ECLI:NL:RBGEL:2017:3621

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
5631332
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van bedrijfsleider bij het aangaan van serviceovereenkomsten voor afvalverwerking

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Gelderland op 21 juni 2017, gaat het om de rechtsgeldigheid van twee serviceovereenkomsten tussen de besloten vennootschappen Spar Arnhem B.V. en Spar Wageningen B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als 'Spar') en Ter Horst Milieu B.V. De kern van het geschil betreft de vraag of de bedrijfsleider van Spar Arnhem, die de overeenkomsten heeft ondertekend, bevoegd was om deze overeenkomsten aan te gaan namens de B.V.'s. Spar stelt dat de bedrijfsleider niet bevoegd was, aangezien alleen de statutaire bestuurder, de heer [bestuurder van eisers], deze bevoegdheid heeft. De bedrijfsleider heeft na het ondertekenen van de overeenkomsten geprobeerd deze te annuleren, wat door Ter Horst is afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bedrijfsleider niet via de statuten of bij volmacht bevoegd was om de overeenkomsten te sluiten. De rechter heeft ook overwogen dat er geen schijn van volmacht was die aan Ter Horst kon worden tegengeworpen, omdat er geen feiten of omstandigheden waren die rechtvaardigden dat Ter Horst erop mocht vertrouwen dat de bedrijfsleider bevoegd was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overeenkomsten niet rechtsgeldig zijn gesloten en heeft de vordering van Spar toegewezen. Ter Horst is veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de vertegenwoordigingsbevoegdheid binnen besloten vennootschappen en de noodzaak voor derden om te verifiëren of een vertegenwoordiger daadwerkelijk bevoegd is om namens de vennootschap op te treden. De beslissing is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in gevallen waar de bevoegdheid van vertegenwoordigers ter discussie staat.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: 5631332 CV EXPL 17-407
Grosse aan: eisende partij
Afschrift aan: gedaagde partij
Verzonden d.d. 21 juni 2017
vonnis d.d. 21 juni 2017 van de kantonrechter
in de zaak van

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Spar Arnhem B.V.,

gevestigd te Arnhem,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Spar Wageningen B.V.,
gevestigd te Wageningen,
eisende partij,
(rol)gemachtigde: J.A.M. Drinkenburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ter Horst Milieu B.V.,
gevestigd te Varsseveld,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen.
Partijen zullen hierna worden aangeduid, eiseressen als Spar Arnhem en Spar Wageningen en gezamenlijk als Spar en gedaagde als Ter Horst.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Dit verloop blijkt uit:
- het vonnis van 15 maart 2017;
- de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de op 1 mei 2017 ingevolge het vonnis gehouden comparitie van partijen.
1.2
Hierna is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Ter Horst exploiteert een onderneming die zich bezighoudt met afvalverwerking.
De heer [verkoper van gedaagde] is verkoper (buitendienst) van Ter Horst.
2.2
Spar Arnhem exploiteert een Spar supermarkt te Arnhem, Spar Wageningen heeft een Spar Supermarkt in Wageningen. De heer [bestuurder van eisers] is statutaire bestuurder van de beide B.V.’s.
De heer [bedrijfsleider van eiser sub 1] is als bedrijfsleider in dienst van Spar Arnhem.
2.3
Op 15 juni 2015 heeft de heer [verkoper van gedaagde] een verkoopgesprek gehad bij Spar Arnhem en heeft daar gesproken met [bedrijfsleider van eiser sub 1] . Tijdens dat gesprek heeft [bedrijfsleider van eiser sub 1] twee serviceovereenkomsten getekend, één op naam van Spar Arnhem en één op naam van Spar Wageningen. In die overeenkomsten is bepaald dat beide B.V.’s voor hun rekening met ingang van 13 november 2016 over een periode van 84 maanden hun afval laten afvoeren via door Ter Horst ter beschikking gestelde afvalcontainers. In de overeenkomsten is tussentijdse opzegging uitgesloten.
2.4
Na het gesprek heeft [bedrijfsleider van eiser sub 1] op dezelfde dag [verkoper van gedaagde] gebeld en deze meegedeeld dat hij de overeenkomsten wilde annuleren. [verkoper van gedaagde] heeft dit verzoek na overleg met zijn leidinggevende afgewezen.
2.5
Op verzoek van Spar heeft voorafgaand aan deze procedure een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. Blijkens de processenverbaal zijn op 14 december 2015 aan de zijde van eisers de heren [bedrijfsleider van eiser sub 1] en [naam getuige] als getuigen gehoord en is op
27 september 2016 aan de zijde van Ter Horst de heer [verkoper van gedaagde] als getuige gehoord.

3.De vordering

3.1
Spar vordert dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair:
voor recht zal verklaren dat beide service-overeenkomsten d.d. 15 juni 2015 tussen Spar en Ter Horst met de nummers 030483 en 030484 niet rechtsgeldig zijn gesloten;
subsidiair:
voor recht zal verklaren dat beide service-overeenkomsten tussen Spar en Ter Horst d.d.
15 juni 2015 met de nummers 030483 en 030484 op 15 juni 2015 in onderling overleg (tijdig) zijn geannuleerd zodat Ter Horst geen rechten meer aan die overeenkomsten kan ontlenen;
meer subsidiair:
voor recht zal verklaren dat beide service-overeenkomsten tussen Spar en Ter Horst de dato 15 juni 2015 met de nummers 030483 en 030484 per brief d.d. 15 juni 2015 rechtsgeldig en tijdig zijn opgezegd zodat Ter Horst geen rechten meer aan die overeenkomsten kan ontlenen;
zowel primair, subsidiair en meer subsidiair:
Ter Horst zal veroordelen tot betaling van de proceskosten, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2
Spar legt, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, aan haar vordering onder meer de volgende stellingen ten grondslag.
De heer [bedrijfsleider van eiser sub 1] is niet bevoegd tot het aangaan van dergelijke overeenkomsten. Hij heeft direct na het verkoopgesprek de heer [verkoper van gedaagde] gebeld om de contracten te annuleren en deze heeft daarbij meegedeeld dat hij de contracten zou verscheuren en niet zou indienen bij Ter Horst. Tien minuten later heeft [verkoper van gedaagde] [bedrijfsleider van eiser sub 1] gebeld met de mededeling dat hij contact had gehad met Ter Horst en dat de contracten toch niet verscheurd mochten worden. [bedrijfsleider van eiser sub 1] heeft de annulering nog dezelfde dag schriftelijk aan Ter Horst meegedeeld.

4.Het verweer

Ter Horst heeft verweer gevoerd en geconcludeerd dat de vordering van Spar dient te worden afgewezen kosten rechtens.
Het verweer van Ter Horst zal, voor zover van belang, in het navolgende worden weergegeven.

5.De beoordeling

5.1
Spar heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de heer [bedrijfsleider van eiser sub 1] niet bevoegd was namens Spar de beide overeenkomsten met Ter Horst te sluiten. In artikel 2:240 lid 1 BW is als algemene regel bepaald dat de besloten vennootschap enkel kan worden vertegenwoordigd door het bestuur. Enig bestuurder is de heer [bestuurder van eisers] . De heer [bedrijfsleider van eiser sub 1] is geen bestuurder. Artikel 2:240 lid 4 BW bepaalt dat in de statuten ook een ander vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden toegekend. Ook kan dit bij volmacht geschieden. Tussen partijen staat vast dat [bedrijfsleider van eiser sub 1] niet via de statuten of bij volmacht bevoegd is Spar te vertegenwoordigen of dat een dergelijke bevoegdheid is vastgelegd in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
5.2
De vraag of [bedrijfsleider van eiser sub 1] niettemin door Ter Horst voor een bevoegde vertegenwoordiger van Spar kon en mocht worden gehouden dient in de eerste plaats worden beoordeeld naar de maatstaf van artikel 3:61 lid 2 BW: “
Is een rechtshandeling in naam van een ander verricht, dan kan tegen de wederpartij, indien zij op grond van een verklaring of gedragingen van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep worden gedaan.
Niet is echter gesteld of gebleken dat de (enig) bevoegd vertegenwoordiger van Spar bij de heer [verkoper van gedaagde] uitdrukkelijk of stilzwijgend de indruk heeft of kan hebben gewekt dat [bedrijfsleider van eiser sub 1] wel bevoegd was tot het aangaan van een dergelijke overeenkomst.
5.3
Voor toerekening van schijn van volmacht verlening aan de pseudo-vertegenwoordigde kan ook plaats kan zijn in het geval dat de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de volmacht verlening aan de pseudo-gevolmachtigde op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de pseudo-vertegenwoordigde komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid (o.a. HR 19 februari 2010, NJ 2010, 115).
Vooropgesteld wordt daarbij dat derden van bepaalde bij de besloten vennootschap werkzame functionarissen mogen verwachten dat zij tot op zekere hoogte bevoegd zijn deze rechtspersoon te vertegenwoordigen. Het gaat dan om de vraag of de verrichte handelingen van de medewerker gebruikelijk zijn in verband met diens functie. Zo heeft [bedrijfsleider van eiser sub 1] ook verklaard dat hij bevoegd was om bijvoorbeeld vrachtbrieven voor ontvangst te tekenen.
Spar heeft ook onbetwist gesteld dat haar bevoegde bestuurder, de heer [bestuurder van eisers] , dagelijks aanwezig is op de vestiging Wageningen en daarnaast enkele keren per week op de vestiging te Arnhem. Reeds daaruit volgt dat niet kan worden gezegd dat [bedrijfsleider van eiser sub 1] de man was die op de vestiging het “altijd volstrekt voor het zeggen had”, zoals door Ter Horst is gesteld. Uit zijn functie van bedrijfsleider kan niet worden afgeleid dat het gebruikelijk is dat hij bevoegd was om namens Spar een duurovereenkomst aan te gaan voor het ophalen van afval, zeker niet als het gaat om een bepaalde, niet tussentijds opzegbare, nieuwe overeenkomst met een nieuwe wederpartij voor de duur van zeven jaar en een daarmee gemoeid bedrag van ten minste € 100,00 per maand. De totale waarde van die overeenkomst is € 8.400,00 per vestiging, dat komt voor beide overeenkomsten neer op een totaalbedrag van € 16.800,00.
Al het voorgaande geldt voor de vertegenwoordiging van de vestiging te Arnhem, maar gaat des te meer op voor de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [bedrijfsleider van eiser sub 1] ten aanzien van de vestiging te Wageningen, waar hij niet werkzaam was.
5.4
De kantonrechter passeert de door Ter Horst gedane bewijs aanbiedingen, naar uit het voorgaande volgt deels op de grond dat zij niet heeft voldaan aan haar stel- en adstructieplicht, en voor het overige omdat die aanbiedingen niet zien op voldoende concreet omschreven feiten die, indien bewezen, tot een andere beoordeling zouden kunnen leiden dan hiervoor gegeven.
Er is evenmin voldoende grondslag om aan Ter Horst ambtshalve bewijs op te dragen.
5.5
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat er geen geldige overeenkomsten tot stand zijn gekomen zodat de primaire vordering zal worden toegewezen.
5.6
De door partijen aangevoerde argumenten en vorderingen die in het voorgaande niet aan de orde zijn gekomen, behoeven geen bespreking, nu deze, in het licht van hetgeen is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kunnen leiden.
5.7
Ter Horst zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Daarbij zal anderhalf salarispunt worden toegekend voor het voorlopig getuigenverhoor.
De verklaring voor recht zal gelet op de aard van de veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Hetgeen meer of anders is gevorderd zal worden afgewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende:
6.1
verklaart voor recht dat beide service-overeenkomsten d.d. 15 juni 2015 tussen Spar en Ter Horst met de nummers 030483 en 030484 niet rechtsgeldig zijn gesloten;
6.2
veroordeelt Ter Horst in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van Spar vastgesteld als volgt:
€ 85,21 voor explootkosten, inclusief eventueel verschuldigde btw,
€ 117,00 voor grifierecht en
€ 700,00 voor salaris gemachtigde ( 3,5 punt maal tarief 200 );
te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
6.3
verklaart de proceskostenveroordeling onder 6.2 uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.J. Heessels en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
conc.: mh/d