ECLI:NL:RBGEL:2017:2831

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
C/05/304204 / ES RK 16-369 en C/05/306420 / FA RK 16-2510
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot echtscheiding en ontvankelijkheid van nevenverzoeken in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 19 mei 2017 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De man had kort voor de zitting zijn verzoek tot echtscheiding ingetrokken, wat leidde tot de vraag of de vrouw nog ontvankelijk kon worden verklaard in haar verzoeken. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het verzoek tot echtscheiding niet in het petitum van haar verzoekschrift was opgenomen. De vrouw had weliswaar een verzoek tot echtscheiding ingediend, maar dit was niet expliciet geformuleerd in het petitum, waardoor de rechtbank niet kon oordelen over haar verzoeken. De rechtbank benadrukte dat de vrouw haar verzoek had moeten aanvullen na de intrekking van het verzoek door de man. De rechtbank concludeerde dat er geen verzoek tot echtscheiding meer voorlag na de intrekking door de man, en dat de vrouw niet kon worden ontvangen in haar nadien ingediende vermeerdering van het verzoek en nevenverzoeken. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De beschikking werd uitgesproken door rechter M.J.C. van Leeuwen in aanwezigheid van griffier R. van den Berg.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team familierecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/304204 / ES RK 16-369 en C/05/306420 / FA RK 16-2510
Datum uitspraak: 19 mei 2017
beschikking
in de zaak van
[verzoekster](nader te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. C.J.M. van Gruijthuijsen-van Gent te Zaltbommel,
tegen
[verweerder](nader te noemen: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. A.J.C.W. Scholte-van de Ven te Oss.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen op 22 juni 2016;
- het F9-formulier van de vrouw van 1 juli 2016
- het exploot van betekening d.d. 13 juli 2016;
- het F9-formulier van de vrouw van 14 juli 2016;
- het verweerschrift met zelfstandige verzoeken, ingekomen op 2 augustus 2016;
- het verweerschrift tegen zelfstandige verzoeken, ingekomen op 26 september 2016;
- het formulier verdelen en verrekenen met bijlagen namens de man, ingekomen op 21 november 2016;
- het formulier verdelen en verrekenen met bijlagen namens de vrouw, ingekomen op 21 november 2016;
- het F9-formulier met bijlagen namens de man van 21 april 2017;
- de brieven met bijlagen namens de vrouw, ingekomen op 24 en 25 april 2017;
- het F5-formulier met begeleidende e-mail namens de man, ingekomen op 26 april 2017;
- het F9-formulier met begeleidende e-mail namens de vrouw, ingekomen op 26 april 2017;
- het F9-formulier met e-mail namens de man, ingekomen op 26 april 2017;
- het F9-formulier met e-mail en een bijlage namens de man, ingekomen op 1 mei 2017;
- de e-mail namens de vrouw, ingekomen op 2 mei 2017.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 4 mei 2017. Daarbij waren aanwezig de beide partijen, bijgestaan door hun advocaten.
1.3.
De minderjarige [naam minderjarige] heeft haar mening aan de kinderrechter kenbaar gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] te [plaats] met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
- [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.3.
Partijen hebben nog twee jongmeerderjarige kinderen, [naam] en [naam] .

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid verzoek
3.1.
Aan de rechtbank ligt allereerst de vraag voor of zij aan een inhoudelijke beoordeling van de (aanvankelijke) verzoeken kan toekomen. Op 26 april 2017 heeft de man namelijk een F5-formulier ingediend waarmee hij het van zijn zijde ingediende echtscheidingsverzoek heeft ingetrokken. De man stelt dat daarmee de procedure is geëindigd en de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de zijdens haar gedane verzoeken. De vrouw heeft in reactie hierop haar verzoek vermeerderd bij F9-formulier van dezelfde datum. De vrouw meent dat zij wel kan worden ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding en nevenverzoeken en dat de stellingname van de man tardief is en in strijd met de goede procesorde, dan wel misbruik van procesrecht inhoudt.
3.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. Boven het door de vrouw op 22 juni 2016 ingediende verzoekschrift staat “verzoek echtscheiding”. Daarin (sub 4) heeft de vrouw gesteld dat sprake is van duurzame ontwrichting van het huwelijk op grond waarvan zij de echtscheiding verzoekt. Het verzoek ontbreekt echter in het geformuleerde petitum. Het verzoekschrift is door de rechtbank in behandeling genomen en als verzocht ingeschreven in het huwelijksgoederenregister.
3.3.
In het verweerschrift, tevens zelfstandige verzoeken is zijdens de man gesteld (sub 2) dat de vrouw heeft nagelaten de echtscheiding te verzoeken. De man heeft vervolgens zelf het verzoek tot echtscheiding gedaan, mede gelet op de destijds reeds gegeven beschikking voorlopige voorzieningen (van 21 juli 2016). In reactie hierop heeft de vrouw in het verweerschrift op zelfstandige verzoeken (sub 2) gesteld dat abusievelijk is nagelaten daadwerkelijk de echtscheiding te verzoeken. Voorts is over het echtscheidingsverzoek van de man opgemerkt: “De vrouw zal thans volstaan met de instemming van dit zelfstandig tegenverzoek van de man”.
3.4.
De vrouw heeft niet gesteld dat in haar verzoekschrift het verzoek tot echtscheiding moet worden ingelezen en gelet op de hiervoor beschreven manier waarop de omissie zijdens de vrouw expliciet aan de orde is geweest in de procedure, bestaat daarvoor ook onvoldoende grond. De vrouw heeft wel gesteld dat zij erop mocht vertrouwen dat haar tekortkoming was gerepareerd. Het is juist dat het verzoek tot echtscheiding van de man maakte dat de vrouw kon worden ontvangen in haar wel geformuleerde nevenverzoeken en dat de procedure (dus) ook is voortgezet. De rechtbank is echter van oordeel dat de vrouw er niet van kon uitgaan dat daarmee ook haar eigen omissie als hersteld gold. Daarvoor was nodig geweest dat de vrouw haar verzoek had vermeerderd, althans aangevuld zoals zij uiteindelijk heeft gedaan na intrekking van het verzoek door de man.
3.5.
Namens de vrouw is bepleit dat het beroep van de man op de niet-ontvankelijkheid van de vrouw te laat is gedaan gelet op de stand van de procedure (een week voor de mondelinge behandeling). Dit verweer wordt echter gepasseerd nu het standpunt van de man voortvloeit uit de intrekking van zijn echtscheidingsverzoek en wat de man in zijn verweer tevens zelfstandig verzoek al daarover heeft opgemerkt, welke intrekking – een integrale vermindering van zijn verzoek – hij in iedere stand van de procedure kon doen (artikel 283 Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering, hierna: Rv).
3.6.
De bevoegdheid tot, in dit geval, vermindering van het verzoek wordt wel begrensd door de eisen van de goede procesorde. Voorts kan onder omstandigheden sprake zijn van misbruik van procesrecht.
3.7.
De vrouw heeft hierop een beroep gedaan. Zij wijst erop dat partijen reeds sinds juni 2016, dus nu bijna een jaar, in deze procedure verwikkeld zijn. Nu het einde van de procedure nadert, trekt de man pas zijn verzoek in. De vrouw stelt dat dit niet in het belang van partijen en hun kinderen is en dat de man ook niet heeft gesteld welk belang hij heeft bij deze handelwijze. De vrouw stelt dat zij, wanneer zij niet-ontvankelijk zou worden verklaard, direct een nieuwe procedure zal starten. Overleg met de man buiten rechte heeft tot niets geleid en de vrouw ziet geen heil in mediation of een andere vorm van geschillenbeslechting buiten de rechtbank om, waarbij zij erop wijst dat voor de man een contactverbod geldt ten opzichte van haar en de kinderen.
3.8.
De rechtbank oordeelt over dit standpunt als volgt. De man wil bereiken dat de vrouw een andere houding jegens hem aanneemt en partijen alsnog in onderling overleg hun geschillen kunnen oplossen. De vrouw kan, gelet op de wijze waarop partijen tegenover elkaar staan, worden toegegeven dat vrijwel uitgesloten lijkt dat dit doel bereikt zal kunnen worden door de huidige procesgang. Waarschijnlijker is dat het partijen niets dan vertraging oplevert. Die gerede twijfel maakt echter niet dat de intrekking van het verzoek buiten beschouwing moet worden gelaten op grond van de goede procesorde. Evenmin is sprake van misbruik van recht. Van de man kan niet worden gevergd dat hij zijn proceshouding (mede) laat bepalen door de belangen van de vrouw in zodanige mate dat hij van de onderhavige proceshandeling kan worden afgehouden op grond van die belangen. Daarbij geldt dat het de eigen verantwoordelijkheid van de vrouw was om de huidige situatie te voorkomen door tijdig haar verzoek te vermeerderen. Dit geldt temeer nu de omissie zijdens de vrouw reeds bij aanvang van de procedure door de man aan de orde is gesteld als hiervoor weergegeven.
3.9.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat na intrekking van het echtscheidingsverzoek door de man geen verzoek tot echtscheiding meer voorligt. De vrouw kan niet worden ontvangen in de nadien ingediende vermeerdering van het verzoek en evenmin in de door haar geformuleerde nevenverzoeken.
De proceskosten
3.10.
Omdat partijen echtgenoten zijn worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoeken;
4.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen, rechter, in tegenwoordigheid van R. van den Berg als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2017.