ECLI:NL:RBGEL:2017:3062

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juni 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7456
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van samenhangende strafzaken in het bestuursrecht met betrekking tot rechtsbijstandvergoedingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. M.J. Lamers, en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch. Het geschil betreft de toekenning van een samenhangende vergoeding voor rechtsbijstand in verband met twee strafzaken die gelijktijdig zijn behandeld. De eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand, waarin het bezwaar van eisers tegen de vastgestelde vergoeding ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft op 7 maart 2017 de zitting gehouden, waar eisers hun beroep hebben ingetrokken, waardoor dit geen verdere beoordeling behoeft.

De rechtbank heeft overwogen dat de twee strafzaken, die betrekking hebben op een Opiumwetdelict, als samenhangend kunnen worden aangemerkt. De Raad voor Rechtsbijstand heeft geoordeeld dat er sprake is van procedurele samenhang, omdat beide zaken gelijktijdig zijn behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toevoegingen voor rechtsbijstand zijn verstrekt voor twee afzonderlijke dagvaardingen, maar dat de inhoudelijke samenhang tussen de zaken voldoende is om deze als verknocht te beschouwen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is bepaald dat zaken niet identiek hoeven te zijn om als verknocht te worden aangemerkt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Raad voor Rechtsbijstand de strafzaken terecht als samenhangend heeft beschouwd en dat de hoogte van de vergoeding daarop is afgestemd. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/7456

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats 1]

mr. M.J. Lamers, te [plaats 2] ,
eisers,
en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder een samenhangende vergoeding vastgesteld op de toevoeging [nummer 2] .
Bij besluit van 1 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2017. De heer mr. M.J. Lamers is verschenen, mede namens [eiser] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Rutten.

Overwegingen

1. Ter zitting hebben eisers het door [eiser] ingestelde beroep ingetrokken, zodat dit geen beoordeling behoeft.
2. Verweerder heeft aan [eiser] twee toevoegingen verstrekt voor door mr. Lamers (eiser) verleende rechtsbijstand ter zake van twee afzonderlijke dagvaardingen voor de zitting van de politierechter te [plaats 2] van 22 juli 2016. De toevoeging [nummer 1] heeft betrekking op heling van een navigatiesysteem, op of omstreeks 30 maart 2014 gepleegd te [plaats 2] en het op dezelfde datum te [plaats 2] verkopen, althans aanwezig hebben van cocaïne. De toevoeging [nummer 2] heeft betrekking op het aanwezig hebben van heroïne, op of omstreeks 24 juni 2013 gepleegd te [plaats 2] .
Verweerder heeft op de toevoeging [nummer 1] geen vergoeding toegekend en voor de twee strafzaken, als samenhangende zaken, een vergoeding op de toevoeging [nummer 2] vastgesteld van € 1231,24.
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de politierechter de twee dagvaardingen op dezelfde zitting heeft behandeld. Voorts hebben twee zaken betrekking op een overtreding van de opiumwet en dienen deze als samenhangend als bedoeld in artikel 21 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand (Bvr) te worden aangemerkt. Dat er op één van de dagvaardingen een ander strafbaar feit is opgenomen, doet hier niet aan af, aldus verweerder.
4. Eiser voert - samengevat - aan dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat de twee strafzaken naar hun aard verknocht zijn en dat er daardoor sprake zou zijn van samenhang. In de ene strafzaak is immers naast een Opiumwetdelict heling tenlastegelegd waarmee deze zaak wezenlijk verschilt van de andere strafzaak waarin enkel een Opiumwetdelict ten laste is gelegd.
5. Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) verstrekt de raad aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van het Bvr worden als samenhangende strafzaken beschouwd zaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 18, zijn behandeld, en waarvoor één rechtsbijstandverlener is toegevoegd of meer dan één rechtsbijstandverlener mits zij deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en voor zover de zaken naar hun aard verknocht zijn.
6. Vast staat dat de twee strafzaken gelijktijdig zijn behandeld op de zitting van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland van 22 juli 2016. Er is daarmee sprake van procedurele samenhang. In geschil is of deze zaken naar hun aard verknocht zijn.
7. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
12 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1030) en 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3374), volgt dat zaken niet identiek aan elkaar behoeven te zijn om als naar hun aard verknocht te worden aangemerkt. De regelgever had met het vereiste dat zaken verknocht moeten zijn voor ogen dat er een inhoudelijke samenhang is tussen de zaken in die zin dat ze betrekking hebben op dezelfde problematiek.
8. Uit de tenlasteleggingen komt naar voren dat de twee zaken betrekking hadden op een vergelijkbaar Opiumwetdelict, namelijk het verkopen, althans opzettelijk aanwezig hebben van een aantal gram harddrugs, in het ene geval cocaïne en in het andere geval heroïne. In de strafzaak met toevoeging [nummer 1] is ook de heling van navigatiesysteem ten laste gelegd. Omdat de, op dezelfde datum als het Opiumwetdelict, gepleegde heling niet in een afzonderlijke dagvaarding ten laste is gelegd, mocht verweerder er in dit geval vanuit gaan dat ook wat betreft dit misdrijf samenhang tussen de beide strafzaken bestond en beide zaken betrekking hebben op dezelfde problematiek. Daarbij acht de rechtbank van belang dat in de strafzaak met toevoeging [nummer 2] enkel voornoemd Opiumwetdelict ten laste is gelegd en geen andere strafbare feiten.
9. Verweerder heeft de strafzaken terecht als samenhangende strafzaken beschouwd en de hoogte van de toevoeging daarop afgestemd. Dat verweerder ervoor heeft gekozen om de samenhangende vergoeding toe te kennen op toevoeging [nummer 2] en niet op toevoeging [nummer 1] , terwijl die laatste toevoeging betrekking heeft op een dagvaarding met verschillende strafbare feiten (heling en Opiumwetdelict) en de eerste toevoeging op een dagvaarding met één strafbaar feit (Opiumwetdelict), leidt niet tot een andere conclusie, aangezien eiser daardoor niet in zijn belangen is geschaad.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B.D. Endlich, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.