ECLI:NL:RBGEL:2017:3310

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
C/05/309002 / HA ZA 16-488
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom van een stuk grond na niet geleverde koopovereenkomst en vereffening van vennootschap

In deze zaak gaat het om een geschil over de eigendom van een perceel grond dat in 1988 is verkocht door de inmiddels ontbonden vennootschap [naam BV] aan eiseres, maar waarbij de levering nooit heeft plaatsgevonden. Eiseres, de kopende partij, vordert erkenning van haar eigendom of schadevergoeding van gedaagde, die het perceel in 2014 aan zichzelf heeft laten uitkeren in het kader van de vereffening van [naam BV]. De rechtbank Gelderland heeft op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in deze zaak.

De procedure begon met een tussenvonnis van 23 november 2016 en een comparitie op 3 januari 2017. Eiseres stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door het perceel aan zichzelf uit te keren, terwijl hij erkende dat het perceel aan eiseres was verkocht maar niet geleverd. Gedaagde betwist de ondertekening van een relevante akte en stelt dat de vordering tot levering teniet is gegaan.

De rechtbank oordeelt dat de koopovereenkomst uit 1988 niet heeft geleid tot eigendomsoverdracht, omdat de levering nooit heeft plaatsgevonden. De akte van 2 september 2014 is onvoldoende om de eigendom te vestigen. De rechtbank concludeert dat gedaagde eigenaar is geworden van het perceel door de vereffening van [naam BV] en dat eiseres geen recht heeft op schadevergoeding. De vorderingen van eiseres worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/309002 / HA ZA 16-488
Vonnis van 24 mei 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te Randwijk,
eiseres,
advocaat mr. J.J. Eizenga te Amerongen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.J.H. Post te Barneveld.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 november 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 3 januari 2017
  • de conclusie van repliek tevens akte verandering van eis
  • de conclusie van dupliek
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] was bestuurder van de inmiddels ontbonden vennootschap [naam BV] (verder [naam BV]). Op 30 juni 1988 hebben [eiser] en [naam BV] een schriftelijke koopovereenkomst gesloten waarbij [naam BV] het perceel gelegen nabij de [adres perceel 1] , kadastraal bekend als gemeente [kadastrale gegevens perceel] aan [eiser] heeft verkocht. De levering van het perceel zou uiterlijk op 1 september 1990 geschieden. De levering heeft echter nooit plaatsgevonden.
2.2.
Eveneens op 30 juni 1988 is er een recht van hypotheek verstrekt door [naam BV] aan [eiser] op het perceel, ter meerdere zekerheid voor de levering van het perceel aan [eiser] en tot zekerheid van al hetgeen [eiser] nog meer ter vorderen zou hebben van [naam BV].
2.3.
In 1995 is [naam BV] ontbonden. Bij de vereffening is over het hoofd gezien dat het perceel nog op naam stond van [naam BV] en het perceel is derhalve buiten de vereffening gebleven. Het perceel is in het kadaster op naam van [naam BV] blijven staan.
2.4.
Op 11 januari 2008 is ten overstaan van een notaris in Vaassen een akte gepasseerd waarin staat vermeld dat [eiser] een volmacht heeft verleend en dat de aldus gevolmachtigde verklaart: “
[…] ten behoeve van de betrokken huidige rechthebbende(n) dat, doordat het recht, waar het betreffende hypotheekrecht afhankelijk van was, is tenietgegaan, zijn vervallen na te melden inschrijvingen […]” waarna, onder meer, het door [naam BV] ten gunste van [eiser] gevestigde recht van hypotheek wordt doorgehaald.
2.5.
In 2007 heeft [gedaagde] het perceel bij het kadaster op zijn naam laten zetten. Op 1 oktober 2013 heeft [eiser] vragen gesteld aan het kadaster met betrekking tot het op naam van [gedaagde] zetten van het perceel. Naar aanleiding van deze vragen heeft de bewaarder [gedaagde] doorgehaald als eigenaar en het perceel weer op naam van [naam BV] gezet.
2.6.
Op verzoek van [gedaagde] is bij beschikking van 3 juli 2014 van de rechtbank Gelderland de vereffening van [naam BV] heropend en [gedaagde] benoemd als vereffenaar. Bij besluit van 7 augustus 2014 wordt in het kader van de vereffening van [naam BV] het actief, dat enkel nog het perceel omvatte, uitgekeerd aan [gedaagde] . Bij notariële akte van 21 oktober 2014 is het perceel aan [gedaagde] geleverd.
2.7.
Op 1 juli 2016 is het perceel door [gedaagde] verkocht en geleverd aan [naam] B.V.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na wijziging van eis:
- voor recht te verklaren, dat het weiland gelegen nabij de [adres perceel 1] , kadastraal bekend als gemeente [kadastrale gegevens perceel] , groot 29 are en 25 centiare met opstal eigendom is en altijd eigendom is geweest van eiser vanaf 30 juni 1988 althans uiterlijk sedert 1 september 1990, althans dat gedaagde niet door verjaring of door een liquidatie-uitkering eigenaar is geworden van voornoemd weiland met opstal, althans dat eiser op basis van de akte van 2 september 2014 eigenaar is van het betreffende perceel met opstal, en dat gedaagde derhalve inbreuk maakt en heeft gemaakt op het eigendomsrecht van eiser en onrechtmatig handelt en onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiser, en dat eiser derhalve het betreffende perceel met opstal aan gedaagde diende te leveren;
- derhalve de gestelde levering door liquidatie-uitkering of verkrijging van de eigendom wegens andere gronden onrechtmatig en nietig te verklaren;
- nu levering niet meer mogelijk is te bevelen dat gedaagde de schade vergoedt aan
eiser, door aan eiser een schadevervangend bedrag te betalen van € 135.000 althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, aangezien gedaagde niet kan voldoen aan de verplichting tot levering van het perceel met opstal en dit zelf in de hand heeft gewerkt;
- gedaagde te veroordelen in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen;
3.2.
[eiser] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] bij onderhandse akte van 2 september 2014 heeft erkend dat het perceel aan [eiser] is verkocht maar niet geleverd en dat [gedaagde] “al zijn rechten en verplichtingen” met betrekking tot [naam BV] aan [eiser] heeft overgedragen. [gedaagde] was daarom niet gerechtigd het perceel aan zichzelf uit te keren in het kader van de vereffening van [naam BV] en hij was evenmin gerechtigd het perceel aan De [naam] B.V. te leveren. Door dat wel te doen, heeft [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld en lijdt [eiser] schade.
3.3.
Met betrekking tot de onderhandse akte van 2 september 2014 betwist [gedaagde] stellig dat hij deze heeft ondertekend. Bovendien betwist hij de juistheid van de inhoud van die akte. Voorts stelt [gedaagde] dat de vordering tot levering teniet is gegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft een onderhandse akte in het geding gebracht, gedateerd 2 september 2014, die zou zijn aangegaan tussen [gedaagde] , in de akte aangeduid als Comparant A, en M. de Koning, bestuurder van [eiser] en in de akte aangeduid als Comparant B. In de akte staat:
“In aanmerking nemende dat partijen een verschil van inzicht hebben betreffende een perceel grond te [plaatsnaam] nabij [adres 2] kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens perceel] groot 29 are 55 ca eigendom van [naam BV] die thans is ontbonden en eigendom was van Comparant A, die echter zijn aandelen heeft verkocht en geleverd aan comparant B, dit is reeds meer dan twintig jaar geleden geschied, comparant B is daarmee volledig eigenaar geworden van opgemelde besloten vennootschap [naam BV]
Opgemeld onroerend goed is destijds aangekocht door [naam BV] en doorverkocht, doch niet geleverd, aam [eiser] Middelharnis B.V., die daarvoor destijds de kooppenningen geheel heeft voldaan waarvoor tot zekerheid een hypotheek acte is gevestigd op 20-06-1988 ten overstaan van notaris [naam notaris] destijds residerende te Barneveld voor naleving.
Thans is er een overeenkomst gesloten dat Comparant A de verkoop en levering van de aandelen van [naam BV] medio 1988 erkent.
Comparant A is een dading aangegaan met Comparant B, dat Comparant A al zijn rechten en verplichtingen destijds heeft overgedragen aan Comparant B die deze aanvaart betreffende [naam BV] en het perceel grond als opgemeld aanvaart.”
[eiser] stelt dat uit deze akte blijkt dat zij gerechtigd is tot het perceel. [gedaagde] betwist dat de handtekening onder de akte zijn handtekening is en betwist ook de juistheid van de inhoud van de akte.
4.2.
Vast staat dat de koopovereenkomst uit 1988 er niet toe heeft geleid dat het perceel door [naam BV] aan [eiser] is geleverd. Zonder levering – door middel van een notariële akte – kan [eiser] geen eigenaar zijn geworden uit hoofde van de voormelde koopovereenkomst. De akte van 2 september 2014 is ontoereikend om de levering van het perceel te bewerkstelligen aangezien het om een onderhandse akte gaat. Andere feiten op grond waarvan [eiser] de eigendom van het perceel zou hebben kunnen verkrijgen, zijn niet gesteld. Derhalve moet het ervoor gehouden worden dat [eiser] nooit eigenaar van het perceel is geworden. Het voorgaande brengt mee dat in het kader van de beoordeling van dit geschil in het midden kan blijven wie ten tijde van de in deze procedure relevante gebeurtenissen aandeelhouder is geweest van [naam BV]. Daarmee kan ook in het midden blijven of de verklaring van 2 september 2014 al dan niet echt is. Voor zover de daarin genoemde feiten niet tussen partijen vaststaan, zijn ze voor de beoordeling van dit geschil niet relevant.
4.3.
Voor zover de vorderingen van [eiser] zich richten tegen de verkrijging van de eigendom van [gedaagde] door middel van het besluit van 5 augustus 2014 in het kader van de vereffening van [naam BV] en de daarop voortbouwende levering van 21 oktober 2014, overweegt de rechtbank als volgt. Met betrekking tot dit besluit, heeft eiseres geen feiten gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat dat besluit nietig, dan wel vernietigbaar is. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat niet aan de wettelijke vormvereisten met betrekking tot een dergelijk besluit zou zijn voldaan en in het licht hiervan heeft [eiser] onvoldoende gesteld. [eiser] heeft weliswaar aangevoerd dat de heropening van de vereffening van [naam BV] niet bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven, dit is echter geen wettelijk vereiste om tot een geldig besluit te komen in het kader van de vereffening. Er zijn geen overige feiten of omstandigheden gesteld die de vernietigbaarheid van het liquidatiebesluit of de daarop voortbouwende levering van het perceel aan [gedaagde] meebrengen.
4.4.
Gezien het bovenstaande moet als uitgangspunt worden genomen dat het besluit van 5 augustus 2014 in het kader van de vereffening alsmede de daarop voortbouwende levering rechtsgeldig zijn en [gedaagde] eigenaar is geworden van het perceel. De in r.o. 3.1. onder het eerste gedachtestreepje genoemde vordering tot verklaring voor recht, zal derhalve worden afgewezen. Dat geldt evenzeer ten aanzien van de in r.o. 3.1. onder het tweede gedachtestreepje genoemde vordering tot het nietig verklaren van de levering.
4.5.
Ten aanzien van de vraag of [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld met het nemen van het besluit van 5 augustus 2014 in het kader van de vereffening van [naam BV] en de daarop voortbouwende levering van 21 oktober 2014, is het volgende van belang. De koopovereenkomst die aan de door [eiser] gestelde leveringsplicht van [naam BV] ten grondslag ligt, is gesloten tussen [eiser] en [naam BV] en [gedaagde] in persoon was geen partij bij die overeenkomst. [eiser] heeft verder niet gesteld dat [gedaagde] met [naam BV] moet worden vereenzelvigd, dan wel dat [gedaagde] een ernstig persoonlijke verwijt kan worden gemaakt waardoor hij in persoon aansprakelijk is geworden voor de verplichtingen van de vennootschap. De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiser] derhalve aldus dat zij meent dat [gedaagde] op onrechtmatige wijze heeft geprofiteerd van de wanprestatie van [naam BV]. In dat kader dient eerst beoordeeld te worden of [naam BV] ten opzichte van [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten en of [gedaagde] daarvan op de hoogte was. Hierover heeft [gedaagde] betoogd dat [eiser] geen aanspraak meer kon maken op levering van het perceel omdat het recht op levering teniet is gegaan. Dit zou blijken uit de notariële akte van 11 januari 2008 waarbij het ten gunste van [eiser] gevestigde recht van hypotheek is doorgehaald en waarin voorts wordt gemeld dat het recht waarvan het recht van hypotheek afhankelijk is, te weten het recht op levering, teniet is gegaan.
4.6.
[eiser] heeft betoogd dat de ten behoeve van de notariële akte van 11 januari 2008 opgestelde volmacht niet rechtsgeldig is omdat aan die volmacht geen aandeelhoudersbesluit ten grondslag heeft gelegen. Dit betoog gaat niet op omdat het verlenen van een dergelijke volmacht een vertegenwoordigende rechtshandeling is waartoe de bestuurder van een vennootschap bevoegd is, ook zonder onderliggend aandeelhoudersbesluit, tenzij de statuten anders bepalen. [eiser] heeft niet gesteld dat blijkens haar statuten de vertegenwoordigende bevoegdheid van haar bestuurder in dat opzicht beperkt is. Voorts heeft [eiser] gesteld dat haar directeur, de heer [naam directeur], ten tijde van het passeren van de akte ernstig ziek zou zijn geweest. Het is de rechtbank niet duidelijk wat [eiser] met deze stelling beoogt. Dat geldt evenzeer voor de stelling van [eiser] dat het adres van [naam BV] zoals vermeld in de notariële akte van 11 januari 2008 niet het adres van gedaagde maar van zijn gewezen echtgenote was. Het voorgaande brengt mee dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld op grond waarvan aan de geldigheid en de juistheid van de notariële akte van 11 januari 2008 moet worden getwijfeld.
4.7.
Het voorgaande brengt mee dat [gedaagde] uit mocht gaan van de geldigheid van de notariële akte van 11 januari 2008 en op grond daarvan erop mocht vertrouwen dat [eiser] geen aanspraak meer maakte op levering van het perceel. Dat vertrouwen was te meer gerechtvaardigd nu [eiser] tussen het aangaan van de koopovereenkomst in 1988 en de levering van het perceel aan [gedaagde] in 2014 nooit aanspraak heeft gemaakt op de levering van het perceel. De slotsom is dat [gedaagde] met het nemen van het besluit van 5 augustus 2014 in het kader van de vereffening van [naam BV] en de daarop voortbouwende levering van 21 oktober 2014 niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser]. De in dat verband in r.o. 3.1. onder het tweede gedachtestreepje genoemde vordering tot het onrechtmatig verklaren van de levering aan [gedaagde] en de onder het derde gedachtestreepje genoemde vordering tot schadevergoeding komen niet voor toewijzing in aanmerking.
4.8.
De rechtbank zal de vorderingen van [eiser] afwijzen.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 288,00
- salaris advocaat €
4.263,00(0,0 punt × tarief € 1.421,00)
Totaal € 4.551,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 288,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2017.