ECLI:NL:RBGEL:2017:3968

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
C/05/307338 / HA ZA 16-426
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering niet ontvankelijk verklaard wegens materieel geschilpunt in schenkingsovereenkomst

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Gelderland, is op 21 juni 2017 een vonnis in incident uitgesproken. De zaak betreft een incidentele vordering van [gedaagde], die verzocht om opschorting van een bevolen deskundigenonderzoek. [gedaagde] stelde dat de schenking van inboedelgoederen door erflaatster aan [eiseres] niet had plaatsgevonden, omdat niet aan de wettelijke eisen voor levering was voldaan. [gedaagde] betoogde dat de schenking pas na overlijden zou worden uitgevoerd en dat het deskundigenonderzoek derhalve geen toegevoegde waarde zou hebben. [eiseres] voerde verweer en stelde dat het deskundigenonderzoek wel degelijk relevant was voor de uitkomst van de zaak.

De rechtbank oordeelde dat de incidentele vordering van [gedaagde] betrekking had op een materieel geschilpunt, wat betekent dat deze niet in een incidentele procedure aan de orde kon worden gesteld. De rechtbank verklaarde [gedaagde] niet ontvankelijk in zijn vordering, omdat het geschil niet meer een procedurele kwestie betrof, maar een materieel geschil dat in de hoofdzaak aan de orde moest worden gesteld. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van [eiseres] tot dat moment waren begroot op € 452,00.

De zaak werd vervolgens naar de rol verwezen voor een antwoordakte van [eiseres] in verband met de akte uitlaten bewijslevering. De rechtbank hield iedere verdere beslissing aan, wat betekent dat de procedure voortgezet zal worden in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: 308179 HZZA 16-370
Vonnis in incident van 21 juni 2017
in de zaak van
[eiseres]
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.H. Rodenburg te Zoetermeer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. W.J.M. van Ophuizen te Lienden.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 februari 2017
  • de akte uitlaten bewijslevering tevens houdende overlegging productie van [eiseres]
  • de conclusie van eis in incident van [gedaagde]
  • de conclusie van antwoord in incident van [eiseres].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
[gedaagde] vordert - kort samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis het bevolen deskundigenonderzoek zal opschorten en kennis zal nemen van het standpunt van [gedaagde] dat de schenking - mede gezien de betreffende goederen - de strekking heeft om na overlijden uit te voeren, althans dat de levering van de inboedel van erflaatster aan [eiseres] niet heeft plaatsgevonden daar aan de wettelijke eisen voor levering niet is voldaan, met als gevolg dat de uitkomst van het bevolen deskundigenonderzoek geen toegevoegde waarde zal hebben en derhalve zal bepalen dat zonder deskundigenonderzoek kan worden voort geprocedeerd.
2.2.
[eiseres] heeft aan deze vordering het volgende ten grondslag gelegd.
Het deskundigenonderzoek zal niet leiden tot een andere uitkomst dan dat [eiseres] geen aanspraak kan maken op de inboedel van erflaatster. Gezien het tijdsbestek en de kosten is het wenselijk dat het deskundigenonderzoek wordt geschorst en het ontbreken van de levering van de inboedel door erflaatster bij leven nader wordt beoordeeld.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 22 februari 2017 artikel 3:115 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) onjuist uitgelegd/toegepast, omdat geen sprake is van een tweezijdige verklaring en omdat in het overgelegde document geen beding is opgenomen waaruit blijkt dat erflaatster voortaan de inboedel voor [eiseres] gaat houden. Er is dus geen sprake geweest van bezitsverschaffing constitutum possessorium. Dit betekent dat de inboedel niet door erflaatster tijdens haar leven is geleverd en dat dus aan de schenkingsovereenkomst - die als strekking heeft dat zij pas na het overlijden wordt uitgevoerd - geen uitvoering is gegeven. De schenking is op grond van artikel 7:177 BW vervallen omdat hiervan geen notariële akte is opgemaakt.
2.3.
[eiseres] voert verweer. Op haar stellingen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.3. De beoordeling

in het incident
3.1.
Hoewel het in Nederland geldende stelsel van incidentele vorderingen een open stelsel betreft, betekent dit niet dat iedere vordering bij wijze van incidentele vordering kan worden ingesteld, vanwege het bijzondere karakter van deze procedure. De grens van de mogelijkheid tot het instellen van een incidentele vordering is daar gelegen waar de vordering niet meer een procedurele kwestie betreft, maar een kwestie van materiële aard die van belang is voor toe- of afwijzing van de vordering in de hoofdzaak.
3.2.
Met zijn incidentele vordering keert [gedaagde] zich tegen hetgeen door de rechtbank in rechtsoverweging 4.12 van het tussenvonnis van 22 februari 2017 is overwogen voor het geval met inachtneming van het deskundigenbericht wordt geoordeeld dat op de door [eiseres] overgelegde verklaring de handtekening van erflaatster staat. Deze overweging komt erop neer dat de op artikel 6:177 BW gebaseerde verweren worden verworpen, omdat de schenking volgens de verklaring ‘per heden’ geschiedt en [eiseres] - gelet op het bepaalde in artikel 3:115 aanhef en onder a BW - terecht heeft gesteld dat een dergelijke schenking, waarbij erflaatster de inboedelgoederen na de schenking als houdster onder zich hield, juridisch mogelijk is. [gedaagde] vraagt de rechtbank dit standpunt te heroverwegen alvorens het reeds bevolen deskundigenonderzoek wordt gestart.
Uit het voorgaande volgt dat de incidentele vordering betrekking heeft op een materieel geschilpunt. Een dergelijk geschilpunt kan alleen in de hoofdzaak (dan wel in hoger beroep van het vonnis in de hoofdzaak) aan de orde worden gesteld.
zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn incidentele vordering.
3.3.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
in de hoofdzaak
3.4.
De zaak zal naar de rol worden verwezen teneinde [gedaagde] in de gelegenheid te stellen bij akte te reageren op de akte uitlaten bewijslevering tevens houdende overlegging productie van [eiseres].
3.5.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
verklaart [gedaagde] niet ontvankelijk in zijn vordering,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 452,00,
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 26 juli 2017 voor antwoordakte aan de zijde van [eiseres] in verband met de akte uitlaten bewijslevering tevens houdende overlegging productie van [eiseres],
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2017.
GR/ON