Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.Inleiding en feiten
2.De inhoud van de besluitvorming
3.Landbouwgronden
4.Tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond
“Ik heb een aantal paarden en zoogkoeien ongeveer 6. Die lopen hier zomers gewoon op de 4,55 hectare die ik heb of op een perceel van Keizer. […] Keizer geeft de grond op en haalt ook mijn paardenmest op. Verder brengt hij er ook wat mest op. Ik weet niet hoeveel, dat houdt ik niet bij. Hij doet in feite mijn mestboekhouding. […]”A. van Dijk verklaart:
“[…] houd voor de hobby nog een aantal paarden, een 3 stuks. Ik heb hiervoor een kleine 2,5 hectare tot mijn beschikking. […] Keizer haalt een handtekening voor de mestboekhouding en komt hier ook wel mest brengen voor de rest gebruik ik de grond zelf. Als ik teveel gras heb laat ik het door een kennis afgrazen met schapen. […]”J. Vorderman verklaart:
“[…] Keizer komt wel eens bemesten en eventueel wel eens maaien als het wat te lang wordt maar verder lopen mijn dieren hier. […]”[betrokkene] verklaart tot slot:
“[…] Wij hebben zelf een aantal paarden en een tweetal grote weides en een geitenweitje. Wij gebruiken die grond voornamelijk zelf. Keizer brengt altijd mest hierop en maait het ook wel eens omdat wij niet dergelijke apparatuur hebben en wel hooi nodig hebben in de winter. Vorig jaar had Keizer geen tijd om mest te brengen en toen heb ik zelf mest bij een loonwerker besteld. […]”Naar het oordeel van de rechtbank mocht de staatssecretaris deze verklaringen, zoals weergegeven in het rapport, ten grondslag leggen aan zijn besluit. De weergave in het rapport is voldoende duidelijk.