ECLI:NL:RBGEL:2017:3627

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2598
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake opschorting persoonsgebonden budget op grond van de Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 12 juli 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster wiens persoonsgebonden budget (pgb) per 1 juni 2017 door het Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. was opgeschort. De opheffing van het pgb was gebaseerd op vermoedens van misbruik en onterecht gebruik van de middelen, wat door de zorginstelling waar verzoekster haar zorg kocht, werd betwist. Verzoekster, die kampt met zware psychische problematiek, heeft bezwaar gemaakt tegen deze opschorting en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 30 juni 2017 de zaak behandeld, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde en andere begeleiders. De rechter heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een ernstig vermoeden van misbruik van het pgb, ondanks het feit dat verzoekster tevreden was over de geleverde zorg. De voorzieningenrechter oordeelde dat de opschorting van het pgb gerechtvaardigd was en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij de besteding van pgb's en de impact van zorginstellingen op de levens van kwetsbare cliënten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/2598

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M. Davelaar),
en

Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. te Zwolle, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het persoonsgebonden budget (pgb) van verzoekster op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) per 1 juni 2017 opgeschort.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2017. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en mr. Y.C.M. Heruer en door begeleiders [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Gezer en mr. I. Punt.
Het verzoek is gevoegd behandeld met de verzoeken om voorlopige voorziening van [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] . Zij zijn eveneens verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster heeft een indicatie op grond van de Wlz. Zij koopt haar zorg met een pgb in bij zorginstelling [zorginstelling] . Verweerder heeft het ernstige vermoeden dat het pgb niet juist wordt besteed. Gelet daarop is door verweerder een onderzoek ingesteld naar de zorg die [zorginstelling] en de aan deze onderneming gerelateerde instellingen leveren en is het pgb van verzoekster bij het primaire besluit per 1 juni 2017 opgeschort.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een dergelijk spoedeisend belang ontbreekt, omdat voorzien is in een aanbod van zorg in natura bij verschillende zorginstellingen en verzoekster derhalve niet van de benodigde zorg verstoken hoeft te zijn.
4. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat verzoekster zorg in natura is aangeboden. Dit brengt echter niet mee dat geen sprake zou zijn van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster maakt immers deel uit van een zeer kwetsbare doelgroep. Zij kampt met zware (psychische) problematiek en zij is gebaat bij structuur, rust en regelmaat. Verzoekster krijgt niet alleen begeleiding van [zorginstelling] , maar zij is ook gehuisvest via deze zorginstelling. Verandering van zorginstelling zou derhalve ook een fysieke verplaatsing met zich meebrengen en zou daardoor zeer ingrijpend zijn voor verzoekster. Gelet op deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang van verzoekster voldoende aannemelijk is gemaakt.
5. Verweerder heeft desgevraagd toegelicht dat het pgb van verzoekster is opgeschort op grond van artikel 4:56 van de Awb. In dit artikel is bepaald dat de verplichting tot betaling van het pgb wordt opgeschort indien sprake is van een ernstig vermoeden dat er grond bestaat om de subsidieverlening in te trekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger te wijzigen.
6. Verweerder baseert zich op fraudemeldingen en op afgelegde huisbezoeken. Volgens verweerder worden door de zorginstelling meer uren gedeclareerd dan geleverd, wordt niet de vooraf in de zorgbeschrijving en zorgovereenkomst afgesproken zorg geleverd en wordt zorg geleverd en gedeclareerd die niet als Wlz-zorg te kwalificeren is.
7. Verzoekster stelt dat verweerder ten onrechte uitgaat van een ernstig vermoeden. Volgens haar is sprake van niet onderbouwde en niet aangetoonde vermoedens die bovendien niet juist zijn. Zij wijst erop dat verweerder zich baseert op meldingen die zien op de inmiddels opgeheven zorginstelling Zorg en Ondersteuning en niet op de huidige zorginstelling. Een van de bestuurders van Zorg en Ondersteuning, [naam bestuurder] , en een begeleider, [naam begeleider] , zijn na een bestuurlijke crisis bij Zorg en Ondersteuning verder gegaan met [zorginstelling] en [zorginstelling 2] . Verzoekster is zeer tevreden over de door hen geleverde zorg.
8. Centraal staat de vraag of verweerder terecht stelt dat sprake is van een ernstig vermoeden. Van een ernstig vermoeden als bedoeld in artikel 4:56 van de Awb zal eerst sprake kunnen zijn wanneer er zwaarwegende redenen om aan te nemen dat de subsidie niet op de juiste wijze wordt besteed. Van de subsidieverlener die dit artikel toepast wordt verwacht dat hij met een behoorlijke onderbouwing komt. De voorzieningenrechter stelt vast dat de fraudemeldingen geanonimiseerd zijn. Daarmee zijn deze niet controleerbaar en verifieerbaar. De voorzieningenrechter is echter voorlopig van oordeel dat dit niet betekent dat deze meldingen niet bruikbaar zijn als onderbouwing voor het besluit. Daarbij neemt de voorzieningenrechter tevens in aanmerking dat het hier een in tijd begrensde maatregel betreft. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de personen achter de meldingen met naam en toenaam bij hem bekend zijn en zo nodig in het geding kunnen worden gebracht, maar dat zij er gezien de aard van de meldingen en de privacygevoeligheid van de zaak voor gekozen hebben deze te anonimiseren. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. Bovendien wordt deze verklaring door verzoekster niet betwist. De voorzieningenrechter stelt vast dat de meldingen uit diverse bronnen – betrokkenen van Zorg en Ondersteuning, meerdere budgethouders en zorgverleners – afkomstig zijn, dat deze op hoofdlijnen met elkaar overeenstemmen en dat deze alle in de richting van [naam bestuurder] en [naam begeleider] wijzen. Uit het verslag van de huisbezoeken van 24 en 28 oktober 2016 blijkt dat door verweerder ook over de geleverde zorg is gesproken met [naam bestuurder] en [naam begeleider] zelf. Uit de stukken komt het beeld naar voren dat budgethouders hun situatie moesten aandikken, dat er geen of weinig zorg wordt geleverd en dat uren niet juist worden gedeclareerd. Dit wijst er derhalve op dat het pgb niet juist wordt besteed. Dat verzoekster op zich tevreden is over de aan haar geleverde zorg doet aan het voorgaande niet af. Bepalend is immers of de zorg voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt.
9. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn om te komen tot een ernstig vermoeden in de zin van artikel 4:56 van de Awb. Gelet op de verschillende fraudemeldingen en de ernst daarvan rijzen er fundamentele vragen over de wijze waarop zorg verleend wordt en of de kosten daarvan ten laste van het pgb kunnen komen. Dat de meldingen grotendeels zien op Zorg en Ondersteuning doet hieraan niet af. Niet alleen worden [naam bestuurder] en [naam begeleider] specifiek genoemd in de fraudemeldingen, maar bovendien blijkt uit de verklaring van de diverse budgethouders ter zitting dat de geleverde zorg en de feitelijke situatie niet veranderd is na de overgang van Zorg en Ondersteuning naar [zorginstelling] en [zorginstelling 2] .
10. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat verweerder op grond van een ernstig vermoeden gehouden is tot opschorting van de betaling van het pgb van verzoekster en dat het primaire besluit in bezwaar in stand zal kunnen blijven. Dit betekent dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kool, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.