Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. [verzoekster] is een uitgaansgelegenheid in Apeldoorn. Op 15 september 2014 heeft verweerder op grond van artikel 2.3.1.4, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) vergunning verleend voor het verlengen van de openingstijden van [verzoekster] tot dagelijks 04.00 uur.
3. Bij besluit van 4 mei 2017 heeft verweerder de openingstijden voor de duur van drie maanden beperkt tot 01.00 uur door de weeks en 02.00 uur in de nachten van vrijdag op zaterdag en zaterdag op zondag. Aan dit besluit heeft verweerder een bestuurlijke rapportage van de politie van 1 februari 2017 ten grondslag gelegd (hierna: de rapportage). In deze rapportage zijn incidenten beschreven die zich bij verzoekster hebben voorgedaan of die aan de horeca-inrichting gerelateerd zijn. Als gevolg van de incidenten is er gevaar voor de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid. Dit rechtvaardigt tijdelijke beperking van de sluitingstijden, aldus verweerder.
4. Deze beperking heeft verweerder gestoeld op artikel 2:30, eerste lid, van de APV, waarin onder meer is bepaald dat de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid voor een openbare inrichting tijdelijk andere sluitingstijden kan bevelen. De aanleiding hiertoe is gelegen in voormelde bestuurlijke rapportage. Deze rapportage heeft verzoekster op 13 april 2017 in aangepaste versie in kunnen zien. Ter zitting heeft verweerder deze versie in kopie aan verzoekster en de voorzieningenrechter verstrekt.
5. Verzoekster heeft - kort samengevat - betoogd dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd, de informatie die aan het besluit ten grondslag is gelegd niet aan haar kenbaar is gemaakt, niet duidelijk is wat haar precies wordt verweten, onvoldoende onderzoek is gedaan en er geen kenbare belangenafweging is verricht. Volgens verzoekster zal het besluit geen stand kunnen houden. De spoedeisendheid aan de kant van verzoekster is erin gelegen dat de huidige sluitingstijden in feite neerkomen op een algehele sluiting van verzoekster voor de duur van drie maanden. Dit zal tot een gebrek aan inkomsten leiden en dit zal weer tot grote financiële problemen leiden die voor verzoekster niet zijn te ondervangen. Een faillissement kan dan ook niet worden uitgesloten.
6. De voorzieningenrechter acht het belang van verzoekster voldoende spoedeisend om haar in haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening te ontvangen.
7. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder uiteengezet dat voor situaties als de onderhavige, geen vast beleid bestaat maar naar de individuele omstandigheden wordt gekeken en afhankelijk daarvan door verweerder actie wordt ondernomen.
Door het ontbreken van beleid moet in het besluit gemotiveerd worden uiteengezet welke belangen zijn afgewogen en hoe de belangen in dit specifieke geval zich tot elkaar verhouden. Er is met andere woorden een verzwaarde motiveringsplicht indien er geen beleid is geformuleerd.
Dit geldt te meer nu verweerder zich bij het bestreden besluit heeft gebaseerd op een rapportage van de politie. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze rapportage op basis van ambtsedig opgemaakte processen-verbaal, BHV-mutaties en BVI-IB informatie op 1 februari 2017 is opgemaakt door een Operationeel Specialist C. De rapportage zelf is niet op ambtseed opgemaakt. Aan de rapportage komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zonder meer dezelfde bewijswaarde toe als aan een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dit is met name van belang bij de weergave van de incidenten in het rapport, die veelal samengevat zijn weergegeven en waarbij niet valt vast te stellen in hoeverre die samenvattingen verkorte, objectieve weergaven van gesprekken zijn, of (subjectieve) interpretaties van die gesprekken door de Operationeel Specialist C.
8. In het geval van verzoekster heeft verweerder geconcludeerd dat alleen met de thans genomen maatregel recht wordt gedaan aan het gevaar voor de openbare orde. Daarbij heeft meegespeeld dat de incidenten over een langere periode hebben plaatsgevonden en er ook na het afsluiten van de bestuurlijke rapportage nog ernstige incidenten zijn geweest.
9. De voorzieningenrechter is met verzoekster van oordeel dat het besluit zeer summier is gemotiveerd en dat zonder kennisname van de rapportage onduidelijk is wat verzoekster precies wordt verweten, hoe zij de incidenten had kunnen en moeten voorkomen en welke rol zij bij de incidenten heeft gespeeld. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aan de hand van de verstrekte versie van de rapportage aangegeven welke incidenten aan verzoekster worden verweten. Het betreft de incidenten 1 tot en met 8, 10 tot en met 14 en 15 tot en met 20. Incidenten 12 en 18 zijn onleesbaar gemaakt, maar worden verzoekster nog wel verweten.
10. De in de rapportage opgesomde incidenten betreffen situaties waarbij verzoekster betrokken is geweest. Het zijn bovendien incidenten die op zichzelf een gevaar voor de openbare orde, de veiligheid en de zedelijkheid op kunnen leveren. De beschrijving in de bestuurlijke rapportage betreft echter alleen een samenvatting van incidenten die, naar de voorzieningenrechter aanneemt, zijn opgenomen in door de politie opgestelde en op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal maken geen deel uit van het dossier. Evenmin is in het dossier melding gemaakt van de contacten tussen verweerder, politie en verzoekster naar aanleiding van de incidenten. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat er meerdere contacten zijn geweest, waarbij ook aan de orde is geweest op welke manier verzoekster dergelijke incidenten zou kunnen voorkomen, maar dat verzoekster haar bedrijfsvoering niet heeft aangepast. Verzoekster heeft dit ter zitting bestreden en gesteld wel bereid te zijn maatregelen te treffen.
11. Op basis van de door verweerder overgelegde stukken is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende controleerbaar of de genoemde incidenten in de inrichting hebben plaatsgevonden dan wel aan de inrichting gerelateerd zijn. Door de late verstrekking van de rapportage heeft verzoekster hier bovendien nagenoeg geen inhoudelijk verweer tegen kunnen voeren. De voorzieningenrechter kan aldus niet voldoende beoordelen of verweerder dit besluit in redelijkheid heeft kunnen nemen. Hierin ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en bestreden besluit te schorsen. In de omstandigheden van het geval ziet de voorzieningenrechter aanleiding de duur van deze schorsing te bepalen op één week na de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar.
12. In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekster. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 990,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter voorts dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.