ECLI:NL:RBGEL:2017:3282

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juni 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
5276332/CV EXPL 16-4327
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding op basis van inboedelverzekering en bewijs van schade door misleiding

In deze zaak vordert de eiser, wonende te [woonplaats], een schadevergoeding van de gedaagde partij, N.V. Schadeverzekering-Maatschappij Bovemij, op basis van een inboedelverzekering. De eiser heeft een inboedelverzekering afgesloten via Polis Direct B.V. en heeft na een woninginbraak op 6 oktober 2015 een schadevergoeding aangevraagd. De gedaagde heeft de aanvraag afgewezen op basis van vermeende misleiding door de eiser, die een factuur heeft overgelegd voor de aankoop van juwelen, waarop aanpassingen zijn aangebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat de factuur authentiek is en dat de aanpassingen op de factuur met opzet zijn gedaan om de gedaagde te misleiden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiser tekort is geschoten in zijn inlichtingenplicht en dat het recht op uitkering is vervallen. De vordering van de eiser is afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 5276332 \ CV EXPL 16-4327 \ 493
uitspraak van 16 juni 2017
vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. J.H. Pelle
procederende krachtens toevoegingsnummer 3JB0646
tegen
de naamloze vennootschap N.V. Schadeverzekering-Maatschappij Bovemij
gevestigd te Nijmegen
gedaagde partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna [eiser] en Bovemij genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 augustus 2016 en de daarin genoemde processtukken
- de comparitie van partijen van 27 januari 2017.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft, via Polis Direct B.V., een inboedelverzekering afgesloten bij Bovemij. Op deze verzekering zijn van toepassing de voorwaarden thuispakketpolis, model THP0111 (verder: de polisvoorwaarden).
2.2.
In artikel 1.8 aanhef en onder b van de polisvoorwaarden staat, het volgende:
Verplichtingen bij schade
U moet:
b. ons volledige medewerking verlenen en alles nalaten wat onze belangen zou kunnen schaden;
2.3.
In artikel 1.9 aanhef en onder e van de polisvoorwaarden staat, het volgende:
Wat is niet verzekerd
Elk recht op schadevergoeding vervalt als u een onjuiste of onvolledige voorstelling van zaken heeft gegeven.
Verder bestaat geen recht op schadevergoeding (…)
e. wanneer u de verplichtingen die u volgens deze voorwaarden zijn opgelegd niet nakomt. Deze uitsluiting geldt niet als ten genoegen van de verzekeraar wordt aangetoond dat zijn belangen hierdoor niet zijn geschaad.
2.4.
Op 6 oktober 2015 heeft [eiser] bij de politie aangifte gedaan van woninginbraak.
2.5.
[eiser] heeft Bovemij verzocht om uitkering op grond van de verzekering.
2.6.
[eiser] heeft bewijsstukken, waaronder foto’s en facturen, aangeleverd met betrekking tot (een gedeelte van) de als gestolen opgegeven goederen. Bij deze bewijsstukken bevindt zich, onder andere, een grotendeels in het Arabisch opgestelde factuur met betrekking tot de aankoop van juwelen op papier van “Bijouterie [X] te Marokko” (verder: de factuur), alsmede de op 10 oktober 2015 door een beëdigd vertaler opgemaakte vertaling van deze factuur. Op de factuur staat de datum “2013.04.03” en staan onder elkaar de volgende (aangekochte) sieraden: 3 ringen, 2 handketting(en) en 3 armbanden.
2.7.
Bovemij heeft onderzoek laten doen naar de toedracht en de omstandigheden van de inbraak. Dit onderzoek is uitgevoerd door onderzoeksbureau Cunningham Lindsey Nederland B.V. (verder: Cunningham Lindsey). Cunningham Lindsey heeft op haar beurt particulier recherchebureau Securitech Expertise B.V. (verder: Securitech) ingeschakeld.
2.8.
Securitech heeft onderzoek gedaan naar/aan de factuur. In haar onderzoeksrapport van 1 december 2015 staat, onder meer, het volgende:
(…)
Constateringen middels visueel onderzoek:
1. (…)
2. (…)
3. (…)
4.
Bedragen:Wij stellen vast dat de blauwkleurige invulling met twee verschillende inktsoorten geschreven is, er zijn eveneens aanpassingen/doorhalingen aangebracht in een andere inktsoort.
5.
Datum:Op de nota staat een datum 2013-04-03 die is zichtbaar anders geschreven in vergelijking met alle andere getallen/cijfers.
6.
Getallen/cijfers:Op de nota staan verschillende getallen/cijfers die zichtbaar overschreven zijn. Verder onderscheiden zich de bovenste geschreven regel samen met de drie van boven naar onder slingerende baillpoint strepen zichtbaar van kleur met geschreven regels twee, drie en het totaalbedrag links onder aan de nota.
Constateringen middels specialistische onderzoeksapparatuur:
(…)
Beeldopname 3[
ktr: een beeldopname van de cijfers 3, 2 en 3 op de factuur]:
Met behulp van verschillende filterinstellingen, lichtbronnen en vergrotingen wordt de nota verder onderzocht en vastgesteld of teksten en getallen/cijfers met één of meerdere inktsoorten geschreven zijn. Middels dit vervolgonderzoek wordt een reactie waargenomen die duidt op het gebruik van verschillende inktsoorten. (…)
(…)
Beeldopname 4: [
ktr: een beeldopname van de datum op de factuur]:
Met behulp van dezelfde techniek wordt tevens een reactie waargenomen die duidt op het gebruik van verschillende inktsoorten bij de datum van de nota. Ter vergelijking worden links en rechtsboven van de ‘filter opnamen’ de eerder met wit licht opgenomen afbeeldingen weergegeven. [
ktr: zichtbaar is dat van de datum “2013.04.03” de cijfers “20” wit oplichten]
(…)
Samenvatting:
Op basis van de constateringen tijdens het onderzoek van de nota worden de navolgende conclusies getrokken:
- Bedragen en getallen/cijfers:
o De geschreven bedragen en getallen/cijfers zijn met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geschreven met drie verschillende inktsoorten.
o Zichtbaar is dat twee van de inktsoorten het aangestraalde licht absorberen en de andere inktsoort het licht reflecteert.
- Datum:
o De geschreven datum is met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geschreven met twee verschillende inktsoorten.
o Zichtbaar is dat één van de inktsoorten het aangestraalde licht absorbeert en de andere inktsoort het licht reflecteert.
- (…)
- (…)
- Tactisch onderzoek:
o Op de nota staat een GSM nummer vermeld met 9 cijfers. Bijgaande link vermeldt dat Marokko in 2009 is over gegaan naar 10 cijferige telefoonnummers voor zowel vast als mobiel: http://maghreb.nl/2009/03/02/verandering-telefoonnummers-marokko/.
o Het GSM nummer 064 49 15 48 betreft een 9-cijferig nummer dus van voor 2009! Dit terwijl de nota 2013.04.03 als handgeschreven datum laat zien.
2.9.
Op 8 december 2015 heeft een onderzoeker van Cunningham Lindsey een verklaring opgenomen van [eiser] . [eiser] is uitgebreid geconfronteerd met de bevindingen van Securitech met betrekking tot de factuur.
[eiser] verklaart dat hij de sieraden in 2013 heeft gekocht in Marokko.
2.10.
Op 4 januari 2016 heeft [eiser] aan Cunningham Lindsey een in het Arabisch opgestelde verklaring van juwelier [X] , gedateerd 29 december 2015, alsmede een op 31 december 2015 door een beëdigd vertaler opgemaakte vertaling daarvan verstrekt. In de verklaring van juwelier [X] staat het volgende:
Op 03/04/2013 heeft [eiser] juwelen bij mij gekocht. De gekochte juwelen waren een aantal gouden ringen, armbanden en kettingen.
Ik verklaar hierbij dat de feitelijke koop had plaatsgevonden.
2.11.
Cunningham Lindsey heeft naar aanleiding van de verklaring van juwelier [X] een aanvullende verklaring van [eiser] willen opnemen. [eiser] heeft aangegeven dat hij hier geen tijd voor had omdat hij druk bezig was met opzetten van een eigen onderneming. Hierop heeft Cunningham Lindsey, per mail d.d. 14 januari 2016, een aantal aanvullende vragen gesteld aan [eiser] . [eiser] heeft de vragen, voor zover thans van belang, per mail als volgt beantwoord (cursief):
4. Heeft u, (…) de juwelier gevraagd of hij kan toelichten waarom wij meerdere inktsoorten op de nota aantroffen. Zo ja, wat was hierop zijn antwoord. Zo niet, waarom heeft u dit niet aan de juwelier gevraagd, Dit was voor ons een belangrijk element om toegelicht te krijgen. Wij zouden graag vernemen of de juwelier hier alsnog antwoord op kan geven.
Die vraag is niet gesteld, omdat deze vraag voor mij niet relevant is. De relevantie betreft namelijk dat de feitelijke koop heeft plaatsgevonden.
5. heeft u, eventueel via uw boodschapper, de juwelier gevraagd naar zijn doorslag van de nota uit 2013. Zo ja, kunnen wij hier een duidelijke kopie, maar nog liever het origineel van ontvangen. Zo niet, waarom werd dit niet gevraagd of waarom is dit niet mogelijk.
Zie antwoord op vraag 4
2.12.
Bij brief van 10 februari 2016 heeft Bovemij het verzoek om uitkering afgewezen.
In de brief staat, onder meer, het volgende:
(…) Als aanschafbewijs van beweerdelijk ontvreemde sieraden overlegde u een handgeschreven nota. Deze nota is nader onderzocht en vastgesteld werd dat op de nota meerdere inktsoorten voorkomen en dat de beschreven goederen en de datum zijn aangepast. De oorspronkelijke datum van de nota ligt vóór 2009 en de nota werd aan een vrouw uitgeschreven. Hiernaar gevraagd heeft u naar zeggen contact opgenomen met de verkoper en juist die vragen die van belang zijn worden door u kennelijk niet aan de verkoper gesteld omdat zij, in uw visie, niet ter zake doen. (…) Onze conclusie is daarom dat u een onjuiste en onvolledige voorstelling van zaken geeft en dat u geen medewerking verleent. De consequentie hiervan is dat wij u op basis van het bepaalde in artikel 1.8.b, 1.9.e en 1.9 algemeen van de polisvoorwaarden (…) de dekking voor de geclaimde schade ontzeggen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter Bovemij bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling aan hem van een bedrag van € 11.303,10, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Bovemij in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt dat er is ingebroken in zijn woning. Hij vordert, op grond van de verzekering, de als gevolg van de inbraak geleden schade van Bovemij.
[eiser] onderbouwt de gevorderde schade, onder verwijzing naar het eindrapport van Cunningham Lindsey, als volgt:
- Parfums € 153,00
- Paspoort € 67,10
- Spelcomputer € 449,00
- Televisie € 555,00
- Gouden Collier € 400,00
- Kleding € 1.030,00
- Sony Camera € 85,00
- Tablet € 279,00
- Laptop € 470,00
- Computerspellen € 220,00
- Horloge € 99,00
- Oorbellen € 900,00
- Armband € 300,00
- Spaargeld € 1.200,00
- Lijfsieraden € 5.116,00
-------------
Totaal: € 11.303,10
3.3.
Bovemij voert verweer. Zij stelt zich, zo heeft de kantonrechter ter comparitie begrepen, primair op het standpunt dat het recht op uitkering is vervallen. Zij voert hiertoe aan dat [eiser] tekort is geschoten in zijn inlichtingenplicht met het opzet haar te misleiden (artikel 7:941 lid 5 BW), danwel dat zij door het tekortschieten van [eiser] in zijn inlichtingenplicht in een redelijk belang is geschaad (artikel 7:941 lid 4 BW). Bovemij stelt dat [eiser] een onjuiste of onvolledige weergave/voorstelling van zaken heeft gegeven rondom de factuur. Subsidiair betwist Bovemij de omvang van de schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] stelt dat sprake is van diefstal en vordert nakoming van de verzekeringsovereenkomst. Bovemij heeft de diefstal niet betwist, maar beroept zich op het verval van het recht op uitkering. Zij verwijst in dat kader naar de artikelen 1.8 aanhef en onder b en artikel 1.9. aanhef en onder e van de polisvoorwaarden (r.o. 2.1. en 2.2) en de artikelen 7:941 lid 5 BW (primair) en 7:941 lid 4 BW (subsidiair).
4.2.
De kantonrechter zal allereerst het primaire verweer van Bovemij bespreken, het verval van het recht op uitkering wegens opzettelijke misleiding. Hierbij heeft te gelden dat de wetsbepaling van artikel 7:941 lid 5 BW prevaleert boven eerder genoemde polisvoorwaarden, omdat daarin niet is opgenomen dat - om tot verval van recht te kunnen komen - de schending van de meldingsplicht moet hebben plaatsgevonden met het opzet de verzekeraar te misleiden. Dit terwijl deze toevoeging uit artikel 7:941 lid 5 BW ingevolge artikel 7:943 lid 2 BW van dwingend recht is.
4.3.
[eiser] is ingevolge artikel 7:941 lid 2 BW (en de polisvoorwaarden) gehouden om in geval van diefstal (binnen een redelijke termijn) aan Bovemij alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen die voor Bovemij van belang zijn om de uitkeringsplicht te beoordelen. Dit betreft de zogenoemde meldingsplicht bij verwezenlijking van het risico.
4.4.
Vast staat dat [eiser] ter onderbouwing van zijn schade aan Bovemij, onder meer, een factuur heeft verstrekt met betrekking tot de aankoop van sieraden in Marokko, alsmede de vertaling van deze factuur. Bovemij betwist de authenticiteit van deze factuur. Zij heeft onder verwijzing naar het onderzoeksrapport van Securitech d.d. 1 december 2015 (r.o. 2.8) aangevoerd dat gebleken is dat sprake is van verschillende inktsoorten en dat de op de factuur opgenomen datum en enkele getallen (gebruikt om het aantal verkochte sieraden en de (totaal)prijs daarvan aan te geven) kennelijk achteraf zijn aangepast.
4.5.
Vast staat ook dat [eiser] op 8 december 2015 door een onderzoeker van Cunningham Lindsey is geconfronteerd met de bevindingen van Securitech. Hij is er op dat moment op gewezen dat twijfel bestond over de echtheid van de factuur door de aanpassing van de datum en getallen met gebruikmaking van verschillende inktsoorten. [eiser] heeft in reactie hierop verklaard dat hij de sieraden in 2013 in Marokko heeft gekocht en heeft aangegeven dat hij eerst 2 ringen had uitgekozen, maar later besloot er nog een derde ring bij te nemen.
4.6.
[eiser] heeft naar aanleiding van de opmerkingen van de onderzoeker van Cunningham Lindsey op 4 januari 2016 een verklaring van juwelier [X] , gedateerd
29 december 2015, alsmede een vertaling daarvan, verstrekt. In de verklaring van juwelier [X] staat (enkel) dat [eiser] op 03-04-2013 juwelen heeft gekocht bij [X] en dat het zou gaan om een aantal gouden ringen, armbanden en kettingen (r.o. 2.10). [eiser] heeft, zo blijkt uit de vragen die hij nog per mail heeft beantwoord aan Cunningham Lindsey, aan juwelier [X] niet gevraagd hoe de aangetroffen verschillende inktsoorten verklaard zouden kunnen worden. Ook heeft hij niet gevraagd of het origineel of de doorslag van de factuur nog aanwezig was bij [X] .
Dit alles, zo schrijft [eiser] , omdat deze vragen voor hem niet relevant zijn. Volgens hem is enkel relevant dat de sieraden daadwerkelijk (door hem) zijn gekocht.
4.7.
Vast staat dat [eiser] aan Bovemij een factuur heeft verstrekt waarop de datum en verschillende getallen zijn aangepast en waarop verschillende inktsoorten zijn teruggevonden. [eiser] heeft, ter verklaring van de aanpassing van de getallen, aangegeven dat hij bij de aankoop in eerste instantie 2 en later 3 ringen heeft uitgezocht. Hoewel dit een verklaring oplevert voor het feit dat in de bovenste regel van de factuur (waarin afgaande op de vertaling de aangekochte ringen staan weergegeven) het getal 2 in een 3 is gewijzigd, welke wijziging overigens met dezelfde inktsoort heeft plaatsgevonden, levert dit geen verklaring op voor het feit dat (uitgaande van het rapport van Securitech) ook het aantal armbanden (blijkens de vertaling weergegeven op de derde regel van de factuur)
- met een andere inktsoort - is gewijzigd van 2 naar 3 en het feit dat (blijkens het rapport van Securitech) de inktsoort van de eerste regel (de ringen) en de ballpoint strepen afwijkt enerzijds van de inktsoort van de tweede en de derde regel (respectievelijk de handkettingen en de armbanden) en het totaalbedrag anderzijds.
[eiser] heeft voor (al) deze afwijkingen geen verklaring gegeven. Niet in het voortraject en niet tijdens de comparitie van partijen. Hij heeft, afgaande op zijn eerder e-mail aan Cunningham Lindsey, niet aan de juwelier gevraagd hoe de verschillende inktsoorten verklaard zouden kunnen worden, omdat dit voor hem niet relevant was.
4.8.
Vast staat dat ook de datum op de factuur met verschillende inktsoorten is geschreven. Uit het onderzoeksrapport van Securitech blijkt dat van de getallencombinatie “2013.04.03” de getallen “20” met een andere inktsoort te zijn geschreven. Bovemij voert aan dat het dus kennelijk gaat om een factuur van 13 april
2003, en niet om een factuur van volgens [eiser] door hem in
2013aangekochte sieraden.
Abdeanbi heeft ook voor deze afwijking noch in het voortraject, noch in de dagvaarding een verklaring gegeven. Ook hierover heeft hij (in eerste instantie) geen nadere vragen gesteld aan juwelier [X] , omdat dit - naar eigen zeggen - voor hem niet relevant was.
4.9.
Bepalend voor de invulling van de meldingsplicht is echter niet wat relevant is volgens [eiser] , maar wat van belang is voor Bovemij om de uitkeringsplicht te beoordelen. Dat een verklaring over de aanpassing van de getallen, de verschillende inktsoorten en het aanpassen van de datum voor Bovemij - overigens terecht - van belang waren, moet ook voor [eiser] voldoende duidelijk zijn geweest gelet op de vragen die hem door Cunningham Lindsey op 8 december 2015 zijn gesteld.
4.10.
[eiser] heeft ter comparitie nog aangevoerd dat hij kort voor de comparitie
(via een familielid) (nogmaals) contact heeft opgenomen met juwelier [X] en van hem heeft vernomen dat de getallencombinatie “20” zou zijn toegevoegd omdat de juwelier zich realiseerde dat Europese geschriften van links naar rechts worden gelezen, in tegenstelling tot Arabische geschriften die van rechts naar links worden gelezen. De juwelier zou de datum aangepast hebben, zodat [eiser] de factuur ook in Nederland zou kunnen gebruiken.
Nog los van het feit dat de ter comparitie door [eiser] geuite verklaring op geen enkele wijze is onderbouwd, bijvoorbeeld met een verklaring van de juwelier daaromtrent, hetgeen gelet op de onderbouwde stellingen aan de zijde van Bovemij wel had gemoeten, heeft te gelden dat de gegeven uitleg naar het oordeel van de kantonrechter onaannemelijk is.
Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom bij een aankoop in Marokko rekening gehouden zou moeten worden met het gebruik van de factuur in Nederland, een factuur is immers allereerst bedoeld om aan koper en verkoper een bewijs te verschaffen van de (ver)koop. Bovendien valt niet in te zien waarom op een overigens in het Arabisch opgestelde factuur de datum niet ook op de Arabische wijze weergegeven zou kunnen worden. Wanneer de factuur in het buitenland als bewijs mocht komen te dienen, dan zal deze toch vertaald moeten worden.
Ook heeft te gelden dat, de lezing van [eiser] volgend, de datum op de factuur door de aanpassing lijkt te verspringen van 3 april 2013 naar 4 maart 2013. [eiser] heeft dit ter comparitie erkend en heeft (ook) hiervoor geen verklaring kunnen geven.
4.11.
Al het voorgaande leidt er naar het oordeel van de kantonrechter toe dat [eiser] een factuur heeft overgelegd, waarvan op basis van - onbetwist gebleven - onderzoeksresultaten blijkt, dat hierop aanpassingen zijn opgenomen. [eiser] heeft onvoldoende aangevoerd om de aanpassingen op de factuur te verklaren. De kantonrechter gaat er - nu de aanpassingen die [eiser] onvoldoende heeft kunnen verklaren, zien op het aantal sieraden, het (totaal)bedrag en de aankoopdatum, allemaal zaken die van belang zijn voor Bovemij bij de vaststelling van (de hoogte van) de schade - vanuit dat [eiser] de factuur heeft overgelegd met het opzet Bovemij te misleiden. Gelet hierop is Abdenabis’s recht op uitkering vervallen. Dit zou alleen anders kunnen zijn indien zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die ertoe leiden dat het gehele verval van de uitkering niet gerechtvaardigd is. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken.
4.12.
Nu het primaire verweer van Bovemij slaagt, behoeven de overige stellingen van partijen geen bespreking meer.
4.13.
De vordering van [eiser] wordt afgewezen.
4.14.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Bovemij begroot op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.M. Graat en in het openbaar uitgesproken op