ECLI:NL:RBGEL:2017:2853

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6409
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en medische beoordeling door de rechtbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 mei 2017 uitspraak gedaan over de beëindiging van de WIA-uitkering van eiser, die eerder was vastgesteld op 100% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts van verweerder grotendeels juist was, met uitzondering van de beoordeling van de trillingsbelasting. Eiser had in beroep een medisch/arbeidskundig onderzoek laten uitvoeren, waaruit bleek dat hij op het onderdeel trillingsbelasting beperkt was, wat niet was opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank stelde vast dat het niet toegestaan is om in bezwaar minder beperkingen aan te nemen zonder eigen onderzoek of overleg met de primaire verzekeringsarts. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de overschrijding van de belastbaarheid op trillingsbelasting niet inhoudelijk had weersproken, en verklaarde het beroep gegrond. Verweerder moet nu opnieuw beslissen over de WIA-uitkering van eiser, met inachtneming van de bevindingen van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/6409

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. I. van Medenbach de Rooij),
en
[verweerder]te [plaats], verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen met ingang van 15 juli 2015 (hierna: datum in geding) beëindigd.
Bij besluit van 15 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2016. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.H. Nuyens.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen een nadere arbeidskundige reactie in te zenden.
Bij brief van 22 september 2016 heeft verweerder een arbeidskundig rapport van 16 september 2016 ingezonden.
Bij brieven van 11 november 2016 en 17 januari 2017 heeft eiser gereageerd.
Na van partijen toestemming te hebben verkregen voor het achterwege laten van een nadere zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is werkzaam geweest als constructiebankwerker voor gemiddeld 29,43 uur per week. Voor dit werk is hij op 25 augustus 2008 uitgevallen vanwege schouder-, rug- en knieklachten. Met ingang van 23 augustus 2010 is aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet WIA toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 100% is vastgesteld omdat eiser op dat moment wisselend belastbaar was vanwege geplande behandelingen. Na een melding van met ingang van 1 februari 2015 verslechterde gezondheid door eiser heeft verweerder een medisch en arbeidskundig onderzoek ingesteld, hetgeen heeft geleid tot de bestreden besluitvorming.
2. Verweerder heeft de beëindiging van de uitkering gebaseerd op de vaststelling dat eiser op de datum in geding minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Hieraan ligt een medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
3. Het medisch onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van de arts M. Masseur (en akkoord bevonden door verzekeringsarts M. Perenboom-Pool) van 22 april 2015 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep E. Klompjan van 10 september 2015 en 14 september 2015. De voor eiser vastgestelde medische belastbaarheid is verwoord in de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 april 2015.
4. Eiser vecht in beroep de medische grondslag van het bestreden besluit aan en stelt hiertoe het volgende. De verzekeringsarts rapporteert ten onrechte dat eiser tijdens het spreekuur een uur heeft gezeten. Het spreekuur duurde maar 45 minuten en eiser heeft tijdens deze 45 minuten twee maal het toilet bezocht. Eiser heeft informatie ingebracht van arts fysische geneeskunde M. Hulens waaruit blijkt dat er bij hem sprake is van één of meerdere Tarlov-cystes. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (va b&b) ontkent dit niet, maar miskent de daarbij behorende beperkingen met betrekking tot zitten, depressieve en suïcidale klachten. Eiser heeft op 19 augustus 2016 een medisch rapport ingebracht van de Landelijke Expertisebalie. In deze expertise komt arts-adviseur D. Beekman op 11 augustus 2016 tot de conclusie dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de psychische klachten van eiser en dat er tevens aanleiding is een beperking aan te nemen voor persoonlijk risico.
5. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten, te weten klachten aan de rug, knieën, handen en de rechterschouder, belemmeringen in het normale toiletgebruik, maagklachten, een slechte nachtrust en mentale klachten, zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen uit psychisch en lichamelijk onderzoek en voor de in het dossier aanwezige informatie van de behandelende sector, te weten informatie van huisarts R.M. Kluitman van 3 juli 2015, cardioloog C. van der Lee van 16 juni 2015, neuroloog F.J.M. Kienstra van 20 juli 2010, cardioloog P. Sijbring van 9 juni 2015 en M. Hulens (arts fysische geneeskunde) van 2 juni 2015. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van eiser hebben gemist.
6.1
Met betrekking tot de vastgestelde medische belastbaarheid van eiser op datum in geding overweegt de rechtbank als volgt.
6.2
In het in beroep door eiser ingebrachte rapport van arts-adviseur Beekman komt deze tot de conclusie dat verweerder ten onrechte geen beperkingen heeft aangenomen vanwege op datum in geding bestaande depressieve klachten en persoonlijkheidstrekken. Daarnaast heeft verweerder eiser, in verband met zijn medicatiegebruik, volgens Beekman ten onrechte niet beperkt geacht op het onderdeel persoonlijk risico.
Namens verweerder heeft Klompjan gereageerd op het rapport van Beekman. Klompjan schrijft in haar rapport van 25 augustus 2016 dat zij eiser in het kader van de bezwaarprocedure op 5 augustus 2015 thuis heeft bezocht en dat eiser tijdens dit huisbezoek geen psychische klachten naar voren heeft gebracht. Volgens Klompjan hebben noch medicatie, noch eerdere therapie aanleiding gegeven een psychische aandoening te vermoeden en heeft eiser ook na de datum in geding geen therapie voor een psychische aandoening ondergaan. Met betrekking tot eisers medicatie wijst Klompjan er op dat eiser op datum in geding een maagbeschermer (Pantoprozol) gebruikte, alsmede Ibuprofen, Naproxen en Paracetamol, en dat deze pijnstillers geen aanleiding geven tot het aannemen van een beperking voor persoonlijk risico. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van Klompjan en voegt hieraan het volgende toe. Uit het rapport van Masseur van 22 april 2015 valt niet op te maken dat eiser melding heeft gemaakt van bijwerkingen in verband met zijn medicijngebruik. Masseur schrijft dat eiser intimiderend over komt en een suïcidedreiging uit, maar volgens Masseur zijn er geen tekenen van een depressie. Tijdens het spreekuur was eiser helder van bewustzijn en goed georiënteerd in plaats, tijd en persoon. De woede naar het UWV beheerste in grote mate het gesprek. In bezwaar heeft eiser informatie ingebracht van arts fysische geneeskunde Hulens van 2 juni 2015. Volgens Hulens zijn de klachten, behorend bij een Tarlov-cyste zeer invaliderend en leiden deze frequent tot depressie of zelfs suïcidale klachten. Hulens vermeldt in het door haar opgetekende klachtenpatroon van eiser echter geen psychische klachten. De rechtbank is van oordeel dat de enkele algemene stelling dat een Tarlov-cyste frequent tot depressie leidt onvoldoende is om eiser psychisch beperkt te achten, nu eiser bij zowel Masseur, Hulens als Klompjan geen psychische klachten naar voren heeft gebracht. Dat Beekman eiser wél psychisch beperkt acht maakt dit niet anders, aangezien Beekman eiser niet zelf heeft gesproken. In beroep heeft eiser informatie overgelegd van zijn huisarts van 30 december 2016. Uit deze informatie kan worden opgemaakt dat eiser voor zijn reactieve depressie paroxetine voorgeschreven heeft gekregen. De rechtbank wijst er in dit verband echter op dat deze informatie van de huisarts dateert van ver na datum in geding en zodoende niet kan worden betrokken op eisers gezondheidstoestand op datum in geding 15 juli 2015.
6.3
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de in de FML van 22 april 2015 vastgelegde belastbaarheid, echter met uitzondering van onderdeel 3.8 van de FML (trillingsbelasting).
Masseur heeft eiser in genoemde FML niet beperkt geacht op dit onderdeel. Uit het rapport van arbeidsdeskundige A.M. van Schoot van 12 mei 2015 kan worden opgemaakt dat Masseur is teruggekomen op dit standpunt. Van Schoot schrijft dat hij overleg heeft gehad met de arts over de geduide functies en de uitkomst van deze beoordeling en dat eiser volgens de arts ook beperkt is voor trillingsbelasting.
Hoewel Masseur de uitkomst van het mondelinge overleg met Van Schoot niet heeft verwerkt in een nieuwe, aangepaste FML, zal de rechtbank de FML van 22 april 2015 aldus lezen, dat eiser beperkt is op onderdeel 3.8 van de FML.
Arbeidsdeskundige bezwaar en beroep P.G. Reijnen schrijft in een rapport van 16 september 2016 dat hij op deze datum overleg heeft gehad met Klompjan, waarbij Klompjan heeft aangegeven dat eiser niet beperkt is ten aanzien van trillingen.
De rechtbank stelt vast dat Masseur eiser lichamelijk heeft onderzocht en, zoals hiervoor is overwogen, eiser beperkt heeft geacht voor trillingsbelasting. Klompjan komt op dit standpunt terug. Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2204) had het, zeker nu Klompjan eiser weliswaar gezien en gesproken heeft tijdens het huisbezoek, maar niet zelf lichamelijk heeft onderzocht, in de rede gelegen om in overleg te treden met Masseur om over het verschil van inzicht van gedachten te wisselen. Nu Klompjan dit heeft nagelaten, althans een dergelijk overleg niet op kenbare wijze heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank geen aanleiding de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde beperking voor trillingsbelasting thans in beroep te laten vervallen. De rechtbank zal er bij de verdere beoordeling van het geschil dan ook vanuit gaan dat eiser beperkt is voor trillingsbelasting (onderdeel 3.8 van de FML).
7. Eiser moet op de datum in geding daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 22 april 2015, aangevuld met een beperking voor trillingsbelasting (onderdeel 3.8).
8. Het arbeidskundig onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van arbeidsdeskundige A.M. van Schoot van 12 mei 2015 en in beroep van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep P.G. Reijnen van 16 september 2016. Eiser wordt in staat geacht de volgende functies te verrichten: chauffeur heftruck, intern transport (sbc-code 111270), magazijnmedewerker (sbc-code 315020) en loketbediende (sbc-code 316011).
9. In beroep heeft eiser een rapport ingebracht van de Landelijke Expertisebalie. In deze expertise komt arbeidsdeskundige E. Scheringa op 11 augustus 2016 tot de conclusie dat de geduide functies niet geschikt zijn voor eiser omdat verweerders arbeidsdeskundige de voor eiser geldende beperkingen onvoldoende in onderlinge samenhang heeft beoordeeld. De functie van heftruckchauffeur is volgens Scheringa niet geschikt omdat het vervoermiddel heftruck het algemene functionele kenmerk heeft dat deze een niet-verend onderstel heeft. Kleine onregelmatigheden in vloeren veroorzaken dan al trilbelastingen.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Van Schoot in zijn rapport van 12 mei 2015 en in het resultaat functiebeoordeling van 12 mei 2015 voldoende gemotiveerd dat de eisers belastbaarheid in de functies van magazijnmedewerker (sbc-code 315020) en loketbediende (sbc-code 316011) niet wordt overschreden. Daarnaast heeft Reijnen in zijn rapport van 16 september 2016 een voldoende adequate reactie gegeven op het rapport van Scheringa ten aanzien van deze functies.
Voor wat betreft de functie van chauffeur heftruck, intern transport (sbc-code 111270) is dat evenwel anders. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van Reijnen met betrekking tot de door de rechtbank in de schorsingsbeslissing opgeworpen vraag over de bereikbaarheid van een toiletvoorziening in deze functie.
Met betrekking tot de in deze functie optredende trillingsbelasting is dat echter anders.
Volgens het resultaat functiebelasting kent de functie een kenmerkende belasting voor trillingen, namelijk het rijden met een heftruck op oneffen terrein. Schoot schrijft in zijn rapport van 12 mei 2015 dat trillingsbelasting in deze functie in geringe mate voor komt.
De rechtbank acht deze motivering van de signalering te algemeen en derhalve onvoldoende. Scheringa stelt daarentegen dat het vervoermiddel heftruck het algemene functionele kenmerk heeft dat deze een niet-verend onderstel heeft. Kleine onregelmatigheden in vloeren veroorzaken dan al trilbelastingen.
Reijnen schrijft in zijn rapport van 16 september 2016 dat eiser volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet beperkt is voor trillingen, zodat er ook geen overschrijding van de belastbaarheid is.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de stelling van Scheringa over de voorkomende trillingsbelasting bij een heftruck niet heeft weersproken, maar zich heeft beperkt tot de constatering dat eiser niet beperkt is voor trillingen. Bezien in het licht van hetgeen de rechtbank hiervoor onder rechtsoverweging 6.3 heeft overwogen, is deze constatering van Reijnen niet juist omdat eiser wél beperkt is voor trillingsbelasting.
Er is aldus sprake van een door verweerder onvoldoende gemotiveerde signalering met betrekking tot trillingsbelasting en een door verweerder niet weersproken stelling van een door eiser ingeschakelde (arbeids)deskundige met betrekking tot de in de functie van chauffeur heftruck, intern transport voorkomende trillingsbelasting.
De rechtbank acht het, gelet op het feit dat verweerder in de gelegenheid is gesteld om een reactie te geven op het rapport van Scheringa en gezien het tijdsverloop in deze zaak, niet opportuun om verweerder (nogmaals) in de gelegenheid te stellen een nadere toelichting te geven. Dit leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat de belastbaarheid van eiser in de functie van chauffeur heftruck, intern transport (sbc-code 111270) wordt overschreden, zodat deze functie niet aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag kan worden gelegd.
11. Nu er aldus onvoldoende aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies resteren om de schatting te kunnen dragen is het beroep gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank kan het geschil niet finaal beslissen, omdat zij over onvoldoende gegevens beschikt over de wijze waarop de aanvullend geduide functie van assistent consultatiebureau (sbc-code 372091) eventueel bij de beoordeling kan worden betrokken. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van eiser dienen te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
12. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van het beroep. Artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt, voor zover hier van belang, dat de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter redelijkerwijs heeft moeten maken. Bij algemene maatregel van bestuur worden hierover nadere regels gesteld. Ter uitvoering hiervan bepaalt het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor zover hier van belang, dat de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht worden vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken.
De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1 onder a van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op een bedrag van € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 495,- per punt). Eiser heeft daarnaast verzocht om vergoeding van de kosten van het door hem ingebrachte expertiserapport van de Landelijke Expertisebalie tot een bedrag van € 1.361,25 (inclusief omzetbelasting). Ter zitting heeft eiser een urenspecificatie overgelegd van de inbreng van een verzekeringsarts (4 uur), een arbeidsdeskundige (3 uur) en een jurist sociale zekerheid (1,2 uur) tegen een uurtarief van respectievelijk € 185,-, € 105,- en € 125,-. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking, echter niet tegen de gedeclareerde tarieven per uur. Op grond van het Besluit tarieven in strafzaken (Bts) komt een uurtarief van € 116,09 voor vergoeding in aanmerking voor zowel de verzekeringsarts, de arbeidsdeskundige als de jurist. Artikel 9, eerste lid van het Bts bepaalt voorts dat uren minder dan een half uur (in dit geval 0,2 voor de jurist) worden afgerond op een half uur. De verschuldigde omzetbelasting komt op grond van artikel 15 van het Bts voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank bepaalt de vergoeding voor het door eiser ingebrachte deskundigenrapport aldus als volgt:
8,5 uur x € 116,09 is € 986,77, vermeerderd met omzetbelasting (21%) maakt € 1193,99.
De totale door verweerder te vergoeden proceskosten komen hiermee op € 990,- + € 1.193,99 is € 2.183,99.
Verweerder zal eiser tevens het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,- dienen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiser dient te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.183,99;
  • gelast dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van J. de Graaf, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.