ECLI:NL:RBGEL:2017:3304

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
c/05/305793/ HA ZA 16-363
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging in IJsland van door de Nederlandse rechter opgelegde dwangsommen

In deze zaak vorderde eiser, een eenmanszaak, dat gedaagden, die in IJsland wonen, hoofdelijk zouden worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 100.000,00, als gevolg van verbeurde dwangsommen. Deze dwangsommen waren opgelegd in een eerder kort geding vonnis van 18 april 2016, waarin gedaagden waren veroordeeld om een bevochtigingsmachine en bijbehorende onderdelen aan eiser te retourneren. Eiser had de gedaagden in kort geding gedagvaard, omdat zij de goederen niet hadden teruggegeven. De voorzieningenrechter had de vorderingen van eiser toegewezen en gedaagden veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 2.500,00 per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van € 100.000,00. Eiser vorderde nu de executie van deze dwangsommen in IJsland, waar gedaagden wonen. De rechtbank Gelderland moest zich buigen over de vraag of zij bevoegd was om deze vordering te behandelen, gezien het internationale karakter van de zaak. De rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was op basis van artikel 49 van het EVEX-Verdrag 2007, dat de tenuitvoerlegging van dwangsommen in een ander land regelt. De rechtbank oordeelde dat gedaagden hoofdelijk moesten betalen, omdat zij niet gemotiveerd hadden betwist dat de dwangsommen waren verbeurd. De rechtbank veroordeelde gedaagden tot betaling van het bedrag van € 100.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, en ook tot betaling van de vertaalkosten van € 875,00. De proceskosten werden eveneens aan gedaagden opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/305793 / HA ZA 16-363
Vonnis van 17 mei 2017
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.R. Kluyver te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde ] ,

wonende te [woonplaats] , IJsland,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde ]
gevestigd te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. A.P.J. Blokland te Ede Gld.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde ] c.s. genoemd. [gedaagde ] c.s. worden afzonderlijk [gedaagde ] en [gedaagde ] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 november 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 december 2016
  • de akte van [eiser] van 1 februari 2017 met daarin een wijziging van eis
  • de akte van [gedaagde ] c.s. van 1 maart 2017
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft [gedaagde ] c.s. op 24 maart 2016 in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland. [eiser] vorderde daarbij [gedaagde ] c.s. hoofdelijk te veroordelen, op straffe van een dwangsom, om een door [eiser] gebouwde bevochtigings- of verstuivermachine (de Caligo 6) met bijbehorende onderdelen en een computer aan hem te retourneren. Door de voorzieningenrechter is op 18 april 2016 vonnis in kort geding gewezen onder zaak- en rolnummer C/05/299464 / KG ZA 16-125. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [eiser] toegewezen en [gedaagde ] c.s. hoofdelijk veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de genoemde zaken in goede staat aan [eenmanszaak] (zijnde de naam van de eenmanszaak van [eiser] ) af te geven in de bedrijfsruimte van [eenmanszaak] aan de [adres] te [woonplaats] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 voor elke dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde ] c.s. hiermee in gebreke blijven, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt. De voorzieningenrechter heeft [gedaagde ] c.s. daarnaast veroordeeld in de proceskosten met rente en nakosten en de voorzieningenrechter heeft het vonnis met betrekking tot deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2.
Het kortgedingvonnis is op 28 april 2016 betekend op het kantooradres van [gedaagde ] . Op deze datum is het vonnis daarnaast aan [gedaagde ] betekend via het Parket van het Openbaar Ministerie. Het is tevens per aangetekende post naar het huisadres van [gedaagde ] in IJsland gestuurd. Een Engelse vertaling van het vonnis en het betekeningsexploot zijn op 4 juli 2016 betekend op het adres van [gedaagde ] in IJsland.
2.3.
De bedoelde zaken zijn niet geretourneerd.
2.4.
[gedaagde ] en [gedaagde ] zijn in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de voorzieningenrechter. Dit hoger beroep loopt nog. Het arrest in hoger beroep is door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (het Hof) aangehouden tot 18 juli 2017.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- gedaagde sub 1 [gedaagde ] hoofdelijk te veroordelen naast gedaagde sub 2, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te voldoen het bedrag ad € 100.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2017, althans vanaf 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, tot de dag van volledige voldoening, zulks ter uitvoering van het vonnis d.d. 18 april 2016 in kort geding tussen partijen gewezen, zodra dit kort geding vonnis kracht van gewijsde heeft verkregen;
- gedaagde sub 2 [gedaagde ] hoofdelijk te veroordelen naast gedaagde sub 1, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te voldoen het bedrag ad € 100.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2017, althans vanaf 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, tot de dag van volledige voldoening, zulks ter uitvoering van het vonnis d.d. 18 april 2016 in kort geding tussen partijen gewezen, zodra dit kort geding vonnis kracht van gewijsde heeft verkregen.
[eiser] vordert daarnaast veroordeling van [gedaagde ] tot betaling van € 875,00 inzake de kosten van de vertaling van het vonnis en het betekeningsexploot, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 14 dagen na de betekening van dit vonnis, en [eiser] vordert ten slotte hoofdelijke veroordeling van [gedaagde ] c.s. in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen tot betaling van het bedrag van € 100.000,00 met rente ten grondslag dat, hoewel het vonnis van de Nederlandse kortgedingrechter uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, de daarbij opgelegde en tot het maximum verbeurde dwangsommen op grond van artikel 49 van het (executie) Verdrag van Lugano 2007 voor de EVEX-naties, waaronder IJsland, in een ander land (hier dus IJsland) slechts ten uitvoer kunnen worden gelegd als dat is vastgesteld door het oorspronkelijke gerecht. [eiser] wil nu een executoriale titel verkrijgen voor zijn vordering van € 100.0000,00 op [gedaagde ] , terwijl [eiser] tevens over een executoriale titel ten aanzien van [gedaagde ] wenst te beschikken, nu [gedaagde ] hoger beroep heeft ingesteld tegen het kortgedingvonnis en naar verwachting bezwaar zal maken tegen een tenuitvoerlegging. [eiser] verwijt [gedaagde ] c.s. dat zij enkel doende zijn met het vertragen van procedures.
3.3.
[gedaagde ] c.s. voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De zaak heeft een internationaal karakter, niet alleen inhoudelijk omdat de zaak ziet op een tenuitvoerlegging in IJsland, maar ook vanwege de verschillende woonlanden van partijen. Daarom moet de rechtbank eerst, ambtshalve, haar bevoegdheid vaststellen.
4.2.
[eiser] woont in Nederland en [gedaagde ] is eveneens gevestigd in Nederland, maar [gedaagde ] woont in IJsland. Het gaat dus om de bevoegdheid ten aanzien van [gedaagde ] , omdat de hoofdregel is dat een verweerder voor de rechter van zijn eigen land moet worden opgeroepen. Ten aanzien van [gedaagde ] ontleent de rechtbank haar rechtsmacht echter rechtstreeks aan het door [eiser] aangehaalde artikel 49 van het EVEX-Verdrag 2007 waarbij Nederland en IJsland partij zijn (het Verdrag van 30 oktober 2007 ter vervanging en uitbreiding van het Verdrag van Lugano van 1988 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken). Het gaat in deze zaak ten aanzien van [gedaagde ] immers om de tenuitvoerlegging in IJsland van de in Nederland door de Nederlandse rechter opgelegde dwangsom. Dat verdragsartikel van het EVEX-Verdrag 2007, dat overigens gelijkluidend is aan artikel 49 van de EEX-Verordening en artikel 55 van de herschikte EEX-Verordening, luidt als volgt:
“In den vreemde gegeven beslissingen die een veroordeling tot een dwangsom inhouden, kunnen in de aangezochte staat slechts ten uitvoer worden gelegd indien het bedrag ervan door de gerechten van de staat van herkomst definitief is bepaald.”
Op grond van deze verdragsbepaling kan de veroordeling tot betaling van de al dan niet verbeurde dwangsommen in IJsland pas worden ten uitvoer gelegd indien het bedrag daarvan, dit wil zeggen de omvang van de verbeurde dwangsommen, definitief door de Nederlandse gerechten is vastgesteld. Dit betekent dat [gedaagde ] juist hier móet worden gedagvaard.
4.3.
Inhoudelijk overweegt de rechtbank als volgt.
Feitelijk bestrijden [gedaagde ] c.s. niet, of althans niet gemotiveerd, dat de dwangsommen tot het maximum zijn verbeurd. [gedaagde ] c.s. erkennen dat zij de goederen niet hebben geretourneerd en het kortgedingvonnis, waarbij zij tot teruggave op straffe van een dwangsom zijn veroordeeld, is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het kortgedingvonnis is op 28 april 2016 rechtsgeldig aan [gedaagde ] c.s. betekend en de dwangsom is dus dagelijks verschuldigd geworden met ingang van 1 mei 2016. Sindsdien zijn inmiddels meer dan 100.000/2.500 = 40 dagen verstreken, zodat het maximum is verbeurd. [gedaagde ] c.s. kunnen beiden en hoofdelijk aangesproken worden tot betaling van het bedrag van € 100.000,00.
4.4.
[gedaagde ] c.s. hebben vooral bezwaren tegen de formulering van de vorderingen. Ten aanzien van [gedaagde ] werpen [gedaagde ] c.s. tegen dat [eiser] reeds over een executoriale titel voor executie in Nederland beschikt. Dat is immers het kortgedingvonnis zelf. Ten aanzien van [gedaagde ] zou volgens [gedaagde ] c.s. een verklaring voor recht van de Nederlandse rechter volstaan, inhoudend dat niet aan de veroordeling is voldaan en dat mitsdien de (maximum) dwangsom is verbeurd.
[gedaagde ] c.s. stellen dat zij niet in de positie willen komen dat, als het Hof het kortgedingvonnis in appel vernietigt, op grond waarvan een aanspraak op een dwangsom niet meer aan de orde zou zijn, hen vervolgens wordt tegengeworpen dat er een rechtens onherroepelijk vonnis ligt, waarbij zij zijn veroordeeld tot betaling van € 100.000,00.
Verder wijzen [gedaagde ] c.s. erop dat er situaties denkbaar zijn waarin de toewijzing van de eis ertoe leidt dat zij € 100.000,00 moeten betalen terwijl zij met succes kunnen betogen dat het niet terecht is dat zij de dwangsommen moeten betalen. Zij noemen hierbij als voorbeeld de situatie waarin het Hof het kortgedingvonnis bekrachtigt maar de dader van de diefstal op een later moment bekend raakt. [gedaagde ] ontkent namelijk dat hij de zaken zelf heeft ontvreemd.
4.5.
Wat betreft [gedaagde ] is op zichzelf juist dat [eiser] reeds beschikt over een voor tenuitvoerlegging vatbare titel in de vorm van het kortgedingvonnis zelf. Uit het mede door haar ingestelde hoger beroep, dat nog niet is afgedaan, en het verdere verweer van [gedaagde ] mag echter worden afgeleid dat er van haar zijde bezwaren zijn tegen de tenuitvoerlegging van het kortgedingvonnis. Weliswaar bestrijdt [gedaagde ] in haar processtukken in deze bodemzaak niet, althans niet gemotiveerd, dat ook zij met recht door de kortgedingrechter is veroordeeld om de zaken aan [eenmanszaak] af te geven, en heeft [gedaagde ] in elk geval geen tegenvordering ingediend, die ertoe strekt dat zij van die hoofdveroordeling in kort geding wordt ontheven, maar [gedaagde ] lijkt het wel erop aan te sturen dat de dwangsom behoort te worden opgeheven of verminderd. De rechtbank kan echter op grond van artikel 611d Rv die dwangsom niet wijzigen. Dat kan alleen gedaan worden door de kortgedingrechter in een nieuwe zaak, dan wel door het Hof in het lopende hoger beroep.
4.6.
Gezien deze ‘bezwaren’ van de zijde van [gedaagde ] kan deze rechtszaak dienen als een soort bij voorbaat ingesteld executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv. Hierin kan [eiser] een verklaring voor recht vorderen dat de dwangsommen tot het maximum zijn verbeurd, maar kan hij evengoed een daaraan gelijk te stellen vordering tot betaling van dat maximum indienen, mits voldoende duidelijk is dat dit vonnis niet een tweede titel oplevert waarmee dezelfde veroordeling tweemaal kan worden tenuitvoergelegd. Dit laatste heeft [eiser] voldoende duidelijk tot uitdrukking gebracht met de tussenzin ‘zulks ter uitvoering van het vonnis d.d. 18 april 2016 in kort geding tussen partijen gewezen’. Dit zal de rechtbank in de uitspraak overnemen, evenals de, gezien de uitvoerbaar bij voorraad verklaring, op zichzelf onnodige maar door [eiser] zelf aangelegde opschortende voorwaarde ‘zodra dit kort geding vonnis kracht van gewijsde heeft verkregen’.
4.7.
De bezwaren van [gedaagde ] zijn dus ongegrond. De rechtbank zal [gedaagde ] veroordelen tot betaling van het bedrag van € 100.000,00 ten titel van de op grond van het kortgedingvonnis verbeurde dwangsommen, zodra dit kortgedingvonnis kracht van gewijsde krijgt. Dit bedrag dient overeenkomstig de desbetreffende, in het geheel niet bestreden, vordering vermeerderd te worden met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2017.
4.8.
Ten aanzien van [gedaagde ] oordeelt de rechtbank in gelijke zin, met dien verstande dat [eiser] jegens [gedaagde ] nog wel een afzonderlijke titel moet verkrijgen waarmee hij de veroordeling tot betaling van de tot het maximum verbeurde dwangsommen in IJsland kan tenuitvoerleggen.
4.9.
De rechtbank zal volstaan met één enkele hoofdelijke veroordeling van [gedaagde ] en [gedaagde ] , zulks ter voorkoming van een mogelijk misverstand bij de tenuitvoerlegging. [eiser] heeft slechts aanspraak op een bedrag van honderdduizend euro in totaal, te vermeerderen met de rente.
4.10.
Daarnaast zal de rechtbank [gedaagde ] veroordelen tot vergoeding van de gemaakte vertaalkosten in het executietraject ten bedrage van € 875,00, te vermeerderen met rente. Tegen deze bijkomende vordering heeft [gedaagde ] in het geheel geen verweer gevoerd.
4.11.
[gedaagde ] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 95,08
- griffierecht 1.548,00
- salaris advocaat
2.842,00(2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 4.390,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde ] en [gedaagde ] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 100.000,00 (éénhonderdduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 1 februari 2017 tot de dag van volledige betaling, zulks ter uitvoering van de veroordeling tot betaling van dwangsommen bij het tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 18 april 2016 (zaak- en rolnummer C/05/299464 / KG ZA 16-125) en zodra dit vonnis in kort geding kracht van gewijsde heeft verkregen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde ] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 875,00 (achthonderdvijfenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde ] en [gedaagde ] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 4.390,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde ] en [gedaagde ] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde ] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2017.