uitkering per 4 december 2014. Op 27 maart 2017 heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van het beroep plaatsvond omdat het UWV tegemoet was gekomen aan verzoekster. De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 1.008,48, inclusief rechtsbijstand en reiskosten. De reiskosten voor bezoeken aan de verzekeringsarts werden niet vergoed, omdat deze niet onder de relevante regelgeving vallen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 500,- voor immateriële schade. De rechtbank heeft het UWV veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding aan verzoekster.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de relevante artikelen met betrekking tot proceskosten en schadevergoeding. De rechtbank heeft de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan het UWV toegerekend, aangezien de behandeling van het bezwaar te lang heeft geduurd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats [plaats]
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/5895
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak tussen
[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster
(gemachtigde: O.J.J.C. Koopmans),
en
[verweerder]te [plaats], verweerder.

1.Inleiding

Bij besluit van 13 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd verzoekster in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong).
Bij besluit van 21 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft op 29 september 2015 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 14 maart 2017 heeft verweerder het bestreden besluit (van 21 augustus 2015) ingetrokken en vastgesteld dat verzoekster per 4 december 2014 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Wajong.
Op 27 maart 2017 heeft de gemachtigde van verzoekster de rechtbank medegedeeld dat verzoekster haar beroep intrekt. Daarbij is gevraagd verweerder te veroordelen in de in beroep gemaakte proceskosten. Tevens is een vergoeding gevraagd van de schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
Vervolgens heeft de rechtbank bij schrijven van 28 maart 2017 verweerder in de gelegenheid gesteld op dit verzoek te reageren.
Van deze gelegenheid heeft verweerder geen gebruik gemaakt.

2.Overwegingen

1. Op de verzoeken wordt met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist.
2. Over de proceskosten wordt het volgende overwogen.
3. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroep is tegemoet gekomen, het bestuursorgaan in de proceskosten veroordelen indien daarom bij intrekking wordt verzocht.
4. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder het bestreden besluit heeft ingetrokken en een nieuw besluit heeft genomen, waarbij is vastgesteld dat verzoekster per 4 december 2014 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Wajong. Daarmee is verweerder aan verzoekster tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb.
5. De kosten voor de door een derde aan verzoekster verleende rechtsbijstand worden overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgesteld op € 990,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
6. De reiskosten, verband houdend met het bijwonen van de zitting op 17 juni 2016, worden met inachtneming van artikel 1, aanhef en onder c, van het Bpb vastgesteld op
€ 18,48, zijnde de kosten openbaar vervoer, 2e klasse van woonplaats [woonplaats] naar [plaats] retour.
7. Verzoekster heeft daarnaast verzocht om vergoeding van reiskosten voor twee bezoeken aan verweerders verzekeringsarts. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt. De door verzoekster gestelde reiskosten om aanwezig te zijn bij de onderzoeken door verweerders (bezwaar)verzekeringsartsen komen naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze kosten niet vallen onder de in artikel 1, aanhef en onder c, van het Bpb bedoelde reiskosten. Verzoekster zal zich met een verzoek tot vergoeding van deze reiskosten tot verweerder kunnen wenden.
8. De totale proceskostenvergoeding (rechtsbijstand en reiskosten) bedraagt aldus
€ 1.008,48.
9. Nu de rechtbank ten gevolge van de intrekking van het beroep aan een uitspraak in het bodemgeschil niet toekomt, is het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb hier niet van toepassing. Indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk is tegemoet gekomen, dient ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb, het door de indiener betaalde griffierecht aan hem te worden vergoed door het bestuursorgaan. Verzoekster kan zich daarom met haar verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht tot verweerder wenden.
10. Over de schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn dient met overeenkomstige toepassing van de artikelen 8:88 e.v. van de Awb te worden beslist.
11. De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de complexiteit van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van verzoeker gedurende de procesgang en de aard van het besluit en het daardoor getroffen belang, zoals dat ook uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de Mens naar voren komt.
12. Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft overwogen in zijn uitspraak van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009, is de redelijke termijn voor een procedure in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. In die uitspraak heeft de CRvB verder overwogen dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren, terwijl doorgaans geen sprake zal zijn van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. Verder heeft de CRvB in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. De in overweging 11 vermelde criteria kunnen onder omstandigheden aanleiding geven overschrijding van deze behandelingstermijn gerechtvaardigd te achten.
13. Voor deze zaak betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door het Uwv op 21 januari 2015 tot de datum van de intrekking van het beroep op 27 maart 2017 zijn twee jaar en drie maanden verstreken. De rechtbank heeft noch in de zaak zelf, noch in de opstelling van verzoekster aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. Dat betekent dat de toegestane behandelingsduur van twee jaar met drie maanden is overschreden. Dat leidt in deze zaak tot een schadevergoeding van € 500,-.
14. Vervolgens is de vraag aan de orde aan wie de overschrijding van de redelijke termijn toegerekend kan worden. De behandeling van het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit van 13 januari 2015 heeft geduurd van 21 januari 2015 tot 21 augustus 2015, derhalve acht maanden. Dit betekent dat het bezwaar niet binnen de daarvoor gestelde termijn is afgehandeld en dat verweerder de toegestane behandelingsduur heeft overschreden. De behandeling van het beroep van verzoekster tegen het besluit op bezwaar van 21 augustus 2015 heeft geduurd van 30 september 2015 (ontvangst van het beroepschrift) tot 27 maart 2017 (intrekking van het beroep), derhalve anderhalf jaar. Dit betekent dat de behandeling door de rechterlijke macht de redelijke termijn niet heeft overschreden en dat de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan verweerder moet worden toegeschreven.
15. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het verzoek van verzoekster om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegewezen. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot betaling aan verzoekster van een bedrag van € 500,- als vergoeding voor de door verzoekster als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn geleden immateriële schade.
Beslist wordt als volgt.

3.Beslissing

De rechtbank:
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.008,48;
-wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toe en veroordeelt verweerder tot het betalen aan verzoekster van een schadevergoeding van € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van J. de Graaf, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum verzet doen bij de Rechtbank Gelderland, bestuursrecht, Postbus 9030, 6800 EM [plaats]. De indiener van het verzet kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Bij het doen van het verzet dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het verzetschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het verzetschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen verzet wordt gedaan;
d. de gronden van het verzet.