6.3Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de in de FML van 22 april 2015 vastgelegde belastbaarheid, echter met uitzondering van onderdeel 3.8 van de FML (trillingsbelasting).
Masseur heeft eiser in genoemde FML niet beperkt geacht op dit onderdeel. Uit het rapport van arbeidsdeskundige A.M. van Schoot van 12 mei 2015 kan worden opgemaakt dat Masseur is teruggekomen op dit standpunt. Van Schoot schrijft dat hij overleg heeft gehad met de arts over de geduide functies en de uitkomst van deze beoordeling en dat eiser volgens de arts ook beperkt is voor trillingsbelasting.
Hoewel Masseur de uitkomst van het mondelinge overleg met Van Schoot niet heeft verwerkt in een nieuwe, aangepaste FML, zal de rechtbank de FML van 22 april 2015 aldus lezen, dat eiser beperkt is op onderdeel 3.8 van de FML.
Arbeidsdeskundige bezwaar en beroep P.G. Reijnen schrijft in een rapport van 16 september 2016 dat hij op deze datum overleg heeft gehad met Klompjan, waarbij Klompjan heeft aangegeven dat eiser niet beperkt is ten aanzien van trillingen.
De rechtbank stelt vast dat Masseur eiser lichamelijk heeft onderzocht en, zoals hiervoor is overwogen, eiser beperkt heeft geacht voor trillingsbelasting. Klompjan komt op dit standpunt terug. Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2204) had het, zeker nu Klompjan eiser weliswaar gezien en gesproken heeft tijdens het huisbezoek, maar niet zelf lichamelijk heeft onderzocht, in de rede gelegen om in overleg te treden met Masseur om over het verschil van inzicht van gedachten te wisselen. Nu Klompjan dit heeft nagelaten, althans een dergelijk overleg niet op kenbare wijze heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank geen aanleiding de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde beperking voor trillingsbelasting thans in beroep te laten vervallen. De rechtbank zal er bij de verdere beoordeling van het geschil dan ook vanuit gaan dat eiser beperkt is voor trillingsbelasting (onderdeel 3.8 van de FML). 7. Eiser moet op de datum in geding daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 22 april 2015, aangevuld met een beperking voor trillingsbelasting (onderdeel 3.8).
8. Het arbeidskundig onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van arbeidsdeskundige A.M. van Schoot van 12 mei 2015 en in beroep van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep P.G. Reijnen van 16 september 2016. Eiser wordt in staat geacht de volgende functies te verrichten: chauffeur heftruck, intern transport (sbc-code 111270), magazijnmedewerker (sbc-code 315020) en loketbediende (sbc-code 316011).
9. In beroep heeft eiser een rapport ingebracht van de Landelijke Expertisebalie. In deze expertise komt arbeidsdeskundige E. Scheringa op 11 augustus 2016 tot de conclusie dat de geduide functies niet geschikt zijn voor eiser omdat verweerders arbeidsdeskundige de voor eiser geldende beperkingen onvoldoende in onderlinge samenhang heeft beoordeeld. De functie van heftruckchauffeur is volgens Scheringa niet geschikt omdat het vervoermiddel heftruck het algemene functionele kenmerk heeft dat deze een niet-verend onderstel heeft. Kleine onregelmatigheden in vloeren veroorzaken dan al trilbelastingen.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Van Schoot in zijn rapport van 12 mei 2015 en in het resultaat functiebeoordeling van 12 mei 2015 voldoende gemotiveerd dat de eisers belastbaarheid in de functies van magazijnmedewerker (sbc-code 315020) en loketbediende (sbc-code 316011) niet wordt overschreden. Daarnaast heeft Reijnen in zijn rapport van 16 september 2016 een voldoende adequate reactie gegeven op het rapport van Scheringa ten aanzien van deze functies.
Voor wat betreft de functie van chauffeur heftruck, intern transport (sbc-code 111270) is dat evenwel anders. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van Reijnen met betrekking tot de door de rechtbank in de schorsingsbeslissing opgeworpen vraag over de bereikbaarheid van een toiletvoorziening in deze functie.
Met betrekking tot de in deze functie optredende trillingsbelasting is dat echter anders.
Volgens het resultaat functiebelasting kent de functie een kenmerkende belasting voor trillingen, namelijk het rijden met een heftruck op oneffen terrein. Schoot schrijft in zijn rapport van 12 mei 2015 dat trillingsbelasting in deze functie in geringe mate voor komt.
De rechtbank acht deze motivering van de signalering te algemeen en derhalve onvoldoende. Scheringa stelt daarentegen dat het vervoermiddel heftruck het algemene functionele kenmerk heeft dat deze een niet-verend onderstel heeft. Kleine onregelmatigheden in vloeren veroorzaken dan al trilbelastingen.
Reijnen schrijft in zijn rapport van 16 september 2016 dat eiser volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet beperkt is voor trillingen, zodat er ook geen overschrijding van de belastbaarheid is.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de stelling van Scheringa over de voorkomende trillingsbelasting bij een heftruck niet heeft weersproken, maar zich heeft beperkt tot de constatering dat eiser niet beperkt is voor trillingen. Bezien in het licht van hetgeen de rechtbank hiervoor onder rechtsoverweging 6.3 heeft overwogen, is deze constatering van Reijnen niet juist omdat eiser wél beperkt is voor trillingsbelasting.
Er is aldus sprake van een door verweerder onvoldoende gemotiveerde signalering met betrekking tot trillingsbelasting en een door verweerder niet weersproken stelling van een door eiser ingeschakelde (arbeids)deskundige met betrekking tot de in de functie van chauffeur heftruck, intern transport voorkomende trillingsbelasting.
De rechtbank acht het, gelet op het feit dat verweerder in de gelegenheid is gesteld om een reactie te geven op het rapport van Scheringa en gezien het tijdsverloop in deze zaak, niet opportuun om verweerder (nogmaals) in de gelegenheid te stellen een nadere toelichting te geven. Dit leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat de belastbaarheid van eiser in de functie van chauffeur heftruck, intern transport (sbc-code 111270) wordt overschreden, zodat deze functie niet aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag kan worden gelegd.
11. Nu er aldus onvoldoende aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies resteren om de schatting te kunnen dragen is het beroep gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank kan het geschil niet finaal beslissen, omdat zij over onvoldoende gegevens beschikt over de wijze waarop de aanvullend geduide functie van assistent consultatiebureau (sbc-code 372091) eventueel bij de beoordeling kan worden betrokken. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van eiser dienen te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
12. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van het beroep. Artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt, voor zover hier van belang, dat de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter redelijkerwijs heeft moeten maken. Bij algemene maatregel van bestuur worden hierover nadere regels gesteld. Ter uitvoering hiervan bepaalt het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor zover hier van belang, dat de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht worden vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken.
De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1 onder a van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op een bedrag van € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 495,- per punt). Eiser heeft daarnaast verzocht om vergoeding van de kosten van het door hem ingebrachte expertiserapport van de Landelijke Expertisebalie tot een bedrag van € 1.361,25 (inclusief omzetbelasting). Ter zitting heeft eiser een urenspecificatie overgelegd van de inbreng van een verzekeringsarts (4 uur), een arbeidsdeskundige (3 uur) en een jurist sociale zekerheid (1,2 uur) tegen een uurtarief van respectievelijk € 185,-, € 105,- en € 125,-. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking, echter niet tegen de gedeclareerde tarieven per uur. Op grond van het Besluit tarieven in strafzaken (Bts) komt een uurtarief van € 116,09 voor vergoeding in aanmerking voor zowel de verzekeringsarts, de arbeidsdeskundige als de jurist. Artikel 9, eerste lid van het Bts bepaalt voorts dat uren minder dan een half uur (in dit geval 0,2 voor de jurist) worden afgerond op een half uur. De verschuldigde omzetbelasting komt op grond van artikel 15 van het Bts voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank bepaalt de vergoeding voor het door eiser ingebrachte deskundigenrapport aldus als volgt:
8,5 uur x € 116,09 is € 986,77, vermeerderd met omzetbelasting (21%) maakt € 1193,99.
De totale door verweerder te vergoeden proceskosten komen hiermee op € 990,- + € 1.193,99 is € 2.183,99.
Verweerder zal eiser tevens het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,- dienen te vergoeden.