ECLI:NL:RBGEL:2017:3166

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
16 juni 2017
Zaaknummer
C/05/320744 KG ZA 17-247
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de aanwezigheid van een minderjarige bij de huwelijksdag van de vader

In deze zaak heeft de vader een kort geding aangespannen om de moeder te dwingen mee te werken aan de aanwezigheid van hun 13-jarige dochter bij zijn kerkelijke huwelijk met zijn nieuwe partner. De vader en de moeder zijn gescheiden en hebben gezamenlijk ouderlijk gezag over hun dochter. De vader heeft de moeder verzocht om hun dochter op de dag van het huwelijk bij hem te laten verblijven, zodat zij alle festiviteiten kan bijwonen. De moeder heeft echter aangegeven dat zij al plannen had gemaakt met hun dochter en niet wilde dat zij bij de bruiloft aanwezig zou zijn. De voorzieningenrechter heeft de belangen van het kind afgewogen tegen de plannen van de moeder en geconcludeerd dat het belangrijk is dat de dochter bij de huwelijksdag van haar vader aanwezig kan zijn. De voorzieningenrechter heeft de moeder veroordeeld om mee te werken aan de aanwezigheid van de dochter bij de bruiloft en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval zij hier niet aan voldoet. Daarnaast is de moeder veroordeeld in de proceskosten van de vader. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de ouders in het belang van hun dochter beter moeten communiceren en samenwerken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens C/05/320744 KG ZA 17-247
uitspraak van 14 juni 2017
vonnis in kort geding
in de zaak van
[naam vader]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
advocaat mr. R. Kamphuis
tegen
[naam moeder]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
advocaat mr. W.G.A. van Hoogstraten
Partijen worden hierna de vader en de moeder genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 mei 2017;
- de mondelinge behandeling van 12 juni 2017 en de daarbij overgelegde stukken.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn op 1 februari 2010 met elkaar gehuwd.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 26 juli 2013 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.3.
Voorafgaand aan het huwelijk is uit de relatie tussen partijen is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.4.
De vader heeft [minderjarige] erkend en de ouders oefenen het gezamenlijk ouderlijk gezag over haar uit.
2.5.
Tussen de ouders geldt als regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat [minderjarige] een weekeinde per veertien dagen bij de vader verblijft, en wel vanaf vrijdag na school tot zondag 19.30 uur en eens per veertien dagen de maandag. Voorts zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van de vakanties en de reguliere feestdagen welke zijn vastgelegd in het ouderschapsplan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De vader vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, de moeder veroordeelt om mee te werken aan het laten bijwonen van [minderjarige] van de kerkelijke bruiloft van de vader met diens echtgenote door [minderjarige] op [de dag 1] om [tijdstip] bij de vader te brengen en haar daar te laten zijn tot [de dag 2] om [tijdstip 2] , waarbij de vader [minderjarige] terugbrengt naar de moeder, en hierbij de moeder te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 15.000,-, wanneer zij haar veroordeling tot medewerking al dan niet gedeeltelijk niet nakomt en daarmee in gebreke blijft aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen, waarbij geldt dat de moeder deze dwangsom zonder nadere ingebrekestelling binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan de vader dient te voldoen. Daarnaast heeft de vader gevorderd dat de moeder veroordeeld wordt in de kosten van dit geding, de nakosten inbegrepen.
3.2.
De vader legt - samengevat - het volgende ten grondslag aan zijn vordering. Op
[een dag] is de vader in het burgerrechtelijk huwelijk getreden met mevrouw [naam vrouw] . Deze huwelijkssluiting is enkel op het stadhuis geweest zonder enige festiviteiten. De bedoeling is altijd geweest om op een later tijdstip dit huwelijk nog eens in te luiden. De vader en zijn echtgenote hebben thans besloten om exact drie jaar later, op [de dag 3] , alsnog hun huwelijk kerkelijk te laten inzegenen en hieromheen feestelijke activiteiten in te plannen zodat zij alsnog een feestelijke huwelijksdag kunnen beleven. De vader wil graag dat [minderjarige] de kerkelijke trouwdag met alle activiteiten bijwoont. Volgens de zorgregeling is [minderjarige] op [de dag 3] en het aansluitende weekeinde bij haar moeder. De vader heeft de moeder op 1 april 2017 per email gevraagd of [minderjarige] aanwezig kan zijn bij het trouwen voor de kerk, het eten en het feest. De moeder heeft niet op de email van de vader gereageerd. De vader vernam van [minderjarige] en via haar mentor op school dat de moeder niet instemt met het verzoek van de vader. Bij email van 22 mei 2017 heeft de moeder gereageerd op een brief van de raadsman van de vader van 17 mei 2017. De moeder gaf daarin aan niet mee te willen werken aan het bijwonen van [minderjarige] van alle activiteiten op [de dag 3] met betrekking tot de bruiloft van de vader. De reden hiervoor is dat zij reeds plannen heeft met [minderjarige] en zij deze niet kosteloos kan annuleren. Als nadere toelichting geeft zij aan dat haar enkel een mededeling is gedaan. Er is geen overleg geweest. Was dit wel het geval geweest dan zou zij haar planning met [minderjarige] niet zo hebben gedaan. De moeder geeft verder aan dat zij de vader tegemoet wil komen indien hij de kosten van annulering van haar plannen wil dragen. Dit tegemoet komen bestaat dan uit het aanwezig laten zijn van [minderjarige] bij de festiviteiten vanaf vrijdagmiddag na school tot 22.00 uur in de avond, ofwel slechts een beperkt deel van de activiteiten. Voorwaarde die gesteld wordt, is dat de vader € 393,95 aan de moeder betaalt wegens de annulering van haar plannen met [minderjarige] in het betreffende weekeinde. [minderjarige] kan in het voorstel van de moeder echter bij een groot deel van de activiteiten niet aanwezig zijn, waaronder de kerkelijke inzegening van het huwelijk zelf. Ook plaatst hij vraagtekens bij de plannen die de moeder stelt gemaakt te hebben.
3.3.
Door en namens de moeder is eerst ter zitting verweer tegen het gevorderde. De moeder staat toe dat [minderjarige] op [de dag 3] vanaf na schooltijd tot 22.00 uur bij de feestelijkheden aanwezig is. De moeder acht het in het belang van [minderjarige] dat zij overdag naar school gaat, aangezien het niet heel goed gaat op school en zij binnenkort proefwerkweek heeft. Er bestaat geen noodzaak voor de aanwezigheid van [minderjarige] bij de vader op de donderdagavond voor en de zaterdag na de bruiloft. Immers, de vrijdag is de dag dat het kerkelijk huwelijk en de festiviteiten plaatsvinden. Daarnaast heeft de moeder reeds in februari 2017 met [minderjarige] een weekendje weg geboekt naar Amsterdam. [minderjarige] wil graag naar het Anne Frank museum en daarom heeft de moeder voor hen twee nachten in het CitizenM hotel geboekt. Ter zitting is de boekingsbevestiging overgelegd.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de vordering vloeit voort uit de stellingen van de vader.
4.3.
[minderjarige] is 13 jaar en maakt onderdeel uit van het gezin van de vader en van het gezin van de moeder. De vader is op [een dag] in het burgerrechtelijk huwelijk getreden met zijn partner. Op [de dag 3] trouwen zij voor de kerk en zijn diverse festiviteiten gepland.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat het belangrijk is dat [minderjarige] goede cijfers blijft halen op school en dat zij derhalve zoveel mogelijk op school aanwezig dient te zijn. Daar tegenover staat dat een huwelijk van één van de beide ouders een belangrijke dag is in het leven van een kind en dat het hier slechts gaat om de afwezigheid van school van één dag. De moeder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het wel de verwachting is dat [minderjarige] overgaat naar HAVO 2. Het is de voorzieningenrechter ook anderszins niet gebleken dat [minderjarige] de schooldag op [de dag 3] absoluut niet kan missen. Het stiefbroertje en het halfzusje van [minderjarige] zullen de gehele dag aanwezig zijn bij het kerkelijk huwelijk van de vader, als ook de avond ervoor en de ochtend erna. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [minderjarige] daarbij ook aanwezig moet kunnen zijn. Het is niet in haar belang om haar van (een deel van) de festiviteiten buiten te sluiten, terwijl zij even goed onderdeel uitmaakt van het gezin van de vader. Het is prettig voor [minderjarige] dat ze de avond voor de grote dag vast bij de vader is, zodat zij op de vrijdagochtend reeds ter plekke is als de voorbereidingen aanvangen. Voorts acht de voorzieningenrechter het van belang dat [minderjarige] ’s nachts na het feest bij de vader kan blijven slapen en dat zij de volgende ochtend als gezin gezamenlijk kunnen ontbijten om de voorgaande dag met z’n allen te kunnen bespreken en af te sluiten.
4.5.
De voorzieningenrechter begrijpt dat het vervelend is dat de moeder juist in dit weekend ook het door haar gestelde weekendje weg gepland had met [minderjarige] , doch is van oordeel dat dit niet doorslaggevend is, nu (de festiviteiten rond) de (kerkelijke) huwelijkssluiting van de vader een éénmalige en unieke gebeurtenis is (zijn) en een bezoek aan Amsterdam niet. Wel zal hij bepalen dat [minderjarige] vanaf zaterdagochtend 11.00 uur weer bij de moeder zal zijn, zodat zij dan alsnog samen naar Amsterdam zouden kunnen gaan. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat de vader [minderjarige] - conform de afspraken in het ouderschapsplan - uiterlijk op die tijd bij de moeder terug zal brengen. Een veroordeling ter zake kan de voorzieningenrechter echter niet uitspreken, nu de moeder dit niet heeft gevorderd. De voorzieningenrechter heeft het standpunt van de moeder dat de vader, wanneer [minderjarige] de vrijdagavond bij hem blijft, de helft van de boekingskosten zal vergoeden, opgevat als een (opschortende) voorwaarde voor het toewijzen van (een deel van) de vordering van de vader. De voorzieningenrechter zal deze voorwaarde niet aan de veroordeling verbinden en wel op grond van het volgende. Uit de door de moeder ter zitting overgelegde boekingsbevestiging volgt dat de moeder van [data hotelboeking] een hotelkamer heeft geboekt voor 1 persoon. Immers, op de boekingsbevestiging staat bij “number of citizen(s)” vermeld dat het om 1 “citizen” gaat, naast het aantal nachten (2) en kamers (1). De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij enkel haar eigen boekingsbevestiging heeft overgelegd en niet de boekingsbevestiging die naar zij stelt nog ten behoeve van [minderjarige] is gestuurd. Wat daar ook van zij, de voorzieningenrechter is van oordeel dat met de overgelegde stukken onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze (kennelijk niet te annuleren) boeking mede ziet op [minderjarige] . Het standpunt van de moeder is in dit opzicht naar het oordeel van de voorzieningenrechter na verweer van de vader daarmee onvoldoende onderbouwd.
4.6.
Door of namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen de door de vader gevorderde dwangsom. Reeds om die reden - en omdat de moeder meermaals niet heeft gereageerd op berichten met verzoeken van de vader en zijn advocaat en zij ter zitting nota bene heeft verklaard de dingen bewust op zijn beloop te hebben gelaten - is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om het verbinden van een dwangsom aan de veroordeling, voor toewijzing gereed ligt. Te vrezen valt gelet op het voorgaande dat de moeder een vonnis ter zake anders niet zal nakomen. Daarbij zou het voor [minderjarige] ook heel vervelend zijn als de moeder geen, dan wel niet tijdig, gehoor zou geven aan hetgeen in dit vonnis is beslist. De voorzieningenrechter zal opnemen dat het verblijf bij vader aanvangt omstreeks 20:00 op vrijdagavond, om daarmee te voorkomen dat de moeder naar de letter de dwangsom verbeurt als zij onverhoopt enige minuten te laat met [minderjarige] bij de vader aan zou komen. Het deel van de vordering dat ziet op betaling binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis zal worden afgewezen, nu het eventueel verbeurd zijn van de dwangsom niet afhankelijk is van betekening van dit vonnis.
4.7.
Voorts ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de moeder in de kosten van deze procedure veroordelen. De vader heeft reeds bij e-mail van [dag] aan de moeder kenbaar gemaakt dat hij op [de dag 3] voor de kerk gaat trouwen en dat er daarna gegeten en gefeest wordt. Hij heeft daarbij vermeld dat dit een vrijdag is waarop [minderjarige] bij de moeder zou zijn en dat [minderjarige] daar graag bij aanwezig wil zijn. De vader heeft opgemerkt dat hij er van uit gaat dat de moeder [minderjarige] dat gunt en dat zij er de gehele dag bij mag zijn. De moeder heeft daarop niet gereageerd, terwijl zij toen dus kennelijk al wel wist dat zij in dat weekend een weekendje weg geboekt had met [minderjarige] . De vader bereikte via [minderjarige] wel het bericht dat de moeder niet wilde instemmen met de aanwezigheid van [minderjarige] bij het kerkelijk huwelijk en de daarbij behorende feestelijkheden. Onweersproken is ter zitting door de vader gesteld dat hij de moeder op 16 mei 2017 per sms (nogmaals en nu expliciet) heeft gevraagd of [minderjarige] op [de dag 3] bij alle feestelijkheden aanwezig kon zijn. Hij heeft de moeder daarbij aangegeven dat hij graag binnen een dag een reactie van haar wenste. Hierop heeft zij wederom niet gereageerd. De advocaat van de vader heeft de moeder vervolgens op 17 mei 2017 aangeschreven en haar verzocht binnen vijf dagen in te stemmen met het verzoek om [minderjarige] van [de dag 1] [tijdstip] tot [de dag 2] [tijdstip 2] bij de vader te laten verblijven, zodat zij de kerkelijke bruiloft en alle bijbehorende activiteiten kan bijwonen. Hierop heeft de moeder eerst per email van 22 mei 2017 om 23.55 uur, overigens deels afwijzend, gereageerd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat door het lange uitblijven van een reactie van de zijde van de moeder, terwijl zij reeds op [dag] bekend was met het verzoek, gevolgd door haar deels afwijzende reactie die pas op 22 mei 2017 ontvangen is, ervoor heeft gezorgd dat het opstarten en het voltooien van een kort geding procedure nog de enige mogelijkheid was om (tijdig) de aanwezigheid van [minderjarige] op de kerkelijke bruiloft van haar vader te garanderen. De vader is deze procedure dan ook bepaald niet lichtzinnig gestart. De voorzieningenrechter acht het daarom passend dat, in afwijking van het uitgangspunt dat in familierechtelijke zaken de proceskosten gecompenseerd worden, de moeder als de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure. De proceskosten worden begroot op het bedrag van € 99,21 aan dagvaardingskosten, € 287,00 aan griffierecht, alsmede € 527,00 aan salariskosten voor de advocaat van de vader, zijnde in totaal € 913,21. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.8.
Tot slot overweegt de voorzieningenrechter ten overvloede nog het volgende.
[minderjarige] bevindt zich tussen twee ouders die veel van haar houden, maar die een dusdanig slechte verstandhouding en onderlinge communicatie met elkaar hebben dat [minderjarige] daar erg veel last van heeft. Een deel van de communicatie over dit geschil is bijvoorbeeld via [minderjarige] verlopen. De voorzieningenrechter wijst de ouders er met klem op dat alleen zij degenen zijn die daarin een verandering kunnen en moeten aanbrengen, in het belang van hun dochter. Er zullen zich immers de komende jaren meer situaties voor gaan doen waarbij de ouders in goed onderling overleg beslissingen dienen te nemen die [minderjarige] betreffen. Dit zou ook kunnen voorkomen dat ouders in een kort geding verwikkeld moeten raken om een kwestie als deze op te lossen, iets wat bij een normale(re) verstandhouding tussen ouders uiteraard niet nodig is.

5.De beslissing

De kinderrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de moeder tot haar medewerking om de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
bij de vader te laten verblijven van [de dag 1] om [tijdstip] tot [de dag 2] 11.00 uur, waarbij [minderjarige] gedurende de gehele vrijdag in de gelegenheid is alle festiviteiten bij te wonen. De moeder dient [minderjarige] uiterlijk omstreeks voornoemde tijd op donderdagavond bij de vader te brengen;
5.2.
veroordeelt de moeder tot betaling van een dwangsom van € 15.000,-, wanneer zij haar veroordeling tot medewerking (gedeeltelijk) niet nakomt en daarmee in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen, waarbij geldt dat de moeder deze dwangsom zonder nadere ingebrekestelling aan de vader dient te voldoen;
5.3.
veroordeelt de moeder in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van de vader begroot op in totaal € 913,21, welk bedrag bestaat uit € 99,21 aan dagvaardingskosten, € 287,00 aan griffierecht en € 527,00 aan salariskosten voor de advocaat van de vader;
5.4
veroordeelt de moeder in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen - onder de voorwaarde dat er betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden - met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de kinderrechter mr. M. Rietveld en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2017.