ECLI:NL:RBGEL:2017:2934

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 juni 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6713
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van subsidie agrarisch natuur- en landschapsbeheer met terugwerkende kracht en de gevolgen van perceelsoppervlakte-eisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 juni 2017 uitspraak gedaan over de intrekking van een subsidie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer. De eiser, die een subsidie had ontvangen voor een perceel grond, kreeg te maken met een terugvordering van de subsidie omdat de vastgestelde perceelsoppervlakte niet voldeed aan de minimale eis van 0,3 hectare. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland, terecht de subsidie had ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 april 2010. De rechtbank baseerde haar oordeel op de wettelijke voorschriften van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2009.

De eiser had in 2010 een subsidie aangevraagd voor een perceel van 0,35 hectare, maar deze oppervlakte was later aangepast naar 0,27 hectare op basis van een onherroepelijk besluit. De rechtbank stelde vast dat de meting van de perceelsoppervlakte door de verweerder, zowel via teledetectie als het perceelsregister, correct was uitgevoerd. De eiser voerde aan dat de meting niet juist was omdat de schaduw van bomen de meting beïnvloedde, maar de rechtbank oordeelde dat de verweerder de juiste perceelsgrenzen had gehanteerd.

De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de subsidie en dat de terugvordering van de subsidie gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de verweerder om de subsidie in te trekken. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de voorwaarden voor subsidies en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/6713

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], h.o.d.n. [naam], te [plaats] eiser,

en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland,

voor deze: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland te Zwolle, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2016 (het primaire besluit), voor zover hier van belang, heeft verweerder de aan eiser verleende subsidie agrarisch natuur- en landschapsbeheer
(hierna aangeduid met: de subsidie) ten behoeve van beheerseenheid 10 met terugwerkende kracht tot 1 april 2010 ingetrokken en bepaald dat de verleende subsidie moet worden terugbetaald. Na verrekening van het vastgestelde totale subsidiebedrag – ook ziende op andere beheereenheden – met de vorderingen blijft er een door eiser te betalen bedrag over van € 1861,04.
Bij besluit van 4 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van eiser, voor zover dat betrekking had op beheerseenheid 10, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is ter behandeling als beroep doorgezonden aan de rechtbank Gelderland.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2017. [eiser] was ter zitting aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J.M. Daniels, werkzaam bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Overwegingen

1. Voor de toepasselijke wettelijke voorschriften uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2009 (hierna: de Subsidieverordening) en de Europese verordeningen verwijst de rechtbank naar de bijlage, behorend bij deze uitspraak.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Verweerder heeft aan eiser bij besluit van 1 april 2010 voor een tijdvak van zes jaar (tot en met 31 december 2015) een subsidie verleend voor beheerseenheid 10, agrarisch beheerpakket A02.02.03, akkerfloraranden (hierna aangeduid met: het perceel). Hierbij is uitgegaan van een perceelsoppervlakte van 0,35 hectare (ha). Bij besluit op het betaalverzoek 2011 van 1 juni 2012 is de oppervlakte van het perceel aangepast naar 0,31 ha. Bij onherroepelijk besluit van 24 februari 2014, inhoudende een beslissing op eisers betaalverzoek over het jaar 2013, heeft verweerder de perceelsoppervlakte gewijzigd van 0,31 naar 0,27 ha. Deze oppervlakte is gebaseerd op het perceelsregister Agrarisch Areaal Nederland (AAN).
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit als uitgangspunt gehanteerd dat het perceel een oppervlakte heeft van 0,27 ha. Hieraan heeft verweerder primair ten grondslag gelegd dat het besluit van 24 februari 2014 onherroepelijk is geworden, zodat de daarin vastgestelde oppervlakte van 0,27 ha in rechte vast is komen te staan. Subsidiair heeft verweerder het standpunt ingenomen dat deze oppervlakte door middel van een teledetectiemeting via GPS juist is ingemeten. Volgens verweerder voldoet eiser hiermee niet aan één van de voorwaarden die aan de subsidie zijn verbonden, te weten dat de perceelsoppervlakte minimaal 0,3 ha bedraagt.
4. Eiser is het met de door verweerder vastgestelde oppervlakte niet eens. Hij heeft aangevoerd dat met de meetmethode via GPS een te kleine oppervlakte is ingemeten, omdat de randen door de schaduw van de bomen die langs het perceel staan niet bij de meting worden meegenomen. Eiser stelt dat hij niet is opgekomen tegen het besluit van 24 februari 2014 omdat er in elk geval een betaling plaatsvond uitgaande van 0,27 ha.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de subsidies agrarisch natuur- en landschapsbeheer het systeem hanteert dat de subsidie voor een aaneengesloten periode van zes beheerjaren wordt verleend en dat de subsidieontvanger jaarlijks een betaalverzoek doet ten behoeve van de uitbetaling van de jaarvergoeding over dat beheerjaar.
Verweerder stelt na afloop van de zes aaneengesloten beheerjaren de subsidie vast. Deze subsidievaststelling omvat tevens de beslissing over de betaling van de subsidie in het laatste beheerjaar. Dit staat in de artikelen 4.1.1.10, derde lid en 4.1.1.6, derde lid van de Subsidieverordening.
6. Verder stelt de rechtbank vast dat het besluit van 24 februari 2014 onherroepelijk is. De rechtbank is niet gebleken dat eiser niet tegen dit besluit heeft kunnen opkomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat hij de in dat besluit vastgestelde oppervlakte van 0,27 ha als uitgangspunt mocht nemen.
De rechtbank is overigens ook niet gebleken dat de gehanteerde oppervlakte van 0,27 ha feitelijk onjuist is, omdat verweerder deze oppervlakte zowel heeft gebaseerd op het perceelsregister AAN, als op een meting door middel van teledetectie via GPS. Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting onweersproken verklaard dat bij die meting de perceelsgrenzen zijn gehanteerd die liggen bij de stammen van de bomen. De rechtbank volgt daarom niet het standpunt van eiser dat geen rekening is gehouden met de schaduwwerking van bomen. Het betoog van eiser dat verweerder de rand van het perceel in 2013 ter plekke heeft nagemeten en dat toen is geconstateerd dat het perceel voldeed aan de minimale oppervlakte-eis, berust op een onjuiste lezing van het bestreden besluit, omdat dit een weergave is van hetgeen eiser zelf in zijn bezwaar naar voren heeft gebracht. Anders dan eiser heeft gesteld, heeft verweerder het perceel niet ter plekke ingemeten, omdat er voor verweerder geen onduidelijkheden waren omtrent de oppervlakte van het perceel. Gelet op het bepaalde in de artikelen 33 en 35, eerste lid, van Verordening (EG) 1122/2009 is verweerder in een geval als dit ook niet gehouden om het perceel ter plekke in te meten en mag verweerder gebruik maken van teledetectie en satellietsystemen, aangezien de uitkomst van die metingen bij verweerder terecht geen twijfel opriep.
Gelet op het voorgaande faalt de beroepsgrond van eiser dat verweerder van een onjuiste oppervlaktemaat is uitgegaan. Hieruit volgt dat eiser niet voldoet aan de in bijlage 3 van de Subsidieverordening opgenomen minimum oppervlakte-eis van 0,3 ha en dus niet voldoet aan artikel 4.1.1.6, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Subsidieverordening.
5. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de aan hem in alle beheerjaren betaalde subsidies ten onrechte terugvordert, omdat verweerder de subsidie gewoon uitbetaalde en hij er dus op mocht vertrouwen dat aan alle voorwaarden voor de subsidie was voldaan.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Gelet op artikel 5, eerste lid, van Verordening (EU) 65/2011 moet de subsidie-ontvanger de onverschuldigd betaalde subsidie terugbetalen. Gelet op het derde lid in genoemd artikel geldt deze terugbetalingsverplichting niet indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van het bestuursorgaan en indien de fout redelijkerwijs niet door de begunstigde kon worden ontdekt.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting erkend dat de uitbetaling van de subsidie na het besluit van 24 februari 2014 berustte op een fout van verweerder. Echter, naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat eiser de fout redelijkerwijze niet kon ontdekken. Eiser heeft immers verklaard dat hij de vastgestelde oppervlakte in het hiervoor aangehaalde besluit heeft gezien en hij heeft ter zitting ook verklaard dat hij op de hoogte was van de minimum oppervlakte-eis van 0,3 ha. Hij heeft echter tegen het besluit van 24 februari 2014 bewust geen bezwaar gemaakt, aangezien er tóch een uitbetaling plaatsvond, zij het een lagere uitgaande van een oppervlakte van 0,27 ha. Hierdoor wordt niet voldaan aan de tweede voorwaarde die is genoemd in artikel 5, derde lid, van de Verordening (EU) 65/2011.
Indien de subsidieontvanger ten aanzien van een bepaald beheerjaar niet voldoet aan één van de voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen, is verweerder gelet op artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Awb bevoegd de subsidie over het gehele tijdvak van de subsidieverlening, dus met terugwerkende kracht, in te trekken. Mede gelet op de Verordening (EU) 65/2011 was verweerder gehouden van die bevoegdheid gebruik te maken en tot terugvordering over te gaan. De beroepsgrond faalt.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Penning, voorzitter, mr. R.J. Jue en mr. G.W.B. Heijmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Awb, voor zover hier van belang, kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken, zolang de subsidie niet is vastgesteld, indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Ingevolge artikel 4:48, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, werkt de intrekking terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking anders is bepaald.
Ingevolge artikel 4.1.1.6, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Subsidieverordening draagt een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer er zorg voor dat wordt voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen die behoren bij het agrarische beheerpakket waarvoor subsidie wordt verstrekt.
Ingevolge artikel 4.1.1.6, tweede lid, van de Subsidieverordening, voor zover hier van belang, draagt een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer die een in bijlage 3, onderdeel B.1, opgenomen agrarisch beheerpakket uitvoert, er zorg voor dat op de landbouwgrond waarvoor subsidie wordt verstrekt tevens wordt voldaan aan de voorschriften, opgenomen in bijlage 4, onderdeel A.
Ingevolge artikel 4.1.1.6, derde lid, van de Subsidieverordening, voor zover hier van belang, dient een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer uiterlijk op de peildatum van ieder beheerjaar, middels een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier, bij Gedeputeerde Staten een aanvraag in tot betaling van de jaarvergoeding voor dat beheerjaar.
In de tabel in bijlage 3 bij de Subsidieverordening, onderdeel B.1 zijn akkerfloraranden (A02.02.03) als agrarisch beheerpakket behorend bij agrarisch beheertype botanisch waardevol akkerland aangewezen.
In de in bijlage 3 opgenomen beschrijving van de agrarische beheerpakketten is bij agrarisch beheerpakket A02.02.03: akkerfloraranden het volgende vermeld:
Instapeisen voor het beheerpakket:
1. de beheereenheid is in gebruik als bouwland;
2. de beheereenheid heeft een oppervlakte van minimaal 0,3 ha;
3. cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.
Ingevolge artikel 33 van Verordening (EG) 1122/2009 mogen de lidstaten gebruikmaken van teledetectie overeenkomstig artikel 35 en, indien mogelijk, van GNSS-technieken (Global Navigation Satellite System - wereldwijd satellietnavigatiesysteem).
In artikel 35, eerste lid, van Verordening (EG) 1122/2009 is het volgende bepaald:
een lidstaat die gebruikmaakt van de bij artikel 33, tweede alinea, geboden mogelijkheid controles ter plaatse uit te voeren door middel van teledetectie, verricht:
a. a) een foto-interpretatie van satellietbeelden of luchtfoto’s van alle percelen landbouwgrond per aanvraag die moeten worden gecontroleerd, met het doel de vegetatie te herkennen ende oppervlakte te meten;
b) een fysieke veldinspectie van alle percelen landbouwgrond waarvoor niet op basis van de foto-interpretatie ten genoegen van de bevoegde autoriteit kan worden geconcludeerd dat de aangifte juist is.
In artikel 5, eerste lid, van Verordening (EU) 65/2011 is bepaald dat in geval van een onverschuldigde betaling de begunstigde het betrokken bedrag, verhoogd met de overeenkomstig lid 2 berekende rente, terugbetaalt.
In artikel 5, derde lid, van Verordening (EU) 65/2011 is bepaald dat de in lid 1 bedoelde terugbetalingsverplichting niet geldt indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde autoriteit of van een andere autoriteit en indien de fout redelijkerwijs niet door de begunstigde kon worden ontdekt.