In deze zaak gaat het om de rechtsmacht van de Nederlandse rechter met betrekking tot een echtscheidingsverzoek. De man, verzoeker, heeft de Nederlandse nationaliteit, terwijl de vrouw, verweerster, de Israëlische nationaliteit heeft. Het huwelijk vond plaats in Zutphen in 2005, en zij hebben samen een minderjarig kind dat in de Verenigde Staten is geboren. De man verzoekt de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en om nevenvoorzieningen te treffen, waaronder een bijdrage in de kosten van de verzorging van het kind. De vrouw betwist echter de bevoegdheid van de rechtbank en stelt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om het verzoek te behandelen.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De man heeft geen vaste woonplaats en is werkzaam voor de Wereldbank, waardoor hij veel reist. Hij heeft in het verleden in Nederland gewoond, maar is sinds 2005 uitgeschreven uit de basisregistratie en heeft geen geregistreerd postadres in Nederland. De vrouw stelt dat de man in Israël verblijft en dat hij geen substantieel contact meer heeft met Nederland. De rechtbank concludeert dat de man zich duurzaam in het buitenland heeft gevestigd en dat Nederland niet kan worden aangemerkt als zijn gewone verblijfplaats.
Op basis van de Verordening Brussel II Bis oordeelt de rechtbank dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van het verzoek tot echtscheiding. De rechtbank verklaart zich dan ook onbevoegd en wijst het verzoek van de man af.