ECLI:NL:RBGEL:2017:4048

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
310970 FZ RK 16-2817
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid Nederlandse rechter in echtscheidingsverzoek op basis van gewone verblijfplaats

In deze zaak gaat het om de rechtsmacht van de Nederlandse rechter met betrekking tot een echtscheidingsverzoek. De man, verzoeker, heeft de Nederlandse nationaliteit, terwijl de vrouw, verweerster, de Israëlische nationaliteit heeft. Het huwelijk vond plaats in Zutphen in 2005, en zij hebben samen een minderjarig kind dat in de Verenigde Staten is geboren. De man verzoekt de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en om nevenvoorzieningen te treffen, waaronder een bijdrage in de kosten van de verzorging van het kind. De vrouw betwist echter de bevoegdheid van de rechtbank en stelt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om het verzoek te behandelen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De man heeft geen vaste woonplaats en is werkzaam voor de Wereldbank, waardoor hij veel reist. Hij heeft in het verleden in Nederland gewoond, maar is sinds 2005 uitgeschreven uit de basisregistratie en heeft geen geregistreerd postadres in Nederland. De vrouw stelt dat de man in Israël verblijft en dat hij geen substantieel contact meer heeft met Nederland. De rechtbank concludeert dat de man zich duurzaam in het buitenland heeft gevestigd en dat Nederland niet kan worden aangemerkt als zijn gewone verblijfplaats.

Op basis van de Verordening Brussel II Bis oordeelt de rechtbank dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van het verzoek tot echtscheiding. De rechtbank verklaart zich dan ook onbevoegd en wijst het verzoek van de man af.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer:
beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 14 juli 2017
in de zaak tussen:
[verzoeker],
verzoeker, hierna te noemen de man,
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam,
t e g e n
[verweerster],
verweerster, hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. C.M.J. Zillikens te Hoorn.

1.Het procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
het verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvorderingen met bijlagen, ingekomen op
8 november 2016;
het exploot van betekening van 21 november 2016;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Loonstein van 24 november 2016;
het journaalbericht met bijlage van mr. Loonstein van 4 januari 2017;
het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 1 februari 2017;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Loonstein van 12 februari 2017;
het verweerschrift in het bevoegdheidsincident met bijlage, ingekomen op 6 april 2017;
de brief van mr. Loonstein van 14 april 2017;
het journaalbericht van mr. Zillikens van 18 april 2017;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Zillikens van 20 april 2017;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Zillikens van 30 mei 2017;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Zillikens van 6 juni 2017;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Loonstein van 9 juni 2017.
1.2.
Gehoord ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 16 juni 2017 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.

2.De feiten

2.1.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Israëlische nationaliteit. Zij zijn op [trouwdatum] 2005 te Zutphen met elkaar gehuwd op huwelijks voorwaarden.
2.2.
Zij zijn ouders van de navolgende minderjarige:
[naam kind], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (Verenigde Staten).
Het verzoek en het verweer
3.1.
De man verzoekt de rechtbank bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
te bepalen dat de man met ingang van indiening van het verzoekschrift in de kosten van de verzorging en opvoeding van het kind van partijen dient te voldoen een bedrag groot € 600,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
te bepalen dat de verdeling van de huwelijkse gemeenschap en pensioenen zal plaatsvinden op de door de man onder punt 11 en 12 van het verzoekschrift uiteengezette wijze, dan wel op de wijze die de rechtbank in goede justitie billijk acht.
3.2.
De vrouw concludeert tot onbevoegdheid van de rechtbank ten aanzien van het verzoek om te beslissen met betrekking tot de echtscheiding en de daarbij verzochte nevenvoorzieningen van de man.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

rechtsmacht
4.1.
Het geschil ziet vooreerst op de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
4.2.
De vraag welke rechter bevoegd is ter zake van het verzoek van de man tot echtscheiding dient blijkens artikel 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te worden beoordeeld aan de hand van de Verordening (EG) 2201/2003 van 27 november 2003 (hierna: Brussel II Bis). Uit artikel 3 lid 1 van Brussel II Bis volgt dat ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding het gerecht bevoegd van de lidstaat op het grondgebied waarvan:
de echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben; of
zich de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten bevindt, indien een van hen daar nog verblijft; of
de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft; of
in geval van een gemeenschappelijk verzoek, zich de gewone verblijfplaats van een van de echtgenoten bevindt; of
zich de gewone verblijfplaats van de verzoeker bevindt, indien hij daar sedert ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek verblijft; of
zich de gewone verblijfplaats van de verzoeker bevindt, indien hij daar sedert ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek verblijft en hetzij onderdaan van de betrokken lidstaat is, hetzij, in het geval van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, daar zijn „domicile” (woonplaats) heeft;
beide echtgenoten de nationaliteit bezitten.
4.3.
De man stelt dat zijn gewone verblijfplaats in Nederland is gelegen, hetgeen de vrouw gemotiveerd heeft betwist. In Brussel II Bis is geen definitiebepaling opgenomen van het begrip “gewone verblijfplaats”. Bij de beantwoording van de vraag of de gewone verblijfplaats van de man zich in Nederland bevindt, acht de rechtbank daarom de door het Hof van Justitie van de Europese Unie gehanteerde uitleg van het begrip gewone verblijfplaats van belang. Deze definitie van het begrip “gewone verblijfplaats” luidt:

de plaats waar de betrokkene het permanente centrum van zijn belangen heeft gevestigd met de bedoeling daaraan een vast karakter te verlenen, waarbij voor de vaststelling van de gewone verblijfplaats rekening moet worden gehouden met de feitelijke omstandigheden die voor dat begrip bepalend zijn”. Aanknopingspunten bij de feitelijke omstandigheden kunnen onder meer zijn: de duur van het verblijf, de regelmatigheid, de nationaliteit, de familiaire banden, de intentie van het verblijf, alsmede een tastbare uiting zoals een woning of werk.
4.4.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. De man is werkzaam voor de Wereldbank en hij heeft op verschillende plekken in de wereld projecten. Vanwege zijn werk heeft de man geen vaste woonplaats. Hij heeft de vrouw ontmoet in Israël en omdat zij daar vanwege een huwelijksbeletsel niet konden trouwen, zijn partijen in Nederland (te Zutphen) op huwelijkse voorwaarden gehuwd. In de huwelijkse voorwaarden is Nederlands recht van toepassing verklaard. Kort nadat partijen zijn gehuwd hebben zij zich tezamen gevestigd in de Verenigde Staten. Aldaar hebben zij het grootste gedeelte van het huwelijk verbleven. Het minderjarige kind van partijen is in de Verenigde Staten geboren. Na enkele jaren hebben partijen de Verenigde Staten verlaten en uit de door de vrouw overgelegde stukken is genoegzaam gebleken dat partijen zich vervolgens samen in Israël hebben gevestigd. In 2014 zijn partijen feitelijk uiteen gegaan. De vrouw verblijft nog steeds met het minderjarige kind van partijen in Israël en de man is op dit moment veelal werkzaam in Kirgizië en de Palestijnse gebieden. De werkgever van de man heeft bevestigd dat de man sinds 5 november 2015 is gestationeerd en woonachtig is in Kirgizië.
4.5.
De man stelt desondanks dat Nederland dient te worden aangemerkt als zijn thuisbasis. Zijn werkgever gaat ook uit van een thuisbasis in Nederland. Vanwege zijn werk heeft de man geen vaste woonplaats, maar als hij niet aan het reizen is verblijft hij bij zijn ouders te Zutphen. Hoewel hij relatief weinig tijd doorbrengt in Zutphen, stelt de man dat hij daar wel zijn huis- en tandarts heeft. De vrouw heeft het vorenstaande gemotiveerd betwist. Zij stelt dat partijen gedurende het huwelijk tijdens feestdagen (Kerstmis) en vakanties (zomervakantie) in Nederland verbleven bij familie en vrienden. Uit de overgelegde stukken is de rechtbank niet gebleken dat de man nu meer tijd in Nederland doorbrengt. Bovendien stelt de vrouw dat wanneer de man niet aan het reizen is, hij in Israël verblijft zodat hij omgang kan hebben met het minderjarige kind van partijen. De man heeft dit naar het oordeel van de rechtbank niet, althans onvoldoende, weersproken. Hij heeft evenmin de stelling van de vrouw weersproken dat hij in Nederland al ruim vijftien jaren geen belasting meer betaalt en over geen eigendommen in Nederland beschikt.
4.6.
Verder overweegt de rechtbank dat uit de basisregistratie personen is gebleken dat de man zich in 2005 heeft uitgeschreven, vanwege emigratie. Evenmin is er sprake van een geregistreerd postadres in Nederland.
4.7.
De rechtbank waardeert de beschreven feiten en omstandigheden in samenhang zo dat zij het er voor houdt dat de man zich in 2005 duurzaam in het buitenland heeft gevestigd. Het gegeven dat de man vanwege familiaire banden en zijn nationaliteit verbonden is met Nederland en Nederland met een zeker regelmaat bezoekt, maakt niet dat (daarom verstrekkender) kan worden geoordeeld dat hij hier ter lande ook zijn permanente centrum van belangen heeft gevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank vergt dit meer, vooral nu de man door zijn handelen -uitschrijving, ontvlechten financiële banden- niet tot uitdrukking heeft gebracht het vereiste vaste karakter aan de gevestigde belangen te willen verlenen.
4.8.
De rechtbank oordeelt dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van het verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen van de man en beslist als na te melden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen van de man.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Djebali, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. S.P. van der Meer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2017.