ECLI:NL:RBGEL:2017:3190

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juni 2017
Publicatiedatum
19 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7859
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afkoop lijfrente en revisierente in belastingrechtelijke context

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 14 juni 2017, staat de afkoop van een lijfrente centraal. Eiser, die een bedrag van € 40.829 ontving van [B] N.V. in verband met de afkoop van zijn lijfrente, betwist de berekening van de revisierente van € 8.165,94 die door de Belastingdienst is opgelegd. Eiser stelt dat hij zich niet bewust was van de gevolgen van het bedrag dat hij ontving, dat dit boven de vrijgestelde grens van € 40.000 uitkwam, zoals vastgelegd in artikel 3.133 van de Wet IB. Hij hoopt op coulance van de rechtbank om deze 'fout' te herstellen en de revisierente niet te hoeven betalen.

De rechtbank overweegt dat de Belastingdienst de wettelijke regeling inzake revisierente correct heeft toegepast en dat de grondslag voor de berekening niet te hoog is vastgesteld. Ondanks de persoonlijke omstandigheden van eiser en zijn gevoel dat de revisierente onbillijk is, kan de rechtbank niet anders dan het beroep ongegrond verklaren. De rechter is gebonden aan de wet en kan de billijkheid van de wet niet beoordelen. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 16/7859
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 14 juni 2017 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 22 november 2016 op het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van het verzoek om herziening van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2015.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en mr. [A] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. In 2015 heeft eiser van [B] N.V. (hierna: de levensverzekeraar) een bedrag van € 40.829 ontvangen in verband met de afkoop van een lijfrente. Deze lijfrente had eiser in 1996 afgesloten tegen betaling van een eenmalige koopsom aan de levensverzekeraar.
2. In geschil is of terecht een bedrag van € 8.165,94 revisierente is berekend over de afkoopsom.
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zich niet heeft gerealiseerd dat het uitgekeerde bedrag boven het bedrag (€ 40.000) als genoemd in artikel 3.133, negende lid, letter c, van de Wet IB uitkwam. Was hij ervan op de hoogte geweest dat hij revisierente verschuldigd zou zijn, dan had hij een lager bedrag laten uitkeren. Eiser stelt niet de wettelijke regeling aan de orde maar hoopt op coulance zodat hij deze ‘fout’ kan herstellen en de revisierente niet hoeft te betalen.
4. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder bij het vaststellen van de bestreden beschikking de wettelijke regeling inzake revisierente juist heeft toegepast en dat verweerder de bij de berekening van de revisierente in aanmerking genomen grondslag niet te hoog heeft vastgesteld.
5. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat eiser het in rekening brengen van revisierente als onbillijk ervaart aangezien het uitkeren van € 829 teveel heeft geleid tot een te betalen revisierente ten bedrage van € 8.165,94, kan de rechtbank niet anders dan het beroep van eiser ongegrond verklaren. Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk, bepaalt namelijk dat de rechter volgens de wet moet rechtspreken en dat hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen. Omdat verweerder de wettelijke regels inzake de revisierente juist heeft toegepast, is het beroep ongegrond verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in aanwezigheid van M. Brouwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.